Van de gotische kerk uit de 15de-16de eeuw werd in 19de eeuw de zijbeuken verbreed en in 1910 de toren verhoogd naar ontwerp van Hyacinth Martens en Victor Lenertz. In 1934 werd de kerk naar ontwerp van K. Gessler (Maaseik) vanaf het transept vergroot in oostelijke richting door middel van twee transepttraveeën, haaks op het voormalige koor geplaatst, een nieuw koor, een zijkoor en een sacristie.
De kerk wordt voor het eerst vermeld in 1367 als een bakstenen gebouw met koor, transept en twee smalle zijbeuken. Patronaatsrecht en tienden waren oorspronkelijk in het bezit van particulieren, die ze in leen hielden van de graven van Loon. Waarschijnlijk was de kerk dus een stichting van de graven.
Reeds in 1367 zijn patronaat en tienden in handen van het huis van de Duitse Orde van Sint-Antonius te Maastricht. In de tweede helft van de 17de eeuw en de eerste helft van de 18de eeuw hief de commandeur de grote tienden, de pastoor de kleine tienden en een deel van de novaaltienden. Volgens deze regeling was de pastoor verantwoordelijk voor het koor, de antonieten voor het schip en het transept, en de gemeente voor toren en zijbeuken.
In 1694 diende de gemeente het dak van de zijkoren te herstellen. De kerk wordt aangeduid op de Ferrariskaart (1771-1777) en in de Atlas van de Buurtwegen (1845). In de 19de eeuw werden de zijbeuken verbreed. In 1897 werden herstellings- en voegwerken uitgevoerd aan de kerktoren. De vorige sacristie werd in 1902 opgetrokken naar ontwerp van architect Hyacinth Martens (Stevoort).
In 1910 werd de toren, na een brand door blikseminslag op 12 april 1909, met twee bouwlagen verhoogd naar ontwerp van Hyacinth Martens (Stevoort) en Victor Lenertz (Leuven). De Koninklijke Commissie voor Monumenten gaf de opdracht de oude galmgaten onder de nieuwe te behouden, hetgeen niet gebeurde.
In 1934 werd de kerk naar ontwerp van K. Gessler (Maaseik) vanaf het transept vergroot in oostelijke richting door middel van twee transepttraveeën, haaks op het voormalige koor geplaatst, een nieuw koor, een zijkoor en een sacristie.
Op 8 januari 1935 laat de gouverneur aan de KCML weten: "Ik heb de eer Ued. de stukken over te maken (8 bijlagen waaronder 5 geplooide plans), betreffend de opvatting van drie koorvensters en het ontwerp van altaar voor de Kerk van MEEUWEN. (…) Meeuwen. Eglise: 1°) placement de trois vitraux – artiste peintre Melle Theunissen. 2°) projet de maitre-autel – archte Gessler à Maeseyck. Le Comité provincial donne un avis favorable. En ce qui concerne les vitraux, l’étude devrait d’abord être poussée plus à fond par un peintre-verrier. La fenêtre centrale ne remporte pas l’approbation du Comité, telle qu’elle est présentée en couleur, mais bien le projet dessiné au fusain: le Christ-Roi et Marie Médiatrice". Op 30 januari 1935 schrijft de KCML aan de provinciegouverneur: "Als gevolg op uw schrijven van 8 dezer (…) hebben wij de eer U te melden dat wij van meening zijn, dat het ontwerp aangaande het plaatsen van een altaar in de kerk van Meeuwen het visa kan ontvangen. Bij de uitvoering der werken zal de ontwerper rekening dienen te houden met de volgende opmerkingen: 1° de teekening der bogen (met tanden) van de tombe vereenvoudigen; 2° de belijste stijlen verlengen tot aan het vlak van de voorzijde der tombe en de belangrijkheid van de afschuining (talus) verminderen. Wat het ontwerp der glasramen betreft, zijn wij van meening, dat het ons voor een gunstig advies niet vatbaar schijnt". Op 14 Oogst 1935 geeft de KCML, in antwoord op het schrijven van de gouverneur van 8 januari, het visa wat betreft het nieuw ontwerp van de glasramen: "Bij de uitvoering zal de ontwerper de looden staven van den achtergrond dikker moeten maken".
