a) Historiek
Het kasteel 'Ten Berge' is gelegen langs de Dudzeelse Steenweg (N376), de oudste van de twee belangrijkste verkeerswegen op Koolkerke. Het ontstaan van deze "steenweg" - oorspronkelijk zogenaamd Kalsijde van Dudzele of Dudzeelschen heerweg - mag vermoedelijk gezien worden als een schaapsdriftweg vanuit het veilige en droge Brugge naar het nog te cultiveren schorrengebied. Het was lange tijd de enige verbindingsweg naar Brugge.
Vóór 1900 was het kasteeldomein in het westen afgebakend door een ander kasteel z.g. "Rosières", dat verdween circa 1900-1906 naar aanleiding van de aanleg van het zeekanaal (sinds 1953 zogenaamd Boudewijnkanaal). Sindsdien loopt ten westen van 'Ten Berge' de Lodewijk Coiseaukaai, langs het Boudewijnkanaal. Ten noorden wordt het domein afgebakend door de Kruisabelewijk en ten zuiden door de Vieringweg.
Het huidige domein is bereikbaar via de Ten Bergeweg, een gekasseide dreef. Deze liep in 1877 nog van de toenmalige Steenweg van Brugge naar Dudzeele naar de Vieringstraat. Pas onder Baron Ernest van Caloen in 1974 wordt de dreef deels verlegd en wordt het aldus een rechtstreekse verbinding tussen de Dudzeelse Steenweg en de toegangspoort van het kasteeldomein.
Het kasteel 'Ten Berge' is een oude heerlijkheid en een leengoed van de Graaf van Vlaanderen. De eerste vermelding dateert van een charter van 1267 waarin staat Adelisia uxor filii Willelm dicti de Berghe de Coolkercke.
Het kasteel kende in de loop van de geschiedenis verschillende eigenaars. Vóór 1390 was Jonkheer Jan Walhier de eigenaar. Hij verkocht het goed dat jaar aan de familie Van Rooden. Zo was in 1447 Lodewijk Van Rooden eigenaar. Cornelis Despaers kocht het goed in 1482 en acht jaar later wordt Jacques Despaers vermeld als eigenaar. In 1567 was Nicolas Despars de kasteelheer. Hij was eerste schepen en later burgemeester van Brugge. Hij overleed er in 1597.
In 1610 ging het domein door erfenis over aan de familie de Croeser de Berges. In 1701 was het kasteel in het bezit van Frans de Croeser, en zeker van 1777 tot 1783 van Charles de Croeser de Berges, heer van Ryne en Knokke.
Pas in het begin van de 19de eeuw ging het goed dan over aan de familie van Caloen de Basseghem, die tot op heden nog steeds eigenaar is.
Op 7 oktober 1490 werd het toenmalige kasteel ingenomen en platgebrand door de soldaten van graaf Engelbert van Nassau. Op het einde van de 15de eeuw - begin van de 16de eeuw laat Jacques Despaers het kasteel heropbouwen naar de vroegere toestand. Op de geschilderde kaart van Pieter Pourbus van 1571 staat het kasteel met onduidelijke configuratie afgebeeld.
In het begin van de 18de eeuw wordt het kasteel afgebeeld op een Kaart van het gedeelte van het kasteelgoed Rosières genaamd, gelegen te koolkerke, in de watering van Groot-Reigarsvliet, 157ste, 158ste, 159ste, 161ste begin, groot 52-0-87 gemeten, in het bezit van Barbara Delflye, getekend in 1715 door D. Van Woomen en gekopieerd in 1780 door I. Drubbele. Het casteel goet jo.r decroeser genaemt t'goet ten berghe verschijnt er als een groot herenhuis bestaande uit meerdere, haaks op mekaar staande volumes. Het geheel is omringd door water en bereikbaar via een brugje. Aan de straat staat een toegangspoort.
Op een Caerte figurative met grondplan van het kasteeldomein, opgemaakt in 1783, is het kasteel met park omwald door meerdere grachten. Veel van de gronden rond het domein zijn ingenomen door bomen of boomgaarden.
