is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Huis de Dorlodot
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kolenmuseum
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Paleontologisch Instituut
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Eclectisch ensemble
Deze vaststelling was geldig van tot
In de Charles Deberiotstraat, tegenover het stadspark en naast de bibliotheek van de Faculteit Theologie, bevindt zich één van de interessantste laatneogotische ensembles van Leuven: het huis van professor kanunnik Henry de Dorlodot en het Kolenmuseum, nu het Paleontologisch Instituut van de Katholieke Universiteit Leuven. Henry de Dorlodot (1855-1929) was de grondlegger van de paleontologie aan de K.U. Leuven.
Henry de Dorlodot woonde aanvankelijk in de classicistische woning, Charles Deberiotstraat nummer 36. In 1896 diende de Dorlodot bij het stadsbestuur een bouwaanvraag in voor een nieuwe woning rechts van het Huis Renaer; een door Theo Van Dormael (1872-1947) ontworpen neogotische herenwoning met een decoratieve interieurafwerking van de hand van Oscar Algoet (1862-1937). Zowel Van Dormael als Algoet waren medewerkers van Joris Helleputte (1852-1925), één van de belangrijkste en meest invloedrijke vertegenwoordigers van de Sint-Lucasneogotiek.
In 1899 zorgde de Dorlodot voor het overbrengen van de paleontologische verzameling van jezuïet G. Schmitz van Namen naar Leuven. Deze wetenschappelijk belangrijke collectie was de basis van het latere "Kolenmuseum", dat in 1905 in opdracht van Henry de Dorlodot voor eigen rekening gebouwd werd naar ontwerp van Vincent Lenertz en dat in 1923 volgens de plannen van Theo Van Dormael uitgebreid werd tot tegen het huis de Dorlodot. Zo ontstond een neogotisch ensemble, in navolging van de traditie die Joris Helleputte door zijn werk en onderwijs aan de Leuvense universiteit sinds 1874 in Leuven had geïntroduceerd.
Huis de Dorlodot. Neogotisch complex, gevormd door twee achter elkaar gelegen diephuizen van drie traveeën, drie bouwlagen en een zolderverdieping, die door middel van een gang over vier niveaus met elkaar verbonden zijn en beëindigd worden door een twee bouwlagen hoge, haakse annex die tot aan het Kolenmuseum reikt en gekenmerkt wordt door een rond traptorentje op de vrijstaande hoek.
Het diephuis aan de straatzijde telt drie traveeën, een verhoogde begane grond, twee bouwlagen in de bovenbouw en een zolderverdieping onder een gecombineerd zadeldak met op de nok een smeedijzeren sierbalustrade. De bakstenen gevel bestaat uit een twee traveeën breed, als trapgevel uitgewerkt risaliet en een ietwat verdiepte deurtravee onder een gekloste kroonlijst. De gevel is volledig opengewerkt door middel van spitsboogvormige muuropeningen - gekoppelde lancetvensters met afzaten en een verdiepte dubbele deur met bovenlicht - en wordt getypeerd door een ruw bekapte, hardstenen plint met steekboogvormige keldergaten, door sierankers, diefijzers en trapgevelbekroning, en door het dakkapelletje boven de deurtravee met sierlijk uitgesneden windborden en puntbekroning.
De achtergevel van het straatvolume is opgevat als tuitgevel, telt twee traveeën en is eveneens opengewerkt door spitsboogvensters. Het achterhuis, de haakse annex en de verbindende gang zijn duidelijk meer bescheiden opgevat en uitgewerkt in een sobere, neogotische stijl, met al dan niet gekoppelde steekboogvensters, sierankers en een trapgevelbekroning in het achterhuis, en een ronde traptoren met smalle venstertjes en muurdammen in de haakse annex.
Planopbouw. Anders dan de gevel doet vermoeden, heeft het huis de Dorlodot geen traditionele, rechthoekige plattegrond met een enfilade van salons naast een lange gang met steektrap. Achter de inkomhal met toegang tot de ontvangstruimte, plaatste Van Dormael een haast gevelbreed trappenhuis met een drieledige bordestrap die de vier bouwlagen van het straatvolume bedient en tevens het scharnierpunt vormt tussen het straatvolume en de verbindingsgangen naar het achterhuis. Door de typologie van de geschakelde diephuizen en de kleine "binnentuin", kon bovendien haast het volledige perceel over de verschillende bouwlagen bebouwd worden, en werd een maximale lichtinval in de verschillende kamers gegarandeerd.
