De Schuilplaats voor Werklieden, ingeplant op de “Donkeren Hoek” nabij het Willemdok, werd opgericht door liberale stadsbestuur van Antwerpen. Het was bedoeld als tegenhanger van het katholieke “Werkmanswelzijn” aan de overzijde van de straat, dat onder beheer stond van de Aalmoezeniers van de Arbeid. De instelling bood voor havenarbeiders een gaarkeuken, wasplaats, stortbaden en gelegenheid tot het drogen van de werkkledij. Stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen en architect in stadsdienst Jan Van Asperen tekenden in 1906 het ontwerp van het vrijstaande gebouw in hybride art-nouveaustijl. Waar de bouwplannen en het lastenboek gesigneerd zijn door Van Mechelen, schrijft het architectuurtijdschrift L’Emulation het ontwerp in 1911 toe aan Van Asperen. De bouw begroot op zeven maanden, werd op 13 maart 1907 bij openbare aanbesteding toegewezen aan de aannemer Jules Verbeke uit Berchem, voor een bedrag van 98.100 Belgische frank. Voltooid in de loop van 1908, opende de Schuilplaats voor Werklieden haar deuren in 1909. Door het verplaatsen van de havenactiviteiten raakte de instelling na de Tweede Wereldoorlog in onbruik. Het gebouw werd in 1961 verhuurd aan de Belgische Transportarbeidersbond, en na leegstand in 2000 gerestaureerd en herbestemd tot eventlocatie.
Alexis Van Mechelen, stads(hoofd)bouwmeester van 1902 tot zijn overlijden in 1919, is vooral bekend van de Opera aan de Frankrijklei en de Stadsfeestzaal aan de Meir die hij in de jaren 1900 realiseerde. Deze gebouwen kenmerken zich door een monumentaal eclecticisme onder invloed van de beaux-artsstijl. Tijdens zijn ambtsperiode ontwierp hij een tiental schoolcomplexen zowel in eclectische (Kasteelstraat), in neo-Vlaamserenaissance-stijl (Grotehondstraat) als in beaux-artstijl (Lamorinièrestraat).
Jan Van Asperen maakte op jonge leeftijd een opmerkelijk debuut als architect met het Liberaal Volkshuis “Help U Zelve” in de Volksstraat, één van de hoogtepunten van de Antwerpse art nouveau, dat hij in 1898 samen met zijn studiegenoot Emiel Van Averbeke ontwierp. Hij trad in 1904 als tekenaar in dienst van de Stad Antwerpen, waar hij opklom tot bouwmeester. Na de Schuilplaats voor Werklieden, tekende hij in 1907 samen met Alexis Van Mechelen en Van Averbeke het ontwerp van de brandweerkazerne in de Paleisstraat. Vanaf 1910 namen zijn activiteiten als architect af.
Het vrijstaande gebouw is ingeplant op de hoek van Londenstraat en Napelsstraat. De architectuur die in eigentijdse vorm refereert aan de typologie van de middeleeuwse halle, beantwoordt aan een rationaal constructieprincipe. Zoals een jaar later in de brandweerkazerne van de Paleisstraat, toont Jan Van Asperen hier zijn sterke affiniteit met de architectuur van Hendrik Petrus Berlage. Dit blijkt uit het robuuste materiaalgebruik, het verzaken aan overtollig decorum en de plastische volumetrie waaruit het functionele programma van het gebouw ondubbelzinnig valt af te lezen. Raymond Moenaert looft in L’Emulation de originaliteit en de vaardigheid waarmee Van Asperen het programma van de Schuilplaats voor Werklieden architecturaal wist te vertalen: “D’immenses baies, destinées à éclairer le grand local, lui ont fourni l’occasion de les surmonter de pignons dont la succession entrecoupée d’arcboutants dénote une orginalité du meilleur aloi. […] L’oeuvre de l’architecte Van Asperen ajoute au mérite d’une grande originalité, l’affirmation d’une étude consciencieuse du problème posé et des moyens nécessaire à traduire éloquemment la destination du monument.”
De constructie bestaat uit een hoge, centrale beuk van vijf bij drie traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de Londenstraat, rode pannen) met kleine, driehoekige dakkapellen. Het symmetrisch opgevatte toegangspaviljoen met een diepte van één travee, sluit hier aan de noordzijde over de volledige breedte bij aan, als een zijbeuk van één bouwlaag hoog onder korte parallelle zadeldaken (nok loodrecht op de Londenstraat, rode pannen). De eveneens één travee diepe zuidbeuk verleent het geheel een asymmetrisch karakter. Het volume is in de lengte ingekort met één travee, telt twee bouwlagen onder korte parallelle zadeldaken (nok loodrecht op de Londenstraat, rode pannen), en wordt op de hoeken gemarkeerd door de overhoekse keukenschoorsteen en de ronde traptoren met koepelhelm (leien).
De opstanden hebben een parement uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, geaccentueerd door ivoorkleurige Silezische brikken voor lucht- en ontlastingsbogen en brede speklagen ter hoogte van dorpels en imposten. Van blauwe hardsteen is gebruik gemaakt voor structurele onderdelen als de gelede plint met afzaat, hoekblokken, kozijnen, deur-, vensterposten en lekdrempels, speklagen, lateien, sluit-, boogaanzet-, gevel- en dekstenen, bewerkte postamenten en topstukken.