Op het primitief kadasterplan (ca. 1835) en de kaart van P.C. Popp (ca. 1842) is enkel de configuratie van de koetsgebouwen anders cf. de grondige verbouwingen van eind 19de eeuw.
In 1877 meldt het kadaster dat het bestaande kasteel "aangepast en vergroot" wordt, m.a.w. krijgt het kasteel in die periode haar neogotisch uitzicht. In de omgeving van Brugge werden in die tijd verschillende kastelen opgetrokken in neogotische stijl en vormden a.h.w. een aansporing om ook hier tot een verbouwing in die stijl over te gaan. Het kasteel 'ten Torre' te Oedelem werd in 1845 in neogotische stijl opgetrokken en het kasteel van Loppem in 1859-1863; in 1861-1863 liet de Brugse bisschop Malou in Sint-Michiels een neogotisch kasteel bouwen (dat werd gesloopt in 1861). De neogotische verbouwing en interieuraankleding van het kasteel 'Ten Berge' is van de hand van architect Schadde.
In 1880 worden de bestaande gebouwen op het neerhof (huis, stal en koetshuis) bijna volledig afgebroken en in 1881 volledig herbouwd. Tevens wordt op dat moment een deel van de oorspronkelijke binnengracht ter hoogte van het neerhof gedempt. Een klein koetshuis dat in 1880 niet werd afgebroken, wordt in 1897 wel met de grond gelijk gemaakt en de vrijgekomen grond wordt opgenomen in de rondom liggende lusttuin. Het bestaande huis op het neerhof ondergaat dan een functiewijziging en wordt in het kadaster genoteerd als koetshuis, huis en speelzaal. In 1910 worden de twee kleine stallingen achter het neerhof opgetrokken.
In de loop van 2003-2004 worden saneringswerken uitgevoerd aan het volledige kasteel in functie van de ingebruikname als bed & breakfast.
b) Beschrijving
Het kasteel met neerhof is toegankelijk via een platte brug over de omwalling, eindigend op een gekanteelde poort met natuurstenen rondboogdoorgang getypeerd door steunberen, natuurstenen geprofileerde omlijsting met hogels en kruisbloem. De brug is voorzien van kasseien. Ten oosten situeert zich het omwalde kasteel, ten westen het voormalige neerhof, bestaande uit een conciërgewoning, een voormalig koetsgebouw, een paardenstal en twee achterliggende gebouwen met als functie respectievelijk een woonhuis-stal en een overdekte mestvaalt. Ten zuiden van de nutsgebouwen bevindt zich een hondenkennel en situeert zich de toegang tot de vroegere moestuin en boomgaard. Alle gebouwen zijn gegroepeerd rondom een cour d’honneur, deels voorzien van kiezelsteentje, deels gras. Centraal een vaasornament op een bakstenen sokkel. Ten noordwesten van het kasteel bevindt zich een gloriette geplaatst op een ijskelder.
De gebouwen zijn opgetrokken in oranjerode baksteen, gecombineerd met natuursteen voor de sierelementen, afgedekt door leien zadeldaken.
1. Kasteel.
Het kasteel is toegankelijk via een vierdubbele, platte boogbrug met figuratieve, ijzeren borstwering. Het imposante kasteel bestaat uit verschillende samengevoegde volumes gedomineerd door twee ongelijke, slanke torens. Vooraan rechts een kleine kasteelkapel op twee uitkragende rondbogen boven het water. Achterliggend volume met gekanteelde borstwering. Aan de achterzijde, indrukwekkend donjonvormend vierkant volume met arkeltorens en uitspringende dubbele borstwering.