Interieur. Gedeeltelijk bewaard neogotisch interieur met vloermozaïeken, briefpaneeldeuren, grotendeels bewaard oorspronkelijk schrijnwerk met decoratief hang- en sluitwerk, fraaie gietijzeren radiators, en vooral een rijke neogotische polychromie in hoofdzakelijk groen, donkerrood en goud: trompes-l’oeil, met florale en vegetale motieven versierde plafonds, balken, muren, lambriseringen, schouwen, schouwmantels en trappen.
Gang en traphal met polychrome vloermozaïek (opschrift "SALVE"), fragmentarisch bewaarde polychromie - imitatiemetselwerk en lichtblauwe lelies -, drieledige, houten bordestrap met decoratieve trappaal en houten plafond met beschilderde consoles.
In het salon op de verhoogde begane grond (lokaal 00.21): visgraatparket, schouw met geringde Korinthische zuiltjes, Christusmonogram in vierpasmotief en cirkel, en schouwboezem met geschilderd stadspanorama (het Hemelse Jeruzalem?) onder een slechts gedeeltelijk leesbaar opschrift in banderol ("T...ITUS EST PROPTER DELICTA ...TRA"). Voorts houten lambrisering met briefpanelen, veelkleurige wandbeschildering van druiventrossen, ranken, bladeren en bloemen, en houten plafond met beschilderde moer- en kinderbalken.
Het grote salon (studeerkamer?) aan de straatzijde op de eerste verdieping (lokaal 01.21) wordt gedomineerd door een monumentale, beschilderde schouw met banderol (opschrift "NOTAS MIHI FECISTI VIAS VITAE/ SPES MEA AB UBERIBUS MATRIS MEAE" waarboven een schouwmantel met voorstelling van eikentakken, mogelijk een boom van Jesse, daar de schouw geflankeerd wordt door banderollen met naar Maria refererende teksten en Maria-monogrammen. De wand aan de buitengevel is gepolychromeerd met een groene lambrisering waarop rode schijnvoegen en bloemmotieven, daarboven draperieën met lelies die gescheiden worden van oplopende eikenranken door middel van banderollen met opschrift "O DULCIS/ VIRGO MARIA", aan weerszijden van de schouw voortgezet met "SALVE, REGINA, MATER MISERICORDIAE/ VITA, DULCEDO, ET SPES NOSTRA, SALVE/ AD TE CL.../ AD TE SUSPIRAMUS GEMENTES E..."
De huiskapel (lokaal 02.23), een kleine kamer aan de achterzijde op de tweede verdieping, is voorzien van een beschilderd houten spits tongewelf en in registers gepolychromeerde wanden: draperieën in rood, bruin en goud onderaan, in het midden een banderol met omwille van de meubilering moeilijk leesbare tekst, en daarboven een arcade met driepasmotief op ranke zuiltjes met bladkapiteel, en bladeren en vierpasmotief in medaillons op een groene achtergrond. Boven de deur een eveneens gepolychromeerd bijbelcitaat: "ECCE STO AD OSTIUM ED PULSO: SI/ QUIS AUDIERIT VOCEM MEAM ET/ APERUERIT MIHI IANUAM, INTRABO/ AD ILLUM ET CAENABO CUM ILLO/ET IPSE MECUM. APOC. III 20”. Het oorspronkelijk mobilair (altaar, stoelen, beelden,...) werd verwijderd.
De (ontvangst?)kamer op de gelijkvloerse verdieping van het achterhuis (lokaal 00.26) wordt getypeerd door een neogotische schouw - groen, donkerrood en goud gekleurd en versierd met bloemmotieven en in cirkels ingeschreven vierpassen -, door wandschilderingen - een strak patroon van wijnblaren en korenaren boven een meanderfries van wijnranken -, en door een plafond met troggewelfjes.
