De vanaf 1816-1817 ontwikkelde nijverheidssite omvat de windmolen De Grote Macht of Witte Molen, de molenaarswoning, de stallen met het vroegere stoomketelgebouw, de maalderij van 1922 en het berghok voor olievaten. Smeedijzeren hekken tussen twee bakstenen pilasters geven toegang tot het molenerf. Met zijn erg brede buitendiameter van ongeveer 11,40 meter (binnenwerks 9,40 meter) op de begane grond is deze hoge stellingmolen de meest volumineuze van de bewaarde West-Vlaamse molens. Hij vormt een unieke getuige van de molenbouw in de Franse en Hollandse periodes. Bij deze 'luxueuze' molenarchitectuur werd naast baksteen ook prestigieuze natuursteen gebruikt voor de plint en het monumentale portaal. De molen met herstelde kap en wiekenkruis vormt een baken in het omgevende landschap.
In 1816 kreeg Philippus Vanden Berghe, een rijke koopman uit Menen, toelating voor de bouw van een "moulin à tordre l'huile". Rond 1800 bezat zijn familie vier oliemolens in Menen, onder meer De Goede Hoop en een watermolen, mogelijk de bewaarde olieslagmolen. Bij deze groots opgevatte windmolen met sierlijk portaal en een eikenhouten stelling werden ook bouwmaterialen hergebruikt van de deels gesloopte vestingen van de Menense Rijselpoort. Het jaartal 1817 boven het portaal wijst op de afronding van het bouwproject in dat jaar. Ook de molenaarswoning en het berghok voor zaden en olievaten dateren uit deze periode. Op de begane grond van de molen kwamen er twee koppels pletstenen of kollergangen - één om olie te slaan en één om lijnzaadkoeken te breken (veevoer) - en meerdere slagbanken en vuringen. De steenzolder werd ingericht met twee en later drie koppels maalstenen. Hier kwamen ook een graanreiniger, builmolen, haverpletter en bonenbreker. De twee inrichtingen werden apart aangedreven. Het eerste deel van de koningsspil (bovenstandaard) loopt van de kap tot de steenzolder. Daar was er vanaf het spoorwiel een overbrenging naar een zuidelijk geplaatste tweede ‘staande as’ (onderstandaard) voor de aandrijving van de werktuigen in de olieslagerij. Deze was zo lucratief, dat het pachtcontract van 1833 waarschuwde om het malen van graan niet te verwaarlozen. Bij zijn overlijden in 1843 liet Philippus Vanden Berghe in Moorsele onder meer “een woonhuys (…) nog daer bij eenen steenen windmolen bekent onder de naem van de Groote Magt of den witten molen, dienende tot slaen van olie en maelen van graenen” na. Hieruit kan men concluderen dat de huidige benamingen toen reeds gebruikt werden en dat de molen toen reeds regelmatig witgekalkt werd. De Atlas der Buurtwegen (rond 1845) situeert de “Groote Magt moulin” (verkeerdelijk met symbool van een houten staakmolen) samen met de molenaarswoning met aansluitende stallen en het berghok voor olievaten op het hoekperceel tussen voetweg nummer 26 (ten zuiden, huidige Ter Poperenweg) en weg nummer 3 (ten noordwesten, huidige Wittemolenstraat). Aan de hoek van de Wittemolenstraat en de Ter Poperenweg werd later in de 19de eeuw een herberg gebouwd. Dit recent vernieuwde volume wordt nu ten oosten geflankeerd door een omhaagde weide met aanplant van knotbomen.
In 1857 werd een stoommachine geplaatst, waardoor de molen ook bij storm of windstilte kon werken. Op de Wereldtentoonstelling van Parijs van 1899 werd een grotere stoommachine gekocht. Hiervoor werden ook de gebouwen naast de molen uitgebreid en kwam er een 25 meter hoge schoorsteen, anderhalve meter hoger dan de nok van de molen. Deze bedrijfsuitbreiding is weerspiegeld op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut van 1904.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd molenaar Beyls in Duitsland geïnterneerd omdat hij ’s nachts voor eigen rekening maalde (overdag moest hij op Duits bevel malen). Bij het bevrijdingsoffensief van oktober in 1918 werd de molenkap afgeschoten en kreeg de molenromp enkele voltreffers. Na de oorlog werd het metselwerk gedeeltelijk hersteld, maar de molen werd niet in ere hersteld. De stallen werden verlengd tot achter de molen (gevel tot tegen de romp). In 1922 werd tegen de molenromp een mechanische maalderij gebouwd. De twee bouwlagen reikten tot aan de vroegere stelling, en daarbovenop kwam nog grotendeels een pannen schilddak. De maalderij werd aangedreven door een nieuwe stoommachine van de Duitse producent Garrett Smith & Cie. Opnieuw werd er graan gemalen, olie geperst en lijnzaadkoeken gebroken. De twee koppels pletstenen verhuisden nu uit de molen naar de maalderij (begane grond). Drie hydraulische persen vervingen de vroegere perslades. In 1942 verving een armgasmotor de stoommachine. Nog in dat jaar werd het grootste koppel pletstenen verwijderd. Het tweede koppel werd verder gebruikt om veekoeken te vermalen, tot de maalderij volledig stopte rond 1955.