Oranjerode baksteenbouw in combinatie met natuursteen voor het verfraaien van de gevel. De gevels worden sterk horizontaal en vertikaal belijnd. Horizontale belijning door middel van de natuurstenen plint, de doorgetrokken onderdorpels en de kantelen voorzien spitsboognisjes. Verticale belijning door middel van de traveenissen met afgeschuinde dagkanten. De gevels zijn opengewerkt met rechthoekige muuropeningen gevat in korfboognissen met gekoppelde boogjes met driepassen. De inkom wordt verfraaid door een natuurstenen druiplijst met hogels en kruisbloem. Boven de deur prijken wapenschilden. Links van de deur smeedijzeren sierlijke lantaarn.
De torenvolumes zijn meer verfraaid door overvloedig gebruik van natuursteen o.m. voor de consolestenen en de pinakels.
Interieur.
Totaalconcept voornamelijk in neogotiek en neorenaissance, doorgedreven in alle detaillering. Centrale inkom of z.g. “Vestibule” met imposante natuurstenen bordestrap voorzien van een opengewerkte balustrade met o.m. loofwerk en driepassen. De wanden van de inkom zijn voorzien van een houten lambrisering waarboven imitatie baksteenbeschildering. Het plafond is opgebouwd uit moer- en kinderbalken. De ruimte tussen de kinderbalken is voorzien van beschilderde acanthusbladeren en bladwerk. Behouden deuren voorzien van briefpanelen. Aansluitend bij de centrale inkom de imposante bordestrap met opengewerkte balustrade voorzien van drie- en vierpassen. De trappenhal is voorzien van een imposant bakstenen kruisribgewelf met natuurstenen geprofileerde ribben.
Rechts van de centrale inkom een enfilade van salons. Voor de benaming van de salons baseren we ons op het nog bestaande plan naar ontwerp van architect J. Schadde.
z.g. “Petit Salon”
Het eerste salon, geeft via een opengewerkte opkamer, op het plan aangeduid met de naam ”Musée”, toegang tot de sacristie en de huiskapel. De opengewerkte opkamer wordt getypeerd door een houten constructie bestaat o.m. uit drie spitsbogen een opengewerkte balustrade met driepassen. Het plafond is opgebouwd uit moer- en kinderbalken waartussen een typische beschildering. De wanden zijn voorzien van een houten lambrisering
Kapel
Eénbeukige huiskapel met houten tongewelf, voorzien van een beschildering. De muren zijn voorzien van een neogotische beschildering met o.m. sjablonen. Neogotisch altaar. Doksaal voorzien van een fraai houten leuning opengewerkt met neogotische motieven bestaande uit drie- en vierpassen. In de kleine kapelruimte zijn brandglazen bewaard met datering “1627”.
Neorenaissancesalon of z.g. “Grand Salon”
Salon met opmerkelijke neorenaissanceaankleding. Imposante schouw met kenmerkende neorenaissancemotieven zoals o.m. schelpmotieven, zuilen. Het plafond is opgebouwd uit moer- en kinderbalken, ertussen een typerende beschildering met o.m. grotesken en bloem- en bladmotieven. Houten lambrisering. Behouden wandbespanning.
Neogotisch salon of z.g. “salle à manger”
Imposante rijk uitgewerkte schouw met o.m. wapenschilden, draken en riddertaferelen. Houten lambrisering met briefpanelen gecombineerd met beschilderde panelen. Boven de lambrisering wandtapijten met o.m. jachttaferelen. Ingewerkte kast of buffet, met briefpanelen, driepassen en glas voorzien van geel koper met motieven. Fraai uitgewerkte neogotische luchter.
Neo-vlaams renaissancesalon of “Fumoir, Cabinet de travail de Monsieur”.
Imposante schouw met typerende neo-vlaamse renaissancemotieven met centraal ingewerkt schilderij. Plafond opgebouwd uit moer- en kinderbalken voorzien van een beschildering. Houten lambrisering.
2. Conciërgewoning, koetsgebouw en paardenstallen.
De voormalige conciërgewoning, de koetsgebouwen en de paardenstallen zijn ondergebracht in een langwerpige constructie met een L-vormige plattegrond en uitgewerkt in een neobrugse stijl. Links het deel van de conciërge, geflankeerd door een elegante doorgang naar het achterliggend terras voorzien van een lessenaarsdak rustend op sierlijke metalen liggers voorzien van vierpassen. De overige traveeën zijn ingenomen door de koets- en paardenstallingen. Uiterst rechts situeert zich het z.g. "paviljoen" van twee bouwlagen hoog en voorzien van drielichten.
