Teksten van Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/72391

Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum ()

In de Charles Deberiotstraat, tegenover het stadspark en naast de bibliotheek van de Faculteit Theologie, bevindt zich één van de interessantste laatneogotische ensembles van Leuven: het huis van professor kanunnik Henry de Dorlodot en het Kolenmuseum, nu het Paleontologisch Instituut van de Katholieke Universiteit Leuven. Henry de Dorlodot (1855-1929) was de grondlegger van de paleontologie aan de K.U. Leuven.

Henry de Dorlodot woonde aanvankelijk in de classicistische woning, Charles Deberiotstraat nummer 36. In 1896 diende de Dorlodot bij het stadsbestuur een bouwaanvraag in voor een nieuwe woning rechts van het Huis Renaer; een door Theo Van Dormael (1872-1947) ontworpen neogotische herenwoning met een decoratieve interieurafwerking van de hand van Oscar Algoet (1862-1937). Zowel Van Dormael als Algoet waren medewerkers van Joris Helleputte (1852-1925), één van de belangrijkste en meest invloedrijke vertegenwoordigers van de Sint-Lucasneogotiek.

In 1899 zorgde de Dorlodot voor het overbrengen van de paleontologische verzameling van jezuïet G. Schmitz van Namen naar Leuven. Deze wetenschappelijk belangrijke collectie was de basis van het latere "Kolenmuseum", dat in 1905 in opdracht van Henry de Dorlodot voor eigen rekening gebouwd werd naar ontwerp van Vincent Lenertz en dat in 1923 volgens de plannen van Theo Van Dormael uitgebreid werd tot tegen het huis de Dorlodot. Zo ontstond een neogotisch ensemble, in navolging van de traditie die Joris Helleputte door zijn werk en onderwijs aan de Leuvense universiteit sinds 1874 in Leuven had geïntroduceerd.

Huis de Dorlodot. Neogotisch complex, gevormd door twee achter elkaar gelegen diephuizen van drie traveeën, drie bouwlagen en een zolderverdieping, die door middel van een gang over vier niveaus met elkaar verbonden zijn en beëindigd worden door een twee bouwlagen hoge, haakse annex die tot aan het Kolenmuseum reikt en gekenmerkt wordt door een rond traptorentje op de vrijstaande hoek.

Het diephuis aan de straatzijde telt drie traveeën, een verhoogde begane grond, twee bouwlagen in de bovenbouw en een zolderverdieping onder een gecombineerd zadeldak met op de nok een smeedijzeren sierbalustrade. De bakstenen gevel bestaat uit een twee traveeën breed, als trapgevel uitgewerkt risaliet en een ietwat verdiepte deurtravee onder een gekloste kroonlijst. De gevel is volledig opengewerkt door middel van spitsboogvormige muuropeningen - gekoppelde lancetvensters met afzaten en een verdiepte dubbele deur met bovenlicht - en wordt getypeerd door een ruw bekapte, hardstenen plint met steekboogvormige keldergaten, door sierankers, diefijzers en trapgevelbekroning, en door het dakkapelletje boven de deurtravee met sierlijk uitgesneden windborden en puntbekroning.

De achtergevel van het straatvolume is opgevat als tuitgevel, telt twee traveeën en is eveneens opengewerkt door spitsboogvensters. Het achterhuis, de haakse annex en de verbindende gang zijn duidelijk meer bescheiden opgevat en uitgewerkt in een sobere, neogotische stijl, met al dan niet gekoppelde steekboogvensters, sierankers en een trapgevelbekroning in het achterhuis, en een ronde traptoren met smalle venstertjes en muurdammen in de haakse annex.

Planopbouw. Anders dan de gevel doet vermoeden, heeft het huis de Dorlodot geen traditionele, rechthoekige plattegrond met een enfilade van salons naast een lange gang met steektrap. Achter de inkomhal met toegang tot de ontvangstruimte, plaatste Van Dormael een haast gevelbreed trappenhuis met een drieledige bordestrap die de vier bouwlagen van het straatvolume bedient en tevens het scharnierpunt vormt tussen het straatvolume en de verbindingsgangen naar het achterhuis. Door de typologie van de geschakelde diephuizen en de kleine "binnentuin", kon bovendien haast het volledige perceel over de verschillende bouwlagen bebouwd worden, en werd een maximale lichtinval in de verschillende kamers gegarandeerd.