In de noordgevel, is het lage toegangspaviljoen via karakteristieke luchtbogen verbonden met de hoofdbeuk. Het inkomportaal met puntgevel en topstuk in de middenas, onderscheidt zich door gekoppelde rechthoekige deuren en een gevelsteen met wijnranken, een guirlande en het opschrift: “SCHUILPLAATS VOOR WERKLIEDEN ONDER HUNNE BESCHERMING GESTELD”. Gekoppelde tuitgevels met een rozet in het gebogen topstuk vormen de flanken, die worden geritmeerd door steunberen met een bewerkt topstuk. De rechthoekige drielichten zijn gevat in een korfbogig spaarveld met sluitsteen, en dakruiters met verluchtingsroosters geven de functie van was- en droogplaats aan. De hoofdbeuk bestaat uit gekoppelde puntgevels waarin een hoog rondboogdrielicht, bekroond door bewerkte topstukken en geritmeerd door de sterk geprononceerde steunberen en luchtbogen met bewerkt topstuk.
De west- en oostgevel vormen identieke puntgevels met bewerkte hoekpostamenten en topstuk, waarvan de compositie beantwoordt een getrapt, drieledig schema. Het wordt geritmeerd door de rondbogige spaarvelden waarin de oplopende drielichten vervat zijn. Deze ordonnantie is in de geveltop doorgetrokken middels rechthoekige, drieledige blindnissen in getrapte opstelling, slechts opengewerkt in de topgeleding. De westgevel sluit aan bij de overhoekse schoorsteen met een getrapt en bewerkt topstuk, via een travee met attiekbalustrade. Deze wordt geopend door rechthoekige tweelichten, gevat in een korfbogig spaarveld.
De zuidgevel sluit aan bij de overhoekse schoorsteen via drie gekoppelde, hoge puntgevels, waarvan de laatste als risaliet is behandeld, gedubbeld door aandaken. De puntgevels zijn van hetzelfde type als de noordgevel, met oplopende rechthoekige drielichten gevat in een korfbogig spaarveld en cartouches op de borstwering. Recht afgedekte traveeën flankeren de ronde traptoren, die wordt geopend door een skeletstructuur van getrapte drielichten met cartouches op de borstweringen, het geheel gevat in een korfbogig spaarveld. Een klassiek hoofdgestel, een ingesnoerde koepelhelm en een bolornament als topstuk vormen de bekroning.
De grote gelagzaal op een rechthoekige plattegrond van 21m25 bij 10m50, wordt ten noorden over de volledige lengte geflankeerd door het toegangspaviljoen. Aan beide zijden van het centrale inkomportaal zijn hierin respectievelijk de droogplaats en de wasplaats ingericht. Bij de droogplaats horen vier stortbaden, en de wasplaats is uitgerust met een rij lavabo’s, vier wc’s en twee rijen urinoirs. De zijvleugel aan de zuidzijde omvat op de begane grond de keuken, een zijkamer, en de vestibule met wenteltrap. Op de bovenverdieping bevinden zich drie kamers, vermoedelijk de woning van de conciërge of uitbater. De kelderverdieping bestaat uit een bierkelder, twee voorraadkelders en de stookplaats annex kolenkelder.
Het interieur van de grote gelagzaal wordt overspannen door een tongewelf met steekkappen, opgehangen aan een stalen vakwerkspant. Een orthogonaal patroon van gegroefde en bladrankfriezen in art-nouveaustijl loopt van het gewelf over in de lange wanden, aldaar opgevangen door medaillons. De opstanden met een omlopende tegellambrisering in ruitpatroon, worden geritmeerd door steekboogopeningen onder een bewerkte archivolt. Daarboven en op de borstweringen van de lichtbeuk zijn stichtelijke spreuken aangebracht, zoals “Denkende arbeiders drinken niet” versus “Drinkende arbeiders denken niet”, die de werklieden moesten aanzetten tot goed gedrag en zeden. De vloer bestaat uit marmermozaïek, en van de oorspronkelijke vierkante kroonluchters uit smeedijzer en messing met vijf lichtpunten, opgehangen aan kettingen, zijn nog enkele exemplaren bewaard. Van recente datum is de huidige, omlopende galerij met trap.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2019: Schuilplaats voor Werklieden [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313584 (geraadpleegd op ).
Vrijstaand gebouw op hoek met Noorderplaats, in een hybride eclectische stijl van 1908 (zie gevelsteen), naar ontwerp van J. Van Asperen en A. Van Mechelen, sedert 1961 verhuurd aan de Belgische Transportarbeidersbond; destijds opgericht door het liberale stadsbestuur als tegenhanger van het schuin ertegenover liggend "Werkmanswelzijn", in 1898 opgericht door de Broeders van de Arbeid (zie nummer 41-43).
Onregelmatige constructie op rechthoekig grondplan met kerkallures, bestaande uit een centrale beuk van vijf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak, dwarse zijbeuken van één of twee bouwlagen, aanleunende ronde traptoren met koepel aan zuidzijde en dito monumentale schoorsteen met bewerkte kop.
Gele baksteenbouw met constructief en decoratief gebruik van lichtere baksteen en natuursteen. Hoofdgevels en dwarse zijtravee met puntgevel afgelijnd met natuurstenen daklijst en topstuk. Verbinding tussen lagere en hogere zijbeuken door middel van luchtbogen. Gekoppelde rechthoekige vensters met ontlastingsboog, kruisvensters of hoge rondboogvensters.
Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Schuilplaats voor Werklieden [online], https://id.erfgoed.net/teksten/7238 (geraadpleegd op ).