Het gebouw is opgetrokken in oranjerode baksteen onder een leien zadeldak.
2.1 Voormalige conciërgewoning
Volume met dubbelhuisopstand van zes traveeën en één bouwlaag onder een leien zadeldak. Oranjerode baksteenbouw voorzien van sierankers. Uiterst links en rechts is de gevel belijnd door een steunbeer. De centrale deur wordt tevens geflankeerd door steunberen. De gevel wordt horizontaal belijnd door een natuurstenen plint en een gootlijst met overhoekse baksteenfries en muizetandlijst met dropmotief. De gevel is opengewerkt met segmentboogvormige muuropeningen voorzien van een natuurstenen kruiskozijn. Het dakvlak is voorzien van twee dakvensters afgewerkt met een tuittop, rechthoekig venster met natuurstenen latei gevat in een rondboognis met driepas in het boogveld.
De zuidgevel van de conciërgewoning is voorzien van een Brugse traveenis en rechthoekige muuropeningen gevat in rondboognissen met afgeschuinde dagkanten.
2.2 Koetsgebouw en paardenstallen
Rechts van de conciërgewoning bevindt zich een korfboogvormige doorgang geflankeerd door steunberen. De doorgang zit vervat in een traveenis voorzien van maaswerk in de boogvelden. De top is uitgewerkt als tuitgevel afgewerkt met muurvlechtingen.
De doorgang is voorzien van een kruisribgewelf met natuurstenen geprofileerde ribben. De doorgang is eveneens voorzien van smeedijzeren verlichtingsarmaturen.
Rechts van de doorgang bevinden zich het koetsgebouw en de paardenstallen. Deze gevel is opengewerkt met een segmentboogvormige vensteropeningen met natuurstenen bolkozijn en een rondboogvormige poortopening.
Interieur.
De paardenstallen bewaren hun oorspronkelijke aankleding en indeling van zes boxen, waarvan twee zijn afgesloten met een deur. De vloeren zijn voorzien van baksteen gelegd in een visgraatmotief. Bakstenen troggewelfjes. Behouden inrichting met o.m. smeedijzeren hooikorven met naamplaatje van de paarden. De boxen aan de rechterkant zijn voorzien van imposante deuren, deels beplankt, deels betralied. De tussenschotten zijn eveneens voorzien van een houten beplanking geplaatst op een arduinen sokkel.
2.3 Z.g. paviljoen
Volume ten oosten van de paardenstallen te situeren. Volume van twee bouwlagen onder leien zadeldak voorzien van pittoreske dakkapellen. De gevels zijn opengewerkt met rechthoekige en korfboogvormige muuropeningen voorzien van een natuurstenen kruiskozijnen, bolkozijnen en drielichten. Toepassing van de Brugse traveenissen met driepasmaaswerk in de boogvelden en op de borstwering. De hoeken zijn voorzien van steunberen.
Interieur.
Binnenin voormalig salon met wandbespanning (naar verluidt in de loop van de 20ste eeuw gevonden op de zolder van het stadhuis en door de vader van de huidige eigenaar geïdentificeerd als zijnde het kasteel 'Ten Berge') waarop enkele vrije(?) voorstellingen van het kasteel.
2.4 Hondenkennel
Ten zuiden van de conciërgewoning gelegen. De kennel, bestaande uit drie hokken, is opgebouwd uit een laag bakstenen muurtje met arduinen deksteen, waarboven een smeedijzeren sierlijk hekwerk met ondermeer fleur-de-lys.