Pastoor Jos Vrancken van Meeuwen zendt op 28 februari 1941 ter advies aan de KCML de ontwerpen van de zijaltaren van de parochiekerk, met volgende bemerkingen: "Wij durven er de aandacht op vestigen dat bedoeld ontwerp nauw aansluit bij het bestaande Hoofdaltaar, destijds door den H. GESSLER, zeer sober ontworpen en door uw Commissie goedgekeurd. Wij hielden rekening met de gegronde opmerkingen van kenners, als Mr. de Schaetzen, Kan. Dr. Coenen, E.H. Bestuurder Claessens en zijn vriend Daniels. Wij verkozen marmer in een kleur die uitstekend zich aanpast bij in den zuiver blauwen steen uitgevoerde (en daarom jammer te koude) massa van het hoofdaltaar". In haar antwoord van 11 maart 1941 is de KCML van mening dat het ontwerp zou moeten verbeterd worden in de zin van de schets die er door de ontwerper bijgevoegd werd en voldoening schenkt. Op 26 mei 1941 legt de gouverneur aan de KCML een ontwerp voor aangaande de zijaltaren. Het Provinciaal Comité geeft een gunstig advies: "De oudr (sic) te vervangen altaren (zie foto’s) zijn op den graad versleten en heelemaal uit elkaar gevallen door de verregaande vermolming. Ze kunnen voor niets anders meer dienen dan voor brandhout". Op 29 mei 1941 krijgt het ontwerp van de twee zijaltaren het visa van de KCML. Op 27 maart 1941 zendt de gouverneur aan de KCML ter advies het ontwerp van biechtstoelen in de kerk, samen met het advies van het Provinciaal Comité voor Monumenten. Hert ontwerp werd gemaakt door de ambachtsschool van Maaseik. De KCML antwoordt op 11 april 1941 met het visa, onder voorbehoud dat met de opmerkingen van het Provinciaal Comité rekening wordt gehouden: “Bij de uitvoering dient de ontwerper de voorgestelde buitenpilasters te vervangen door eenvoudige pilasters zonder lijstwerk. Bovendien zal hij de bovenversiering op den uitsprong vervangen door het profiel aangeduid in potlood op het plan. De aanpassingen dienen meer in gotische stijl opgevat te worden”.
Op 13 juli 1945 laat de gouverneur aan de KCML weten: "Ik heb de eer U hierbij een ontwerp tot plaatsing van een nieuwen predikstoel in de kerk van MEEUWEN te doen geworden, met het gunstig advies van het Provinciaal Comité voor Monumenten. Er dient opgemerkt dat zich, in de in 1934 vernieuwde kerk, niets anders bevindt dan een planken kuip". Op 27 juli 1945 geeft de KCML aan de gouverneur over dit ontwerp van de ateliers J. Mouffart een ongunstig advies: "De predikstoel zou eenvoudiger moeten gemaekt worden, namelijk het voetstuk, door weglating van de arcaturen, zuiltjes en alle onnoodige versieringen die het geheel zwaar maken". De gouverneur legt op 31 januari 1947 aan de KCML een nieuw ontwerp van preekstoel ter advies voor. Het Provinciaal Comité brengt een gunstig advies uit. De KCML gaat nog niet akkoord op 18 februari 1947: "De Kon. Com. Vraagt dat het ontwerp nog eenvoudiger zou gemaakt worden en dat namelijk de zuiltjes zouden vervangen worden door een eenvoudige schacht". Na ontvangst van een nieuw, gewijzigd ontwerp, het derde, brengt de KCML hierover op 12 april 1947 weer een ongunstig advies: "Hoewel dit ontwerp gewijzigd werd volgens de opmerkingen onzer commissie, geeft het, in zijn geheel genomen, geen voldoening. De kerkfabriek zou best doen een bekwaam architect te belasten met het opmaken van een gansch nieuw ontwerp". Op 23 april 1947 geeft de gouverneur hieraan nog geen verder gevolg en hij vraagt de commissie te onderzoeken of op deze beslissing niet kan terug gekomen worden. De KCML antwoordt de gouverneur op 29 april 1947 dat: "niettegenstaande al de reeds toegebrachte wijzigingen, bijgaand ontwerp van predikstoel, bestemd voor de kerk te Meeuwen, in zijn geheel beschouwd, ons geen voldoening geeft en wij het slechts met gelatenheid aanvaarden. Wij verzetten ons dus niet tegen zijn uitvoering en om deze mogelijk te maken, hebben wij bedoeld ontwerp van het visa van ons College voorzien".
