Ensemble van oorspronkelijk vijf burgerhuizen in neoclassicistische stijl, in twee fasen opgetrokken naar ontwerpen door de architect Jules Bilmeyer respectievelijk uit 1902 (nummers 139-143) en 1903 (nummers 135-137). Opdrachtgevers van dit vastgoedproject waren de erven Van Cuyck, vertegenwoordigd door de heer H. Van Cuyck. Deze hadden Bilmeyer al eerder in 1902 geëngageerd voor een eerste burgerhuis aan het Hopland.
Het vastgoedproject Van Cuyck behoort tot het latere oeuvre van Jules Bilmeyer, die actief was van 1877 tot zijn overlijden in 1920. Hij startte zijn loopbaan in associatie met Joseph Van Riel, een succesvol partnerschap dat meer dan twee decennia stand hield tot het overlijden van Van Riel in 1898. Tot hun gemeenschappelijk oeuvre behoren de Heilig-Hartbasiliek uit 1875-1878 te Berchem, de jezuïetenkerk Onze-Lieve-Vrouw van Gratie uit 1877-1881 aan de Frankrijklei, en enkele beeldbepalende woningcomplexen in de wijk Zurenborg zoals “Carolus Magnus” uit 1897 aan de Cogels-Osylei. Uit zijn latere carrière, die Bilmeyer vanaf 1898 in eigen naam voortzette, dateren onder meer de Sint-Antonius van Paduakerk uit 1906-1910 op de Paardenmarkt, het Pensionnat du Sacré-Coeur uit 1905-1914 in de Lamorinièrestraat en het franciscanessenklooster uit 1910-1914 in de Lange Kongostraat. Het woningensemble Van Cuyck behoort tot het veeleer beperkte aantal opdrachten voor privéwoningen uit de nadagen van Bilmeyer’s carrière, waarin hij een conventioneel neoclassicisme beoefent dat ook zijn architectenwoning uit 1909 kenmerkt, aan de Kardinaal Mercierlei te Berchem.
Nummers 135-137 vormen een geheel van twee identieke, volgens spiegelbeeldschema gekoppelde burgerhuizen. Nummers 139-143 vormen een symmetrisch geheel van drie volgens spiegelbeeldschema gekoppelde burgerhuizen, met een lichte klemtoon op het middenpand. Daarvan is het rechter pand (nummer 143) verbouwd en gedecapeerd. Met een gevelbreedte van elk drie traveeën, omvatten de rijwoningen drie bouwlagen onder een zadeldak; de meer voorname nummers 135-137 beschikken bovendien over een volwaardig souterrain. De bepleisterde en beschilderde lijstgevels, met schijnvoegen op de begane grond, rusten op een plint uit blauwe hardsteen. Nadrukkelijk horizontaal geleed door de puilijst en kordonvormende lekdrempels, legt de compositie telkens de klemtoon op de middenas. Deze wordt in de nummers 135-137 en 141 gemarkeerd door een balkon met consoles en doorgetrokken balustrade, en in nummers 139 en 143 door een entablement op consoles. Verder beantwoorden de opstanden aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van rechthoekige muuropeningen, de bovenvensters overwegend in geriemde omlijsting met sluitsteen of entablement. Een klassiek hoofdgestel met houten kroonlijst op klossen en tandlijst vormt de gevelbeëindiging. Nummers 135-137 onderscheiden zich door gebogen frontons en entablementen met guirlande en consoles op de hoofdverdieping, en een meanderfries in het hoofdgestel. Het middenpand van nummers 139-143 onderscheidt zich door diamantkoppen op de begane grond, leeuwenkopconsoles onder het balkon, vlakke vensteromlijstingen met guirlande en entablement op de eerste verdieping, een pilasterordonnantie op de tweede verdieping, en een guirlandefries met strikken in het hoofdgestel. Grotendeels vernieuwd schrijnwerk van inkomdeuren en vensters; tot garage verbouwd souterrain op nummer 135.
De plattegrond van alle panden beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis, dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1902#2263 (nummers 139-143) en 1903#1014 (nummers 135-137).