2.5 Toegang tot boomgaard
Ten westen van de conciërgewoning gelegen. De toegang tot de boomgaard is uitgewerkt als een soort poortgebouw opgetrokken in oranjerode baksteen in combinatie met natuursteen voor de plint. Centraal voorzien van een rondboogpoort gevat in een tuitgevel afgewerkt met muurvlechtingen, natuurstenen lijst en natuurstenen topstuk.
2.6 Woonhuis en bijgebouwen
Achterliggend woonhuis met geïntegreerde stal en een mestvaalt ingeplant langs een kasseiweg. De kasseiweg begint en eindigt bij een sierlijk smeedijzeren hekwerk. Voormalig woonhuis (nu volledig in gebruik als stal) met geïntegreerde stal, van acht traveeën en één bouwlaag onder een zadeldak bedekt met leien. Opgetrokken in verankerde rode baksteen. De gevel is opengewerkt met segmentboogvormige muuropeningen gevat in een bakstenen vlakke omlijsting. Behouden schrijnwerk. Centraal een segmentboogpoort, waarboven een dakkapel met beluikte muuropening. De drie rechtertraveeën zijn voorzien van staldeuren.
Ten noorden van de kasseiweg overdekte mestvaalt met geïntegreerde varkensstal. Oranjerode bakstenen lijstgevel. De drie linkertraveeën zijn opengewerkt en voorzien van een houten traliewerk. De varkensstal is opengewerkt met segmentboogvormige muuropeningen en een rondboogvenster in de top.
2.7 Gloriette
Ten noordwesten van het kasteel aanwezigheid van een prieeltje In het park. Volume in neogotische stijl met achtzijdige plattegrond gebouwd op een ijskelder. Opgetrokken in gele baksteen. Leien dak. De gevel is opengewerkt met tudorboogvormige deurvensters met sierlijk typerend schrijnwerk met o.m. drie- en vierpassen.
II. Beschrijving van het park
Op de Ferrariskaart (1770-1778) is het kasteel omringd door een gracht met halverwege een aftakking, wat ook herkenbaar is op een figuratieve kaart van 1783 (cfr. supra). Binnen deze gracht tonen beide kaarten boomgaarden en een tuin. Deze tuin was aangelegd volgens een geometrisch patroon en bestond uit twee gedeelten, één aansluitend op de koetsgebouwen en één in het verlengde van het kasteel, die onderling gescheiden waren door een gracht. De tuinen waren in kleinere delen opgesplitst volgens symmetrisch/geometrisch patroon, wat sterk doet denken aan de Franse formele tuinaanleg uit de 18de eeuw. Uit het primitief kadasterplan (ca. 1835) en de bijhorende leggers, maken we op dat er vlakbij de koetsgebouwen een "plaats" lag, ten noorden ervan een "tuin", en in het verlengde van het kasteel eveneens een "tuin". Ten noorden van de tuin lag er een boomgaard en nog verder een bebost perceeltje.
Op de topografische kaart van 1861 (uitgave ICM, 1871, toestand 1861, kbl Bruges 13/1) is de geschetste tuinconfiguratie al gedeeltelijk gewijzigd; de tuin nabij de koetsgebouwen wordt niet meer vermeld en is opgenomen bij de boomgaarden. Het andere gedeelte is nog min of meer herkenbaar maar de tuin lijkt uitgebreid in de richting van het kasteel en bestaat uit een achttal onderverdelingen.
De gegevens van de mutatieschetsen van de kadasterkaart (1877) wijzen op een grondige wijziging van deze omgeving. Zo worden de percelen die tevoren als "boomgaard" en "tuin" aangeduid waren, allemaal verenigd tot één perceel in een categorie "lusttuin". De grachten - aangeduid als aparte percelen - worden eveneens gegroepeerd onder de noemer "lustwater". Deze wijzigingen van de perceelsgrenzen en het landgebruik duiden op een grondige verandering van de omgeving van het kasteel in dezelfde periode als de verbouwingen aan het kasteel.