Interieur. Gedeeltelijk bewaard neogotisch interieur met vloermozaïeken, briefpaneeldeuren, grotendeels bewaard oorspronkelijk schrijnwerk met decoratief hang- en sluitwerk, fraaie gietijzeren radiators, en vooral een rijke neogotische polychromie in hoofdzakelijk groen, donkerrood en goud: trompes-l’oeil, met florale en vegetale motieven versierde plafonds, balken, muren, lambriseringen, schouwen, schouwmantels en trappen.

Gang en traphal met polychrome vloermozaïek (opschrift "SALVE"), fragmentarisch bewaarde polychromie - imitatiemetselwerk en lichtblauwe lelies -, drieledige, houten bordestrap met decoratieve trappaal en houten plafond met beschilderde consoles.

In het salon op de verhoogde begane grond (lokaal 00.21): visgraatparket, schouw met geringde Korinthische zuiltjes, Christusmonogram in vierpasmotief en cirkel, en schouwboezem met geschilderd stadspanorama (het Hemelse Jeruzalem?) onder een slechts gedeeltelijk leesbaar opschrift in banderol ("T...ITUS EST PROPTER DELICTA ...TRA"). Voorts houten lambrisering met briefpanelen, veelkleurige wandbeschildering van druiventrossen, ranken, bladeren en bloemen, en houten plafond met beschilderde moer- en kinderbalken.

Het grote salon (studeerkamer?) aan de straatzijde op de eerste verdieping (lokaal 01.21) wordt gedomineerd door een monumentale, beschilderde schouw met banderol (opschrift "NOTAS MIHI FECISTI VIAS VITAE/ SPES MEA AB UBERIBUS MATRIS MEAE" waarboven een schouwmantel met voorstelling van eikentakken, mogelijk een boom van Jesse, daar de schouw geflankeerd wordt door banderollen met naar Maria refererende teksten en Maria-monogrammen. De wand aan de buitengevel is gepolychromeerd met een groene lambrisering waarop rode schijnvoegen en bloemmotieven, daarboven draperieën met lelies die gescheiden worden van oplopende eikenranken door middel van banderollen met opschrift "O DULCIS/ VIRGO MARIA", aan weerszijden van de schouw voortgezet met "SALVE, REGINA, MATER MISERICORDIAE/ VITA, DULCEDO, ET SPES NOSTRA, SALVE/ AD TE CL.../ AD TE SUSPIRAMUS GEMENTES E..."

De huiskapel (lokaal 02.23), een kleine kamer aan de achterzijde op de tweede verdieping, is voorzien van een beschilderd houten spits tongewelf en in registers gepolychromeerde wanden: draperieën in rood, bruin en goud onderaan, in het midden een banderol met omwille van de meubilering moeilijk leesbare tekst, en daarboven een arcade met driepasmotief op ranke zuiltjes met bladkapiteel, en bladeren en vierpasmotief in medaillons op een groene achtergrond. Boven de deur een eveneens gepolychromeerd bijbelcitaat: "ECCE STO AD OSTIUM ED PULSO: SI/ QUIS AUDIERIT VOCEM MEAM ET/ APERUERIT MIHI IANUAM, INTRABO/ AD ILLUM ET CAENABO CUM ILLO/ET IPSE MECUM. APOC. III 20”. Het oorspronkelijk mobilair (altaar, stoelen, beelden,...) werd verwijderd.

De (ontvangst?)kamer op de gelijkvloerse verdieping van het achterhuis (lokaal 00.26) wordt getypeerd door een neogotische schouw - groen, donkerrood en goud gekleurd en versierd met bloemmotieven en in cirkels ingeschreven vierpassen -, door wandschilderingen - een strak patroon van wijnblaren en korenaren boven een meanderfries van wijnranken -, en door een plafond met troggewelfjes.

Kolenmuseum en Instituut voor Paleontologie. Breedhuis van drie traveeën, drie bouwlagen en een zolderverdieping onder een zadeldak, met een laatgotische lijstgevel die gekenmerkt wordt door een sokkelvormige onderbouw met hardstenen parement, een bakstenen bovenbouw en een drieledig getrapt dakvenster tussen twee dakkapellen. Typerend zijn de horizontale geleding van plint, waterlijsten, cordons, en lekdrempels, de korfboogvormige poort met driedelig bovenlicht en omlijsting met reptielfiguurtjes, en de als drielicht uitgewerkte keldergaten en vensters - kruisvensters in de eerste en tweede bouwlaag, in een gedrukte spitsboog ingeschreven, tudorboogvormige drielichten in de derde bouwlaag, en rechthoekige drielichten in de zolderverdieping, met schelp- en bloemmotieven in het boogveld van de hardstenen, tudorboogvormige ontlastingsbogen, en een lancetvenster centraal in het getrapte dakvenster. Voorts sierankers, diefijzers met gestileerde, haast geometrische bloemmotieven, en opschrift "MUSEE HOUILLER", in een naar de art nouveau neigende vormentaal. Haast identiek aan de voorgevel uitgewerkte achtergevel, opengewerkt door middel van drielichten, getrapt afgewerkt, en aan de bijgebouwen voorzien van een houten kroonlijst op modillons.