Na de bescherming in 1996 (monument - omgeving als dorpsgezicht) werd de molen in 1998 voor 27 jaar in erfpacht gegeven aan de Molenstichting De Grote Macht (opgericht in 1994), met het oog op behoud en restauratie. De eerste fase van de restauratie (aangevat in 2000, architect Luc Deleu uit Moorsele) omhelsde de ontmanteling van de later ingebrachte betonvloeren, het herstel van het metselwerk, het plaatsen van nieuwe moerbalken en de houten stelling en het witkalken van de romp. Van het aanvankelijke plan om een deel van de oorlogsschade van 1918, omwille van de historische leesbaarheid, niet te herstellen, werd om bouwfysische redenen afgestapt. In een tweede fase (2005) werd een nieuwe ‘West-Vlaamse’ zetelkap geplaatst. Er kwamen ook een nieuw wiekenkruis met zeilen en kruiwerk (architect Deleu, molenbouwers Thomaes Molenbouw nv uit Beveren-Roeselare en Ronny Demol uit Reninge). De derde fase, de reconstructie van een met de wind aangedreven vroeg 19de-eeuwse olieslagerij, werd tot nog toe niet gerealiseerd. De molen werd wel ingericht voor elektriciteitsopwekking.
Bij de restauratie werd de oorspronkelijke natuurstenen vloer (begane grond) blootgelegd. Ook kwamen de funderingen van de vuisters (onderste deel van schoorsteen), de perslades, de slagbanken en de kleine en de grote kollergang, en enkele getoogde muurnissen aan het licht. In samenhang met de drie lades werden sporen teruggevonden van drie vuringen (fornuis voor de pannen) en schoorstenen. Ook de toegang tot de ondergrondse oliekelder werd blootgelegd Op de site, tegen het berghok voor zaden en olievaten, is nog een oorspronkelijke kollergang bewaard, met inbegrip van de gietijzeren koning tussen de pletstenen.
De belangrijkste gebouwen op de site zijn opgesteld langs de Wittemolenstraat. Het molenaarserf - met de beeldbepalende stenen molen - is toegankelijk via smeedijzeren hekken tussen twee bakstenen hekpijlers in pilastervorm. De links vrijstaande molenaarswoning, met twee bouwlagen en herenhuisallure, en de lagere stallen liggen in elkaars verlengde waardoor een langgestrekt volume ontstaat (nokken schuin op de Wittemolenstraat en haaks op de Ter Poperenweg). Deze gebouwen onder zadeldaken (rode mechanische pannen) zijn opgetrokken in witgeschilderde, verankerde baksteenbouw, boven een donker geschilderde plint. De lijstgevel van het huis met dubbelhuisopstand is horizontaal gemarkeerd door een doorgetrokken waterlijst en spiegels boven de muuropeningen. De centrale deurtravee springt licht vooruit. De licht getoogde muuropeningen (vernieuwd houtwerk) zijn gevat onder strek. De erfgevel van de stallen (Wittemolenstraat) is opengewerkt door dito muuropeningen, onder meer een poortje. In de achtergevel steekt een schuifpoort. Het dak is er nog voorzien van een laadvenster onder overkragend zadeldak.
Tussen de Wittemolenstraat en de molen is het lage berghok voor zaden en olievaten gebouwd (nok haaks op de Wittemolenstraat), een laag bakstenen gebouw onder zadeldak. Tegen de straatpuntgevel (dichtgemetseld venster) is de uit de molen of maalderij verwijderde kollergang opgesteld.
Ten zuiden van de molen sluit het maalderijgebouw van 1922 aan. De maalderij op rechthoekige plattegrond is tegen de molenromp gebouwd en ook tegen het zuidelijke deel van de stallen (parallel ermee). De vijf traveeën en twee bouwlagen zijn gevat onder plat dak en komen tot net onder de stelling. De lijstgevel van verankerde rode baksteen is afgelijnd door een baksteenfries met dropmotief. De begane grond (zijde Wittemolenstraat) is centraal openwerkt door een getoogde vleugelpoort. Links is deze geflankeerd door een schuifpoort, rechts door twee getoogde vensters. Boven de centrale poort steekt een getoogd laadvenster, geflankeerd door telkens twee getoogde vensters (vernieuwd houtwerk). De getoogde muuropeningen zijn telkens gevat onder strek, en hebben blauwhardstenen vensterbanken. De achtergevel en rechter zijgevel zijn gelijkaardig opgevat.