De toestand van het kasteel en omgeving afgeleid van de topografische kaart van 1911 (uitgave ICM, 1934, toestand 1911, kbl Bruges 13/1) illustreert deze veranderingen. De tuinstructuur is volledig veranderd maar verdere detaillering ontbreekt; het boomgaardgebruik is volledig verdwenen en het noordelijke gedeelte van de gracht wordt niet meer als watervoerende gracht aangeduid, wat overeenstemt met de huidige toestand. Enkel het perceel met als nr. 92c betreft de waterpartij en gracht rondom het kasteeldomein.
Een restant van de vroegere gracht ligt op de percelen met nrs. 91a, 104b en 103b; gedurende de wintermaanden bevat deze nog sporadisch wat water omdat hij door een muurtje (oosten) en aarden dam afgesloten is van de huidige gracht, én dichtgeslibd is. De structuur ervan is goed herkenbaar aan het reliëfverschil van ongeveer anderhalve meter. Het is wel merkwaardig dat deze in onbruik geraakte gracht, niet op de kadasterkaarten van vóór 1877 aangeduid of vermeld staat.
Op de kaartdocumenten van latere tijdstippen (Ministerie openbare werken - toestand 1960, Topografische kaart - toestand 1980) vertoont de "lusttuin" wel een duidelijke structuur en aanleg die goed overeenstemt met de huidige situatie.
Aan de achterzijde van de koetsgebouwen ligt een boomgaard, met een tiental hoogstamfruitbomen. Wellicht was de dichtheid van bomen op deze oppervlakte voordien hoger, maar zijn een aantal fruitbomen ondertussen verdwenen.
Ten noorden van het eigenlijke kasteel ligt een grasperk dat afgeboord wordt door bomen en struiken. Dit massief, bestaande uit bomen en struiken, camoufleert de achterliggende gracht vanuit bepaalde zichtpunten.
Verspreid in het open grasveld staan enkele bomengroepen of solitaire (alleenstaande) bomen als "eilandjes" in deze open ruimte aangeduid, die blikvangers vormen vanuit de kamers van het kasteel (o.a. twee vergroeide exemplaren Fagus Sylvatica). Het grasperk zelf heeft een geschulpte, holle vorm.
Ook ten noorden van de gracht die halverwege door het terrein loopt, herkennen we nog dezelfde structuur van een licht geschulpt grasland, omzoomd door een bomen- en struikenmassief dat de gracht visueel camoufleert. Verspreid in dit grasveld staan er ook een aantal alleenstaande bomen of in groepjes (beperkt aantal). Enkele parkelementen als de gloriette en alleenstaande speciale bomen bevinden zich soms op een licht opgehoogd terrein wat zorgt voor hun visuele accentuering.
Wat de bomen betreft zijn volgende soorten aangetroffen geworden: Alnus glutinosa (Zwarte Els), Fagus sylvatica, (Gewone beuk), Quercus robur (Zomereik), Acer pseudoplatanus (Gewone Esdoorn), Fraxinus excelsior (Es), Amerikaanse eik (Quercus rubra), Salix alba (o.a. Treurwilg), Tilia cordata (Zomerlinde).
Volgende bomen die aan een parkcontext gebonden zijn werden aangetroffen: Tilia tomentosa (Zilverlinde), Fagus sylvatica L. atropunicea (rode beuk), Castanea sativa (Tamme kastanje), Trompetboom (Catalpa bignonioides walter).
Wat de struiken betreft troffen we volgende soorten aan: Rhododendron (Rododendron, geen verdere determinatie uitgevoerd), Corylus avellana (hazelaar), Sambucus nigra (Gewone vlier), Carpinus betulus (Haagbeuk), Crataegus monogyna (EenstijligeMeidoorn).
Daarnaast werden ook enkele hakhoutstoven van Alnus glutinosa (zwarte els), Fraxinus excelsior (gewone Es) aangetroffen.
De geschulpte grasvelden afgeboord met groenmassieven, een kronkelend verloop van waterlopen en lijnen van boom- en struikmassieven, solitaire bomen of bomengroepjes in deze grasvelden wijzen duidelijk op een landschappelijke tuinaanleg wat in de mode was vanaf het einde van de 19de eeuw. De coherentie van de verbouwingen samen met een nieuwe tuinaanleg, wijzen op een simultane aanpak en nieuwe stijl voor het gehele domein.