De uitbreiding bij het Kolenmuseum, qua vormgeving nauw verwant met het huis de Dorlodot, is een geslaagde integratie tussen de twee oudere panden. De drie bouwlagen hoge gevel met zolderverdieping bestaat uit vier traveeën van gekoppelde lancetvensters boven een geribde hardstenen plint met steekboogvormige keldergaten. Ter hoogte van de zolderverdieping wordt de overgang met het lagere huis de Dorlodot en het Kolenmuseum gevormd door respectievelijk een trap met hoekzuiltje en een elegant traptorentje waartussen een baksteenfries en een decoratieve smeedijzeren balustrade die een groot, rechthoekig dakterras afsluit. Sobere, haast volledig opengewerkte achtergevel met grote, rechthoekige vensters. Planopbouw. Het Kolenmuseum en de latere uitbreiding zijn ingeplant op een L-vormige plattegrond, met doorgaans grote, rechthoekige tot vierkante ruimtes. Het grondplan van de begane grond wordt gekenmerkt door een brede, centrale gang die aan de straatzijde uitgewerkt is als koetsdoorgang met borduren, en achteraan het gebouw uitloopt op een vijfhoekig trappenhuis met centrale liftschacht waarrond een trap slingert. De circulatieruimte in de bovenbouw beperkt zich tot de vijfhoekige traphal en een daar aan palend vierkant sas waarop de verschillende lokalen of laboratoria uitgeven. Op de zolderverdieping van de uitbreiding uit 1923, in lokaal 03.01, bevindt zich, in het traptorentje, de toegang naar het dakterras.

Interieur. Bijna volledig tot laboratoriumruimten omgebouwd interieur, met nog oorspronkelijke interieurelementen: geribde cementtegelvloer (poortdoorgang), mozaïekvloeren (circulatieruimten), plankenvloeren en visgraatparket (bibliotheek), oorspronkelijk binnen- en buitenschrijnwerk met dito hang- en sluitwerk, en gestucte plafonds met moerbalken op sierconsoles. Gietijzeren trap met houten treden en gietijzeren balustrade rond een liftkoker. Op de begane grond, in het Kolenmuseum: salon (lokaal 00.08) met sobere neogotische schouw in zwart marmer met sierconsoles, vierpas- en bloemmotief, en cassettenplafond met kinderbalken op sierconsoles.

Op de verdieping in de uitbreiding van het Kolenmuseum: bibliotheek (lokaal 01.04) met visgraatparket, vaste houten boekenkasten, gedeeltelijk omlopende galerij, en nagenoeg gevelhoge vensters.

Op de zolderverdieping in het Kolenmuseum (lokaal 03.07): metalen, geklinknageld dakspant, rustend op muurpijlers met gestileerde consoles, ingekaste hemelwaterafvoeren, en opschrift "ANNO/ DOMI/ MC/ MV°" aan weerszijden van het drielicht in de voorgevel.


Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DB002289, Universitair patrimonium Leuven: Deeldossier 11: Instituten en Instellingen: Charles Deberiotstraat 36-32: de woning Renaer, het vm. buis de Dorlodot, het Kolenmuseum en het Paleontologisch Instituut (VERLOOVE C. 2008).
Auteurs:  De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Houwer V. 2024: Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum [online], https://id.erfgoed.net/teksten/436821 (geraadpleegd op ).


Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum ()

In de Charles Deberiotstraat, tegenover het stadspark en naast de bibliotheek van de Faculteit Theologie, bevindt zich één van de interessantste laatneogotische ensembles van Leuven: het huis van professor kanunnik Henry de Dorlodot en het Kolenmuseum, nu het Paleontologisch Instituut van de Katholieke Universiteit Leuven. Paleontologie is de leer van de versteende, voorwereldlijke levensvormen, de wetenschap der uitgestorven dier- en plantensoorten, van fossiele dieren (paleozoölogie) en fossiele planten (paleobotanie). Henry de Dorlodot (1855-1929) was de grondlegger van de paleontologie aan de K.U. Leuven. In 1885 behaalde hij de graad van doctor in de theologie. Van 1885 tot 1890 doceerde hij dogmatische theologie aan het seminarie van Namen. Ondertussen behaalde hij ook de graad van kandidaat in de natuurwetenschappen. Vanaf 1890 doceerde Henry de Dorlodot cosmologie aan het toen pas, in 1889, door Kardinaal Mercier (1851-1926) opgerichte Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Hij was het echter grondig oneens met Mercier over de neothomistische oriëntatie van het instituut. Sinds 1882 doceerde Mercier een cursus "hoge wijsbegeerte van Sint-Thomas", een leerstoel opgericht op initiatief van paus Leo XIII met de bedoeling de leer van Thomas van Aquino aan te passen aan het moderne leven. Het conflict leidde tot het vertrek van Henry de Dorlodot: vanaf 1894 doceerde hij als gewoon hoogleraar de colleges geologie en stratigrafische paleontologie aan de Faculteit der Wetenschappen. Later keerde hij terug naar het filosofische domein. Hij bestudeerde de leer van Charles Darwin over de oorsprong der soorten. Hij was een uitgesproken aanhanger van het evolutionisme dat hij niet in tegenspraak achtte met de dogma's van de katholieke kerk. In 1913 publiceerde hij hierover Le Darwinisme au point de vue de l'orthodoxie chrétienne. Henry de Dorlodot onderhield contacten met Teilhard de Chardin die gelijktijdig gelijkaardige denkbeelden ontwikkelde. De Faculteit der Wetenschappen had zich in de loop van de negentiende eeuw ontwikkeld als een belangrijke wetenschappelijke instelling, mede door de invoering van laboratoriumonderzoek door scheikundige Louis Henry (1834-1919) en bioloog Jean-Baptiste Carnoy (1836-1899). De grondlegger van de geologische wetenschap aan de Katholieke Universiteit Leuven was Charles Louis de la Vallée Poussin (1827-1903). Zoölogie werd gedoceerd door Pierre-Joseph van Beneden (1809-1894). Henry de Dorlodot volgde van Beneden op bij diens overlijden. Hij ontwikkelde een belangrijke organisatorische en wetenschappelijke activiteit, waarbij hij niet zelden eigen financiële middelen inzette. Henry de Dorlodot leverde in het bijzonder een belangrijke wetenschappelijke bijdrage tot de studie van de paleozoïsche terreinen in België. In 1902 werd hem door de universiteit de titel van doctor honoris causa in de wetenschappen verleend.

Henry de Dorlodot woonde aanvankelijk in de classicistische woning, Charles Deberiotstraat nummer 36, nu om onduidelijke redenen bekend als Huis Renaer. In 1896 diende de Dorlodot bij het stadsbestuur een bouwaanvraag in voor een nieuwe woning rechts van het Huis Renaer; een door Theo Van Dormael (1872-1947) ontworpen neogotische herenwoning met een decoratieve interieurafwerking van de hand van Oscar Algoet (1862-1937). Zowel Van Dormael als Algoet waren medewerkers van Joris Helleputte (1852-1925), één van de belangrijkste en meest invloedrijke vertegenwoordigers van de Sint-Lucasneogotiek. Theo Van Dormael, landmeter van opleiding, zou stage gelopen hebben in het atelier van Joris Helleputte, en zou zich rond 1900 als zelfstandig architect gevestigd hebben. Oscar Algoet volgde na zijn opleiding aan de Sint-Lucasschool van Brussel, architectuur aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Zijn kennismaking met Joris Helleputte daar, betekende het begin van een lange samenwerking, en dit niet alleen met Helleputte zelf, maar ook met diens medewerkers en opvolgers Pieter Langerock (1859-1924), Vincent Lenertz (1864-1914) en Theo Van Dormael. Algoet decoreerde zowel kerkelijke als burgerlijke gebouwen in het Leuvense en daarbuiten. Voor de beeldhouwers Frantz Vermeylen en Benoît van Uytvanck, en vermoedelijk ook voor Paul Roemaet, stoffeerde Algoet neogotisch en middeleeuws beeldhouwwerk en meubilair (voorbeeld Leuven, Naamsestraat zonder nummer, Calvarieberg, Koninklijk Besluit 25/03/1938). Hoogtepunten uit zijn slechts fragmentarisch bewaard oeuvre zijn de polychrome decoraties in de kapel van Monseigneur Mercier in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte aan het Kardinaal Mercierplein nummer 2 (Ministerieel Besluit 15/10/2003), het Huis de Dorlodot, en Algoets eigen woning aan de Karel van Lotharingenstraat 8 (Ministerieel Besluit 13/10/1997), die in 1904 door Theo Van Dormael ontworpen werd.