Op 26 april 1946 stuurt de gouverneur een brief en 18 bijlagen aan de KCML met de ontwerpen "betreffende het vervangen der twee weggevoerde kerkklokken en het herstel der schade, aan den kerktoren te MEEUWEN, toegebracht tijdens dezen roof". Op 9 mei 1946 geeft de KCML een gunstig advies over de herstellingswerken aan de kerktoren.
Begin jaren 1960 werd de bedaking van de kerk hersteld. In 1964 werden binnenschilderwerken uitgevoerd. In de jaren 1980 werd de kerktoren gerestaureerd naar ontwerp van de architecten Dirk en Miet Quirynen-Jacobs (Meeuwen-Gruitrode, plannen van 1980).
Het gebouw is in kern een gotische kruisbasiliek uit het einde van de 15de eeuw; uit deze periode dateren de middenbeuk, de toren en het transept. De toren is van het Brabants-Kempische type. In de Kempen waar van nature geen zandsteen aanwezig is, is de ter plaatse vervaardigde baksteen het meest gebruikte bouwmateriaal, zoals ook hier in Meeuwen. Zeer karakteristiek voor deze typologie zijn de stoere voorstaande westertorens, op de hoeken verzwaard met overhoekse of op elkaar gestelde en naar boven toe verjongende steunberen, de gesloten gevelvlakken sober versierd met spitsboognissen, blinde arcades en dito maaswerk. Slechts een klein gedeelte rest nog van de gotische kerk van Meeuwen, met name de onderbouw van de toren, de zuilen en arcaden van de eerste drie bij de toren aansluitende traveeën en het oostelijk transept. Het gewelf dateert waarschijnlijk uit de 16de eeuw.
De plattegrond beschrijft in zijn huidige vorm een driebeukig schip van drie traveeën met voorstaande zuidwesttoren, een dubbel transept van één gotische en twee neogotische traveeën, en een neogotisch koor van één rechte travee met driezijdige sluiting, aan de zuidoost- en noordwestzijde geflankeerd door een zijkoor met vlakke sluiting. De vrijwel losstaande sacristie (met hulpsacristie) aan de noordzijde, is door een gang voor de koorjongens met het koor verbonden. Een polygonale, neogotische doopkapel sluit aan tegen de zuidwestgevel van de zuidelijke zijbeuk, ter vervanging van twee voormalige aanbouwsels aan deze zijde van de kerk. Een neogotisch portaal komt voor in de westelijke travee van de zuidelijke zijbeuk.
Het is een bakstenen gebouw onder zadeldaken (leien), op een bakstenen plint, op sommige plaatsen gecementeerd. Van de oorspronkelijke gotische gedeelten zijn in het exterieur alleen de toren en het transept behouden. Dit transept heeft bakstenen puntgevels met aandak en vlechtingen en een aantal mergelstenen banden in de geveltop. In de zuidelijke gotische puntgevel komen hardstenen Sint-Antoniuskruisen voor, die op de antonieten wijzen. Alle muuropeningen zijn neogotisch: bakstenen spitsboogvensters met op regelmatige afstanden geplaatste mergelstenen negblokken; het maaswerk is van natuursteen. Versneden steunberen markeren de traveeën. De twee neogotische transepttraveeën zijn opgevat als haaks op het schip geplaatste kapellen met puntgevel onder zadeldak. Het neogotische portaal is gevat in een licht uitspringend gedeelte, afgewerkt met een puntgevel.
De vierkante, bakstenen toren van oorspronkelijk twee, sinds 1910 vier geledingen, heeft een ingesnoerde naaldspits. Er zijn hardstenen waterlijsten tussen de geledingen. De steunberen zijn vooraan overhoeks geplaatst. De onderste geleding is blind, op een spitsboogvenster in bakstenen omlijsting in de westgevel na; de tweede en derde geleding zijn voorzien van lisenen met spitsboogfriezen met driepasmotieven. De bovenste geleding is op elke zijde voorzien van twee spitsboogvormige galmgaten van het hoger beschreven, neogotische type, en een analoge spitsboogfries onder de kroonlijst. Een polygonale traptoren sluit tegen de zuidzijde aan.