Bron: • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/31005/108.1, Kasteel ten Berghe (GILTE S. 2012).
Auteurs: Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Gilté S. 2013: Kasteel Ten Berge [online], https://id.erfgoed.net/teksten/442753 (geraadpleegd op ).
Kasteel met neerhof, gelegen in een park met deels dubbele gracht. Park aangelegd in landschappelijke stijl met overwegend kronkelende lijnen. Dubbele dreef populieren als noordelijke grens van het kasteeldomein en mogelijke dreef naar het kasteelgoed "Pathoeke" (verdwenen bij de aanleg van het zeekanaal).
Ontstaan als oude heerlijkheid en een leengoed van de Graaf van Vlaanderen. De eerste vermelding dateert van een charter van 1267 waarin staat "Adelisia uxor filii Willelm dicti de Berghe de Coolkercke".
Het kasteel kende in de loop van de geschiedenis verschillende eigenaars. Vóór 1390 was Jonkheer Jan Walhier de eigenaar. Hij verkocht het goed dat jaar aan de familie Van Rooden. Zo was in 1447 Lodewijk Van Rooden eigenaar. Cornelis Despaers kocht het goed in 1482 en acht jaar later wordt Jacques Despaers vermeld als eigenaar. In 1567 was Nicolas Despars de kasteelheer. Hij was eerste schepen en later burgemeester van Brugge. Hij overleed er in 1597.
In 1610 ging het domein door erfenis over aan de familie de Croeser de Berges. In 1701 was het kasteel in het bezit van Frans de Croeser, en zeker van 1777 tot 1783 van Charles de Croeser de Berges, heer van Ryne en Knokke.
Pas in het begin van de 19de eeuw ging het goed dan over aan de familie van Caloen de Basseghem, die tot op heden nog steeds eigenaar is.
Op 7 oktober 1490 werd het toenmalige kasteel ingenomen en platgebrand door de soldaten van graaf Engelbert van Nassau. Jacques Despaers liet het kasteel heropbouwen naar de vroegere toestand. Op de geschilderde kaart van Pieter Pourbus van 1571 staat het kasteel met onduidelijke configuratie afgebeeld.
In het begin van de 18de eeuw wordt het kasteel afgebeeld op een "Kaart van het gedeelte van het kasteelgoed Rosières genaamd, gelegen te Koolkerke, in de watering van Groot-Reigarsvliet, 157ste, 158ste, 159ste, 161ste begin, groot 52-0-87 gemeten, in het bezit van Barbara Delflye", getekend in 1715 door D. Van Woomen en gekopieerd in 1780 door I. Drubbele. Het "casteel goet jo.r decroeser genaemt t'goet ten berghe" verschijnt er als een groot herenhuis bestaande uit meerdere, haaks op mekaar staande volumes. Het geheel is omringd door water en bereikbaar via een brugje. Aan de straat staat een toegangspoort.
Op een "Caerte figurative" met grondplan van het kasteeldomein, opgemaakt in 1783, is het kasteel met park omwald door meerdere grachten. Veel van de gronden rond het domein zijn ingenomen door bomen of boomgaarden.
Op het primitief kadasterplan (circa 1835) en de kaart van Popp (1842) is enkel de configuratie van de koetsgebouwen anders confer de grondige verbouwingen van eind 19de eeuw.
In 1877 meldt het kadaster dat het bestaande kasteel "aangepast en vergroot" wordt, met andere woorden krijgt het kasteel in die periode haar neogotisch uitzicht. In de omgeving van Brugge werden in die tijd verschillende kastelen opgetrokken in neogotische stijl en vormden a.h.w. een aansporing om ook hier tot een verbouwing in die stijl over te gaan. De neogotische verbouwing en interieuraankleding van het kasteel "Ten Berge" is van de hand van de Antwerpse architect Joseph Schadde. Voor de transformatie van "Ten Berge", dat één van de eerste kasteelontwerpen van de architect is, creëert hij tevens een nieuw volume. Voorts baseert hij zich stilistisch duidelijk op de typische Brugse traveenissen, die overigens niet altijd 'correct' zijn toegepast.