In 1899 zorgde de Dorlodot voor het overbrengen van de paleontologische verzameling van jezuïet G. Schmitz van Namen naar Leuven. Deze wetenschappelijk belangrijke collectie was de basis van het latere "Kolenmuseum", dat in 1905 in opdracht van Henry de Dorlodot voor eigen rekening gebouwd werd naar ontwerp van Vincent Lenertz en dat in 1923 volgens de plannen van Theo Van Dormael uitgebreid werd tot tegen het huis de Dorlodot. Zo ontstond een neogotisch ensemble, in navolging van de traditie die Joris Helleputte door zijn werk en onderwijs aan de Leuvense universiteit sinds 1874 in Leuven had geïntroduceerd. Net zoals Algoet, volgde immers ook Vincent Lenertz de architectuurcolleges van Joris Helleputte aan de Speciale Scholen, waar Lenertz onmiddellijk na zijn opleiding in 1889 omwille van zijn technische vaardigheid en zijn tekentalent benoemd werd tot “Directeur des travaux grafiques” of hoofd van de tekenpractica. Toen Helleputte datzelfde jaar tot volksvertegenwoordiger van het kiesarrondissement Maaseik werd verkozen, namen zijn naaste medewerkers Stéphane Mortier (1857-1934), Pieter Langerock (1859-1924), Joseph-François Piscador (1866-1923) en Vincent Lenertz zijn tekenpraktijk over. Zo werd Lenertz verantwoordelijk voor de latere fase van het Justus Lipsiuscollege (Miniqterieel Besluit 07.06.1994), een project dat in 1877 onder leiding van Helleputte was opgestart. Tijdens het rectoraat van Monseigneur A. Hebbelynck (1898-1909) kreeg Lenertz van de universiteit diverse grote opdrachten toebedeeld: het Instituut voor Electromechanica (1899) in de Vlamingenstraat, het Amerikaans college (1905) (zie beschermingsvoorstel Amerikaans College) en het Instituut voor Scheikunde of Arenberginstituut (1909) aan de Naamsestraat, het Pathologisch Instituut (1906) in de Minderbroedersstraat en het Spoelberch-instituut (1911) aan de Krakenstraat. Lenertz werkte ook voor privé-opdrachtgevers. Naast het Kolenmuseum realiseerde hij enkele privé-woningen, zoals de woning met atelier voor beeldhouwer Paul Roemaat, Diestsevest 40 (circa 1903, Miniqterieel Besluit 08.09.1995 ) en een rentenierswoning, Tiensevest 39. Ten slotte bouwde en vergrootte hij, samen met Hyacinth Martens (1847-1919), een 25-tal kerken in het noorden van Limburg. Hij was een getrouw volgeling van de strenge, op functionele en constructieve rationaliteit gestoelde neogotiek van zijn leermeester Helleputte die nadien evolueerde naar een meer persoonlijke en eigentijdse interpretatie van een late, eclectisch getinte neogotiek.

Huis de Dorlodot. Neogotisch complex, gevormd door twee achter elkaar gelegen diephuizen van drie traveeën, drie bouwlagen en een zolderverdieping, die door middel van een gang over vier niveaus met elkaar verbonden zijn en beëindigd worden door een twee bouwlagen hoge, haakse annex die tot aan het Kolenmuseum reikt en gekenmerkt wordt door een rond traptorentje op de vrijstaande hoek.

Het diephuis aan de straatzijde telt drie traveeën, een verhoogde begane grond, twee bouwlagen in de bovenbouw en een zolderverdieping onder een gecombineerd zadeldak met op de nok een smeedijzeren sierbalustrade. De bakstenen gevel bestaat uit een twee traveeën breed, als trapgevel uitgewerkt risaliet en een ietwat verdiepte deurtravee onder een gekloste kroonlijst. De gevel is volledig opengewerkt door middel van spitsboogvormige muuropeningen - gekoppelde lancetvensters met afzaten en een verdiepte dubbele deur met bovenlicht - en wordt getypeerd door een ruw bekapte, hardstenen plint met steekboogvormige keldergaten, door sierankers, diefijzers en trapgevelbekroning, en door het dakkapelletje boven de deurtravee met sierlijk uitgesneden windborden en puntbekroning.