Het interieur is bepleisterd, op de kalkstenen zuilen en mergelstenen gewelfribben na. De overwelving bestaat uit kruisribgewelven met een complex patroon (netgewelven) over de drie westelijke traveeën van de middenbeuk, stergewelven boven de overige traveeën, een kruispatroon met doorlopende topnerf in de zuidelijke zijbeuk, en kruisribgewelven boven de noordelijke zijbeuk, de oorspronkelijke en neogotische transeptarmen, de nevenkoren en de travee ertussen; boven de koorsluiting bevindt zich een straalgewelf.
De scheiding tussen midden- en zijbeuken bestaat uit een spitsboogarcade op kalkstenen zuilen met waterbladkapiteel, waarvan de zes westelijke zuilen de oorspronkelijke gotische zijn. De halve zuilen aan de westkant aan weerzij van de orgeltribune zijn van latere datum. De gotische zuilen hebben een zeszijdig basement en kapiteel, de door Gessler opgetrokken zuilen een achtzijdig basement en kapiteel.
Er zijn spitsboogvormige gordelbogen en scheibogen tussen de verschillende bouwonderdelen. Ook aan de bevloering is de overgang tussen oud en nieuw merkbaar. In de eerste vier traveeën ligt Noir de Masy, in de middenbeuk met een stermotief van andere natuursteen. In de door Gessler toegevoegde gedeelten ligt blauwe hardsteen en in de koorruimtes gladgepolijste Noir de Masy.
Eertijds lag het kerkhof rond de kerk. Een kadastrale mutatieschets van 1913 laat vermoedelijk deze situatie zien. Ten noorden is thans nog een klein restant van de oude bakstenen kerkhofmuur bewaard. De mutatieschets geeft ook de meer ten noordoosten gelegen, vermoedelijk eveneens ommuurde uitbreiding van het kerkhof weer, die eveneens werd opgedoekt. Het huidige kerkhof ligt buiten het centrum, ten oosten, aan de Kerkhofstraat.
Ten zuidoosten staat een witgeschilderd Heilig-Hartbeeld. Ten zuiden bevindt zich een muur met afdak, waaronder een ijzeren cilindervormige waterpomp met tuit en zwengel; bijhorende rechthoekige hardstenen pompbak op bakstenen onderbouw. Boven de bak is een inscriptie aangebracht: "TEGEN DE VROEGERE KERKHOFMUUR LIET DE GEMEENTERAAD IN 1858 EEN WATERPOMP PLAATSEN OM DE 'INGEZETENEN' VAN GOED BRUIKBAAR WATER TE VOORZIEN. IN 1995 WERD DE POMP HEROPGERICHT. DE OUDE WATERPUT WORDT THANS AANGEDUID MET EEN VIERKANT IN DE WEGVERHARDING".
De overige omgeving bestaat thans uit recente betonklinkers, dito kasseien en aanplanting. Ten noordwesten van de kerk, waar eertijds (circa 1946) nog oude woningen voorkwamen, bevindt zich de Residentie ’t Paenhuys (12 appartementen en 3 handelspanden; bouwput van 2000).
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DL002594, Parochiekerk Sint-Martinus
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2011: Parochiekerk Sint-Martinus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/189374 (geraadpleegd op ).
De kerk wordt voor het eerst vermeld in 1367 als een bakstenen gebouw met koor, transept en twee smalle zijbeuken. Patronaatsrecht en tienden waren oorspronkelijk in het bezit van particulieren, die ze in leen hielden van de graven van Loon; waarschijnlijk was de kerk dus een stichting van de graven. Reeds in 1367 zijn patronaat en tienden in handen van het huis van de Duitse Orde van Sint-Antonius te Maastricht. In de tweede helft van de 17de - eerste helft van de 18de eeuw hief de commandeur de grote tienden, de pastoor de kleine tienden en een deel van de novaaltienden. Volgens deze regeling was de pastoor verantwoordelijk voor het koor, de antonieten voor het schip en het transept, en de gemeente voor toren en zijbeuken.