Uiteraard is het meest beeldbepalende gebouw van de site de witgeschilderde stellingmolen. De roodbakstenen, licht conische molenkuip (baksteenformaat 20 x 9,5 x 5cm) met een hoogte van 19,45 meter en houten stelling op 8,45 meter is bekroond met een imposante kap (nok bijna 24 meter). De plint van de molenromp bestaat uit drie lagen onbeschilderde Atrechtse zandsteen. Ten noorden, naar het molenaarserf gericht, springt het monumentale, portaal (onbeschilderd) licht vooruit. De rechthoekige houten poort is gevat tussen rechtstanden van Atrechtse zandsteen. Het geheel is bekroond met een driehoekig fronton waarin het bouwjaar "1817" prijkt. De latei en de kroonlijst zijn uitgewerkt in blauwe hardsteen, het frontonveld in twee lagen baksteen en witte kalkzandsteen. In het metselwerk van de romp verankerde ijzeren ringen dienden vermoedelijk om paarden aan vast te maken. Boven het portaal – bij de aanzet van de eerste, eerder lage zolder - steken de houten schuine schoren van de stelling. Daarboven steken de dwarsliggers met planken en balustrade. De molenromp is opengewerkt door licht getoogde muuropeningen onder strek, en deels druiplijst. De muuropeningen zijn deels geschrankt geplaatst, maar recht boven het portaal steken de deur van de meelzolder naar de stelling en het venster van de steenzolder. De vensters zijn ingevuld met geschilderde houten ramen (tweeledige ramen, kruis- en schuiframen) met kleine roedeverdeling. Onder de kap zijn er stellinggaten. De mansardekap (gebroken kap) is uitgewerkt met een rechte voorwand (staartzijde) en een wolfseind (wiekenzijde). De grijs geschilderde houten voorwand met dito balkon is versierd met een stermotief en een windwijzer op de nok.
Inrichting van de molen. De koningsspil die oorspronkelijk uit twee delen bestond, is terug aangebracht van de kapzolder tot de steenzolder. Ondanks het ontbreken van de inrichting is het witgekalkte interieur indrukwekkend. Door (teruggevonden) bouwsporen (ook in de vloer) zijn de vroegere functies afleesbaar. Een aantal muuropeningen hebben aan de binnenzijde een getrapt boogveld, vermoedelijk omwille van de dikte van de muren.
Auteurs: De Gunsch, Ann; Vanneste, Pol; De Leeuw, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Gunsch A. & Vanneste P. & De Leeuw S. 2020: Windmolensite De Grote Macht [online], https://id.erfgoed.net/teksten/360088 (geraadpleegd op ).
Vroeg 19de-eeuwse windmolensite bestaande uit molen zogenaamd "De Grote Macht" of "Witte Molen", 19de-eeuwse molenaarswoning, kleinere woning, stallingen met inbegrip van het voormalige stoomketelgebouw, maalderijgebouw van 1920 en berghok voor olievaten.
Stellingmolen met molenaarswoning opgericht in 1817 door de belangrijke koopmansfamilie Vandenberghe uit Menen, tevens eigenaar van molen "De Goede Hoop" te Menen. Eertijds grootste molen van West-Vlaanderen (diameter onderaan 13 meter). Aanvankelijk oliemolen met vier slagbanken, twee koppel pletstenen en twee vuringen. In 1846 omgevormd tot koren- en oliemolen. Vanaf 1864, aandrijving mede door middel van een stoommachine, in 1899 vervangen door een grotere stoommachine, gekocht op de wereldtentoonstelling in Parijs (1899). Zwaar beschadigd tijdens bevrijdingsoffensief in 1918. Molen gereduceerd tot molenromp, waarna enkel nog werd gemalen met behulp van een stoommachine, in 1942 vervangen door een armgasmotor. De molen bleef in bedrijf tot circa 1955, waarna hij in verval raakte. Oprichting van de v.z.w. "Molenstichting De Grote Macht Moorsele" in 1994 voor behoud en restauratie van de molen, die in 1998 voor 27 jaar in erfpacht gegeven werd aan de v.z.w. Maalvaardige restauratie aangevat in 2000.
Witgeschilderde stellingmolen met houten gaanderij ter hoogte van de tweede zolder. Licht conische bakstenen molenromp, aanzet bestaande uit drie lagen Atrechtse zandsteen. Uitspringend ingangsportaal bekroond met driehoekig fronton waarin bouwjaar "1817". Rechtstanden van Atrechtse zandsteen, latei en kroonlijst in arduin, frontonveld van twee lagen baksteen en witte kalkzandsteen. Licht getoogde muuropeningen. Grotendeels uitgebroken binneninrichting.
Molenaarswoning. Half vrijstaand herenhuis, opgericht in 1817. Lijstgevel van beschilderde baksteen, horizontaal gemarkeerd door doorgetrokken waterlijst. Licht vooruitspringende deurtravee. Rechthoekige muuropeningen met vernieuwd schrijnwerk. Stallingen en berghok voor graan en olievaten, opgetrokken in het laatste kwart van de 19de eeuw. Lijstgevel van witbeschilderde baksteen onder pannen zadeldak.
Maalderijgebouw van 1920, lijstgevel van rode baksteen onder plat dak. Gevel verfraaid door fries met uitgelengd dropmotief.
Bron: DE GUNSCH A. & DE LEEUW S. met medewerking van SCHEIR O. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Wevelgem, Deelgemeenten Wevelgem, Gullegem en Moorsele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL15, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: De Gunsch, Ann; De Leeuw, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Gunsch A. & De Leeuw S. 2005: Windmolensite De Grote Macht [online], https://id.erfgoed.net/teksten/71507 (geraadpleegd op ).