De achtergevel van het straatvolume is opgevat als tuitgevel, telt twee traveeën en is eveneens opengewerkt door spitsboogvensters. Het achterhuis, de haakse annex en de verbindende gang zijn duidelijk meer bescheiden opgevat en uitgewerkt in een sobere, neogotische stijl, met al dan niet gekoppelde steekboogvensters, sierankers en een trapgevelbekroning in het achterhuis, en een ronde traptoren met smalle venstertjes en muurdammen in de haakse annex.

Planopbouw. Anders dan de gevel doet vermoeden, heeft het huis de Dorlodot geen traditionele, rechthoekige plattegrond met een enfilade van salons naast een lange gang met steektrap. Achter de inkomhal met toegang tot de ontvangstruimte, plaatste Van Dormael een haast gevelbreed trappenhuis met een drieledige bordestrap die de vier bouwlagen van het straatvolume bedient en tevens het scharnierpunt vormt tussen het straatvolume en de verbindingsgangen naar het achterhuis. Door de typologie van de geschakelde diephuizen en de kleine "binnentuin", kon bovendien haast het volledige perceel over de verschillende bouwlagen bebouwd worden, en werd een maximale lichtinval in de verschillende kamers gegarandeerd.

Interieur. Gedeeltelijk bewaard neogotisch interieur met vloermozaïeken, briefpaneeldeuren, grotendeels bewaard oorspronkelijk schrijnwerk met decoratief hang- en sluitwerk, fraaie gietijzeren radiators, en vooral een rijke neogotische polychromie in hoofdzakelijk groen, donkerrood en goud: trompes-l’oeil, met florale en vegetale motieven versierde plafonds, balken, muren, lambriseringen, schouwen, schouwmantels en trappen.

Gang en traphal met polychrome vloermozaïek (opschrift "SALVE"), fragmentarisch bewaarde polychromie - imitatiemetselwerk en lichtblauwe lelies -, drieledige, houten bordestrap met decoratieve trappaal en houten plafond met beschilderde consoles.

In het salon op de verhoogde begane grond (lokaal 00.21): visgraatparket, schouw met geringde Korinthische zuiltjes, Christusmonogram in vierpasmotief en cirkel, en schouwboezem met geschilderd stadspanorama (het Hemelse Jeruzalem?) onder een slechts gedeeltelijk leesbaar opschrift in banderol ("T...ITUS EST PROPTER DELICTA ...TRA"). Voorts houten lambrisering met briefpanelen, veelkleurige wandbeschildering van druiventrossen, ranken, bladeren en bloemen, en houten plafond met beschilderde moer- en kinderbalken.

Het grote salon (studeerkamer?) aan de straatzijde op de eerste verdieping (lokaal 01.21) wordt gedomineerd door een monumentale, beschilderde schouw met banderol (opschrift "NOTAS MIHI FECISTI VIAS VITAE/ SPES MEA AB UBERIBUS MATRIS MEAE" waarboven een schouwmantel met voorstelling van eikentakken, mogelijk een boom van Jesse, daar de schouw geflankeerd wordt door banderollen met naar Maria refererende teksten en Maria-monogrammen. De wand aan de buitengevel is gepolychromeerd met een groene lambrisering waarop rode schijnvoegen en bloemmotieven, daarboven draperieën met lelies die gescheiden worden van oplopende eikenranken door middel van banderollen met opschrift "O DULCIS/ VIRGO MARIA", aan weerszijden van de schouw voortgezet met "SALVE, REGINA, MATER MISERICORDIAE/ VITA, DULCEDO, ET SPES NOSTRA, SALVE/ AD TE CL.../ AD TE SUSPIRAMUS GEMENTES E..."

De huiskapel (lokaal 02.23), een kleine kamer aan de achterzijde op de tweede verdieping, is voorzien van een beschilderd houten spits tongewelf en in registers gepolychromeerde wanden: draperieën in rood, bruin en goud onderaan, in het midden een banderol met omwille van de meubilering moeilijk leesbare tekst, en daarboven een arcade met driepasmotief op ranke zuiltjes met bladkapiteel, en bladeren en vierpasmotief in medaillons op een groene achtergrond. Boven de deur een eveneens gepolychromeerd bijbelcitaat: "ECCE STO AD OSTIUM ED PULSO: SI/ QUIS AUDIERIT VOCEM MEAM ET/ APERUERIT MIHI IANUAM, INTRABO/ AD ILLUM ET CAENABO CUM ILLO/ET IPSE MECUM. APOC. III 20”. Het oorspronkelijk mobilair (altaar, stoelen, beelden,...) werd verwijderd.