Kolenmuseum en Instituut voor Paleontologie. Breedhuis van drie traveeën, drie bouwlagen en een zolderverdieping onder een zadeldak, met een laatgotische lijstgevel die gekenmerkt wordt door een sokkelvormige onderbouw met hardstenen parement, een bakstenen bovenbouw en een drieledig getrapt dakvenster tussen twee dakkapellen. Typerend zijn de horizontale geleding van plint, waterlijsten, cordons, en lekdrempels, de korfboogvormige poort met driedelig bovenlicht en omlijsting met reptielfiguurtjes, en de als drielicht uitgewerkte keldergaten en vensters - kruisvensters in de eerste en tweede bouwlaag, in een gedrukte spitsboog ingeschreven, tudorboogvormige drielichten in de derde bouwlaag, en rechthoekige drielichten in de zolderverdieping, met schelp- en bloemmotieven in het boogveld van de hardstenen, tudorboogvormige ontlastingsbogen, en een lancetvenster centraal in het getrapte dakvenster. Voorts sierankers, diefijzers met gestileerde, haast geometrische bloemmotieven, en opschrift "MUSEE HOUILLER", in een naar de art nouveau neigende vormentaal. Haast identiek aan de voorgevel uitgewerkte achtergevel, opengewerkt door middel van drielichten, getrapt afgewerkt, en aan de bijgebouwen voorzien van een houten kroonlijst op modillons.
De uitbreiding bij het Kolenmuseum, qua vormgeving nauw verwant met het huis de Dorlodot, is een geslaagde integratie tussen de twee oudere panden. De drie bouwlagen hoge gevel met zolderverdieping bestaat uit vier traveeën van gekoppelde lancetvensters boven een geribde hardstenen plint met steekboogvormige keldergaten. Ter hoogte van de zolderverdieping wordt de overgang met het lagere huis de Dorlodot en het Kolenmuseum gevormd door respectievelijk een trap met hoekzuiltje en een elegant traptorentje waartussen een baksteenfries en een decoratieve smeedijzeren balustrade die een groot, rechthoekig dakterras afsluit. Sobere, haast volledig opengewerkte achtergevel met grote, rechthoekige vensters. Planopbouw. Het Kolenmuseum en de latere uitbreiding zijn ingeplant op een L-vormige plattegrond, met doorgaans grote, rechthoekige tot vierkante ruimtes. Het grondplan van de begane grond wordt gekenmerkt door een brede, centrale gang die aan de straatzijde uitgewerkt is als koetsdoorgang met borduren, en achteraan het gebouw uitloopt op een vijfhoekig trappenhuis met centrale liftschacht waarrond een trap slingert. De circulatieruimte in de bovenbouw beperkt zich tot de vijfhoekige traphal en een daar aan palend vierkant sas waarop de verschillende lokalen of laboratoria uitgeven. Op de zolderverdieping van de uitbreiding uit 1923, in lokaal 03.01, bevindt zich, in het traptorentje, de toegang naar het dakterras.
Interieur. Bijna volledig tot laboratoriumruimten omgebouwd interieur, met nog oorspronkelijke interieurelementen: geribde cementtegelvloer (poortdoorgang), mozaïekvloeren (circulatieruimten), plankenvloeren en visgraatparket (bibliotheek), oorspronkelijk binnen- en buitenschrijnwerk met dito hang- en sluitwerk, en gestucte plafonds met moerbalken op sierconsoles. Gietijzeren trap met houten treden en gietijzeren balustrade rond een liftkoker. Op de begane grond, in het Kolenmuseum: salon (lokaal 00.08) met sobere neogotische schouw in zwart marmer met sierconsoles, vierpas- en bloemmotief, en cassettenplafond met kinderbalken op sierconsoles.
Op de verdieping in de uitbreiding van het Kolenmuseum: bibliotheek (lokaal 01.04) met visgraatparket, vaste houten boekenkasten, gedeeltelijk omlopende galerij, en nagenoeg gevelhoge vensters.
Op de zolderverdieping in het Kolenmuseum (lokaal 03.07): metalen, geklinknageld dakspant, rustend op muurpijlers met gestileerde consoles, ingekaste hemelwaterafvoeren, en opschrift "ANNO/ DOMI/ MC/ MV°" aan weerszijden van het drielicht in de voorgevel.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DB002289, Universitair patrimonium Leuven: Deeldossier 11: Instituten en Instellingen: Charles Deberiotstraat 36-32: de woning Renaer, het vm. buis de Dorlodot, het Kolenmuseum en het Paleontologisch Instituut (VERLOOVE C. 2008).
Auteurs: De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Charles Deberiotstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/72391 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.