Het gebouw is in kern een gotische kruisbasiliek uit eind 15de eeuw; uit deze periode dateren de middenbeuk, de toren en het transept. De toren is van het Brabants-Kempische type. In de 19de eeuw werden de zijbeuken verbreed. In 1910 werd de toren, na een brand, met twee traveeën verhoogd naar ontwerp van H. Martens (Stevoort) en V. Lenertz (Leuven). In 1934 werd de kerk naar ontwerp van K. Gessler (Maaseik) vanaf het transept vergroot in oostelijke richting door middel van twee transepttraveeën haaks op het voormalige koor geplaatst, een nieuw koor, een zijkoor en een sacristie. Slechts een klein gedeelte rest dus nog van de gotische kerk, met name de onderbouw van de toren, de zuilen en arcaden van de eerste drie bij de toren aansluitende traveeën en het oostelijk transept. Het gewelf dateert waarschijnlijk uit de 16de eeuw.
De plattegrond beschrijft in zijn huidige vorm een driebeukig schip van vier traveeën met voorstaande westtoren, een dubbel transept van één gotische en twee neogotische traveeën, en een neogotisch koor van één rechte travee met driezijdige sluiting, aan de zuidzijde geflankeerd door een zijkoor met vlakke sluiting; vrijwel losstaande sacristie aan de noordoostzijde, door een gang met het koor verbonden; polygonale, neogotische doopkapel tegen de westgevel van de zuidelijke zijbeuk; neogotisch portaal in de westtravee van de zuidelijke zijbeuk.
Bakstenen gebouw onder zadeldaken (leien), op een bakstenen plint, op sommige plaatsen gecementeerd. Van de oorspronkelijke gotische gedeelten zijn in het exterieur alleen de toren en het transept behouden. Dit transept heeft bakstenen puntgevels met aandak en vlechtingen en een aantal mergelstenen banden in de geveltop. Alle muuropeningen zijn neogotisch: bakstenen spitsboogvensters met op regelmatige afstanden geplaatste mergelstenen negblokken; natuurstenen maaswerk. Steunberen markeren de traveeën. De twee neogotische transepttraveeën zijn opgevat als haaks op het schip geplaatste kapellen met puntgevel onder zadeldak. Neogotisch portaal in een licht uitspringend gedeelte, afgewerkt met een puntgevel.
Vierkante, bakstenen toren van oorspronkelijk twee, sinds 1910 vier geledingen onder ingesnoerde naaldspits. Hardstenen waterlijsten tussen de geledingen. Overhoeks geplaatste steunberen. De onderste geleding is blind, op een spitsboogvenster in bakstenen omlijsting in de westgevel na; de tweede en derde geleding zijn voorzien van lisenen met spitsboogfriezen met driepasmotieven. De bovenste geleding is op elke zijde voorzien van twee spitsboogvormige galmgaten van het hoger beschreven, neogotische type, en een spitsboogfries onder de kroonlijst. Polygonale traptoren tegen de zuidzijde.
Bepleisterd interieur, op de kalkstenen zuilen en mergelstenen gewelfribben na. Overwelving door middel van kruisribgewelven met een gecompliceerd patroon (netgewelven) over de twee westelijke traveeën van de middenbeuk, stergewelven boven de overige traveeën, een kruispatroon met doorlopende topnerf in de zijbeuken en het oorspronkelijke transept, en kruisribgewelven boven het neogotische transept; straalgewelf boven de koorsluiting. Scheiding tussen midden- en zijbeuken door middel van een spitsboogarcade op kalkstenen zuilen met waterbladkapiteel, waarvan de vier westelijke zuilen de oorspronkelijke gotische zijn.
Spitsboogvormige gordelbogen en scheibogen tussen de verschillende bouwonderdelen.
Mobilair: kruisweg, olieverf op doek, door Suzanna Theunissen (circa 1935). Beeld Christus aan het kruis, eik, omgeving Meester van Elsloo (circa 1530); beeld Sint-Martinus, geschilderd hout (19de eeuw).
Communiebank, hardsteen, neogotisch (1900-10). Doksaal met régence-balustrade, eik (eerste helft 18de eeuw). Doopvont, marmer en hardsteen (1700-10). Biechtstoel, eik, neogotisch.
Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 2005: Parochiekerk Sint-Martinus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/72451 (geraadpleegd op ).