De (ontvangst?)kamer op de gelijkvloerse verdieping van het achterhuis (lokaal 00.26) wordt getypeerd door een neogotische schouw - groen, donkerrood en goud gekleurd en versierd met bloemmotieven en in cirkels ingeschreven vierpassen -, door wandschilderingen - een strak patroon van wijnblaren en korenaren boven een meanderfries van wijnranken -, en door een plafond met troggewelfjes.

Kolenmuseum en Instituut voor Paleontologie. Breedhuis van drie traveeën, drie bouwlagen en een zolderverdieping onder een zadeldak, met een laatgotische lijstgevel die gekenmerkt wordt door een sokkelvormige onderbouw met hardstenen parement, een bakstenen bovenbouw en een drieledig getrapt dakvenster tussen twee dakkapellen. Typerend zijn de horizontale geleding van plint, waterlijsten, cordons, en lekdrempels, de korfboogvormige poort met driedelig bovenlicht en omlijsting met reptielfiguurtjes, en de als drielicht uitgewerkte keldergaten en vensters - kruisvensters in de eerste en tweede bouwlaag, in een gedrukte spitsboog ingeschreven, tudorboogvormige drielichten in de derde bouwlaag, en rechthoekige drielichten in de zolderverdieping, met schelp- en bloemmotieven in het boogveld van de hardstenen, tudorboogvormige ontlastingsbogen, en een lancetvenster centraal in het getrapte dakvenster. Voorts sierankers, diefijzers met gestileerde, haast geometrische bloemmotieven, en opschrift "MUSEE HOUILLER", in een naar de art nouveau neigende vormentaal. Haast identiek aan de voorgevel uitgewerkte achtergevel, opengewerkt door middel van drielichten, getrapt afgewerkt, en aan de bijgebouwen voorzien van een houten kroonlijst op modillons.

De uitbreiding bij het Kolenmuseum, qua vormgeving nauw verwant met het huis de Dorlodot, is een geslaagde integratie tussen de twee oudere panden. De drie bouwlagen hoge gevel met zolderverdieping bestaat uit vier traveeën van gekoppelde lancetvensters boven een geribde hardstenen plint met steekboogvormige keldergaten. Ter hoogte van de zolderverdieping wordt de overgang met het lagere huis de Dorlodot en het Kolenmuseum gevormd door respectievelijk een trap met hoekzuiltje en een elegant traptorentje waartussen een baksteenfries en een decoratieve smeedijzeren balustrade die een groot, rechthoekig dakterras afsluit. Sobere, haast volledig opengewerkte achtergevel met grote, rechthoekige vensters. Planopbouw. Het Kolenmuseum en de latere uitbreiding zijn ingeplant op een L-vormige plattegrond, met doorgaans grote, rechthoekige tot vierkante ruimtes. Het grondplan van de begane grond wordt gekenmerkt door een brede, centrale gang die aan de straatzijde uitgewerkt is als koetsdoorgang met borduren, en achteraan het gebouw uitloopt op een vijfhoekig trappenhuis met centrale liftschacht waarrond een trap slingert. De circulatieruimte in de bovenbouw beperkt zich tot de vijfhoekige traphal en een daar aan palend vierkant sas waarop de verschillende lokalen of laboratoria uitgeven. Op de zolderverdieping van de uitbreiding uit 1923, in lokaal 03.01, bevindt zich, in het traptorentje, de toegang naar het dakterras.

Interieur. Bijna volledig tot laboratoriumruimten omgebouwd interieur, met nog oorspronkelijke interieurelementen: geribde cementtegelvloer (poortdoorgang), mozaïekvloeren (circulatieruimten), plankenvloeren en visgraatparket (bibliotheek), oorspronkelijk binnen- en buitenschrijnwerk met dito hang- en sluitwerk, en gestucte plafonds met moerbalken op sierconsoles. Gietijzeren trap met houten treden en gietijzeren balustrade rond een liftkoker. Op de begane grond, in het Kolenmuseum: salon (lokaal 00.08) met sobere neogotische schouw in zwart marmer met sierconsoles, vierpas- en bloemmotief, en cassettenplafond met kinderbalken op sierconsoles.

Op de verdieping in de uitbreiding van het Kolenmuseum: bibliotheek (lokaal 01.04) met visgraatparket, vaste houten boekenkasten, gedeeltelijk omlopende galerij, en nagenoeg gevelhoge vensters.