In 1880 worden de bestaande gebouwen op het neerhof (huis, stal en koetshuis) bijna volledig afgebroken en in 1881 volledig herbouwd. Tevens wordt op dat moment een deel van de oorspronkelijke binnengracht ter hoogte van het neerhof gedempt. Een klein koetshuis dat in 1880 niet werd afgebroken, wordt in 1897 wel met de grond gelijk gemaakt en de vrijgekomen grond wordt opgenomen in de rondom liggende lusttuin. Het bestaande huis op het neerhof ondergaat dan een functiewijziging en wordt in het kadaster genoteerd als "koetshuis, huis en speelzaal". In 1910 worden de twee kleine stallingen achter het neerhof opgetrokken.
In de loop van 2003-2004 worden saneringswerken uitgevoerd aan het volledige kasteel in functie van de ingebruikname als bed & breakfast.
Het kasteel met neerhof is toegankelijk via een platte brug over de omwalling, eindigend bij een gekanteelde poort met natuurstenen rondboogdoorgang. Ten oosten situeert zich het omwalde kasteel, ten westen het voormalige neerhof, bestaande uit een conciërgewoning, een voormalig koetsgebouw, een 'paviljoen' en twee achterliggende stallingen. Het geheel is opgetrokken in oranje baksteen, gecombineerd met natuursteen voor de sierelementen, afgedekt door leien zadeldaken.
Kasteel. Toegankelijk via vierdubbele, platte boogbrug met figuratieve, ijzeren borstwering. Compact geheel van verschillende samengevoegde volumes gedomineerd door twee ongelijke, slanke torens. Vooraan rechts een kleine kasteelkapel op twee uitkragende rondbogen boven het water. Achterliggend volume met gekanteelde borstwering. Aan de achterzijde, indrukwekkend donjon vormend vierkant volume met arkeltorens en uitspringende dubbele borstwering.
Interieur. Vermoedelijk oude kern ter hoogte van de kelderverdieping. Totaalconcept voornamelijk in neogotiek en neorenaissance, doorgedreven in alle detaillering. In de kleine kapelruimte zijn brandglazen bewaard met datering 1627.
Voormalige conciërgewoning, koetsgebouwen en zogenaamd "paviljoen". Langwerpige constructie op L-vormige plattegrond en uitgewerkt in een eenvoudige historiserende stijl. Links het deel van de conciërge, geflankeerd door een elegante doorgang naar het achterliggend terras. De overige traveeën zijn ingenomen door de koets- en paardenstallingen. Uiterst rechts situeert zich het zogenaamde 'paviljoen' van twee bouwlagen hoog en voorzien van drielichten. Binnenin voormalig salon met wandbespanning (naar verluidt in de loop van de 20ste eeuw gevonden op de zolder van het stadhuis en door de vader van de huidige eigenaar geïdentificeerd als zijnde het kasteel "Ten Berge") waarop enkele vrije(?) voorstellingen van het kasteel.
Links van het geheel bevindt zich een kleine doorgang naar de voormalige boomgaard.
Stallingen met voorraadschuur. Twee parallel gelegen stallingen met bewaard houtwerk onder meer staldeuren. In het park is eveneens een ijskelder gegraven en een kleine gloriette gebouwd.
Bron: GILTÉ S., VANWALLEGHEM A. & VAN VLAENDEREN P. met medewerking van DENDOOVEN K. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Brugge, Deelgemeenten Koolkerke, Sint-Jozef en Sint-Pieters, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL12, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Gilté S., Vanwalleghem A. & Van Vlaenderen P. 2005: Kasteel Ten Berge [online], https://id.erfgoed.net/teksten/71856 (geraadpleegd op ).