Zogenaamde 'Kluyskensmolen', 'Kleeskensmolen' of 'Klaaskensmolen' werd in de 16de eeuw opgericht als oliemolen, maar doet sinds het begin van de 20ste eeuw ook dienst als zaagmolen.
Historiek
De Kluyskensmolen werd voor het eerst vermeld als oliemolen in 1545. Waarschijnlijk is dit ook de periode van het ontstaan van de molen. De watermolen staat aangeduid op de Ferrariskaart (1771-77), en in de Atlas van de Buurtwegen (1845).
De Bestendige Deputatie van de provincie Limburg keurde op 7 juli 1848 de vastgestelde pegelhoogte van 0,650 meter goed. De toenmalige eigenaar was Philippe Peeters-Pendries, die ook de nabije Neermolen (een nog bestaande graanwatermolen) in zijn bezit had. In 1914 of 1916 kwam er een zaaginrichting bij, zodat de molen vanaf dan werkte als waterolie- en houtzaagmolen. Hierbij werd het gebouw vergroot. Om het zagen rustig te laten beginnen werd er een vrijloop gemaakt, die met een hefboom in- en uitgeschakeld kan worden.
De gemeente Neeroeteren kocht de molen in 1970 aan van de familie Indekeu. Na de fusie met de stad Maaseik, werd de molen beschermd (1986) en ving in 1994 een grondige restauratie aan, met renovatie van het gebouw, revisie van de zaagmachine en de constructie van een nieuw waterrad. Ontwerpers waren de Nederlandse molenspecialist Nico Jurgens uit Nieuwegei (voorheen Veldhoven, Hoorn NL) en architect D. Martens uit Genk. De Kluyskensmolen is de laatste werkende watergedreven zaagwatermolen in Vlaanderen.
Beschrijving
De Kluyskensmolen is een watermolen van het onderslagtype. Het molenwerk is nog aanwezig met inbegrip van het betonnen sluiswerk, het metalen waterrad, alle roerend werk met sleezaag en alle toebehoren. Het betreft een bakstenen gebouw van één bouwlaag onder een zadeldak van mechanische pannen. De gevels vertonen smeedijzeren muurankers met krullen. Het zuidelijk gedeelte is een open schob op bakstenen pijlers. Hierbinnen bevindt zich een rechthoekige deur onder houten latei. In de oostgevel zit een klein rechthoekig venster onder houten latei en een rechthoekige deur in houten kozijn. Tegen dezelfde gevel situeert zich een aanbouwsel onder lessenaarsdak. Het molenrad bevindt zich in de noordgevel, die gedeeltelijk gecementeerd is. In de westgevel bevindt zich een aanbouwsel onder lessenaarsdak.
Ten zuidoosten van de molen bevindt zich het voormalige bakhuis. Het gebouw omvat één travee en één bouwlaag onder een mank zadeldak (mechanische pannen). De bakoven onder zadeldakje situeert zich tegen de noordwestgevel. De bijhorende hoeve blijkt inmiddels verdwenen.
- Schlusmans F. met medewerking van Gyselinck J., Linters A., Wissels R., Buyle M. & De Graeve M.-Ch. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6N2 (He-Z), Brussel – Gent, p. 725.