Op de zolderverdieping in het Kolenmuseum (lokaal 03.07): metalen, geklinknageld dakspant, rustend op muurpijlers met gestileerde consoles, ingekaste hemelwaterafvoeren, en opschrift "ANNO/ DOMI/ MC/ MV°" aan weerszijden van het drielicht in de voorgevel.

  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossier 59393 (bouwvergunning 29.10.1869); dossier 66922 (bouwvergunning 13.04.1905); dossier 82042 (bouwvergunning 11.06.1923).
  • UYTTERHOEVEN R., Neogotiek in Leuven, Leuven, 1997, p. 55-56.
  • VAN LOO A., Repertorium van de architectuur in België, Antwerpen, 2003, p. 545-546.
  • VERPOEST L., Huis de Dorlodot, in: Open Monumentendag. 8 september 1996, Leuven, 1996, p 17-23.

Bron: Beschermingsdossier DB002289
Auteurs:  Verloove, Claartje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. 2010: Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128942 (geraadpleegd op ).


Eclectisch ensemble met diverse functies ()

Eclectisch ensemble dat gebouwd werd in opdracht van professor Dokter Henri de Dorlodot en bestaat uit zijn woning (1897) en een museum (1905) met latere uitbreiding (1923). Heden Kolenmuseum, Paleontologisch Instituut, Bibliotheek Dierkunde, LICOS en Centre for Transition Economics van de Katholieke Universiteit Leuven.

Nummer 32. Naar ontwerp van architect Vincent Lenertz opgetrokken educatief kolenmuseum met een gevel in neotraditionele stijl, bestaand uit een begane grond met gebouchardeerd hardstenen parement onder een bakstenen bovenbouw van twee bouwlagen en een volwaardige zolderverdieping met getrapt dakvenster. De verankerde gevel wordt verticaal geleed door drie verdiepte spaarvelden waarin drielichtvensters die ter hoogte van de derde bouwlaag uitgewerkt zijn als pseudo-lancetvensters in een spitsboog. De decoratief uitgewerkte diefijzers voor deur en vensters, de typografie van het opschrift "MUSÉE HOUILLER" en de deuromlijsting met reptielfiguurtjes vertonen een lichte art-nouveau-inslag. De door architect Theo van Dormael gerealiseerde uitbreiding bij het kolenmuseum sluit qua stijl aan bij de aanpalende woning Dorlodot en is een geslaagde integratie tussen de twee oudere panden. De drie bouwlagen hoge gevel met mezzanino bestaat uit vier traveeën van gekoppelde lancetvensters boven een geribde hardstenen plint met steekboogvormige keldergaten. De overgang van de mezzanino naar de lagere volumes van de oudere museumvleugel en de herenwoning wordt gevormd door respectievelijk een elegant spietorentje en een trap met hoekzuiltje.

Nummer 34. Naar ontwerp van architect Theo van Dormael in de hoogte uitgewerkte herenwoning met een geribde hardstenen plint onder een bakstenen bovenbouw. De verankerde gevel wordt gekenmerkt door gekoppelde lancetvensters met afzaten en hardstenen tussendorpels, de trapvormige gevelbekroning met ezelsruggen en de iets dieper in het gevelvlak liggende poorttravee met een verdiepte toegangsdeur in een dubbele boogomlijsting en bekroond door een dakkapel. Interieur Vloermozaïeken en een rijke neogotische polychromie van trompes-l’oeil, florale en vegetale motieven versieren plafonds, balken, muren, lambriseringen, schouwen, schouwmantels en trappen in de verschillende salons en kamers. De huiskapel op de tweede verdieping heeft een gepolychromeerd tongewelf, muurschilderingen met draperieën en tekstfragmenten onder een bogenfries van zuilen, mijterbogen en medaillons, en boven de deur een bijbelcitaat: "ECCE STO AD OSTIUM ED PULSO: SI/ QUIS AUDIERIT VOCEM MEAM ET/ APERUERIT MIHI IANUAM, INTRABO/ AD ILLUM ET CAENABO CUM ILLO/ ET IPSE MECUM. APOC. III 20".

  • UYTTERHOEVEN R., Neogotiek in Leuven, Leuven, 1997, p. 55-56.
  • VERPOEST L., Huis de Dorlodot, in Open Monumentendag. 8 september 1996, Leuven, 1996, p. 17-23.

Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Huis de Dorlodot, Paleontologisch Instituut en Kolenmuseum [online], https://id.erfgoed.net/teksten/72391 (geraadpleegd op ).