is aangeduid als beschermd monument Herenhuis Dhanis
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Herenhuis Dhanis
Deze vaststelling is geldig sinds
Herenwoning in neoclassicistische stijl met een eclectisch koetshuis, afgebakend door een tuinmuur met poort, gebouwd rond 1870-1873 in opdracht van Guillaume Dhanis (1822-1889) en zijn echtgenote Emma Michiels.
De bouw en locatie van herenwoning Dhanis, gelegen op de hoek van de Frankrijklei en de Maria-Henriëttalei, houdt verband met de 19de-eeuwse stadsuitbreiding van Antwerpen. In de jaren 1860 werd op het tracé van de 16de-eeuwse Spaanse vesten, dat de historische binnenstad omgordde, een leiengordel getrokken naar ontwerp van stadsingenieur Théodore Van Bever (1821-1875). Het ruim opgevat stedenbouwkundig plan voorzag in een volledige aanleg van de vrijgemaakte krijgsgronden, een ontsluiting van de nieuwe wijken en een verbetering van het wegennet. De stedenbouwkundige as werd gevormd door een stratengordel, aangelegd als brede “boulevards”. In 1868 kreeg het gedeelte tussen de Kipdorpbrug en de Mechelsesteenweg de naam "Kunstboulevard", wat een jaar later gewijzigd werd in "Kunstlei" en in 1919 herdoopt werd tot “Frankrijklei”, ter ere van de tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de geallieerden aangesloten staten. De Maria-Henriëttalei vormt één van de korte verbindingsleien tussen het stadspark en de Frankrijklei. Deze lei was bij de opening in 1868 aanvankelijk “Rockoxlei” genaamd, naar de Antwerpse burgemeester, humanist en mecenas Nicolaas Rockox (1560-1640). In hetzelfde jaar werd de straat herdoopt onder de naam van de tweede Belgische koningin Maria-Henriëtta (1836-1902), en dit naar analogie met de parallelle meer noordwaarts gelegen Louiza-Marialei en Maria-Theresialei. De boulevards werden omzoomd met brede kavels voor grote burger- en herenhuizen met façades in een verzorgde neoclassicistische of eclectische bouwstijl, en een aantal prestigieuze openbare gebouwen, regelmatig ingeplant als herkenbare bakens langs de verkeersas , zoals onder meer de Vlaamse Schouwburg (1869-1874) naar ontwerp van P. Dens, het Justitiepaleis (1877) van L. en F. Baeckelmans, het neoclassicistische O.-L.-Vrouwecollege (1877-1881) van de Jezuïeten, ontworpen door H. Leclef en de neogotische O.-L.-Vrouw-van–Gratiekerk van J. Bilmeyer en J. Van Riel en de Nationale Bank (1879) naar ontwerp van H. Beyaert.
Tijdens het interbellum kwam een geleidelijke evolutie naar schaalvergroting op gang die de gemiddelde bouwhoogte op de leien zou verdubbelen tot acht verdiepingen. In de tweede helft van de jaren 1930, de periode waarin de hoogbouwflat zijn eerste grote doorbraak kende, bleef het aantal vastgoedprojecten op de Frankrijklei nog beperkt tot een handvol. Tussen eind jaren 1940 en begin jaren 1970 zouden grote delen van de Frankrijklei echter een radicale transformatie ondergaan. Veel panden werden verbouwd of vervangen door weinig kwalitatieve moderne appartements- en kantoorgebouwen met hogere bouwhoogte. Waar de meeste flatgebouwen de dominante conformistische strekking en standaardtypologie uit de naoorlogse periode vertegenwoordigen, behoren andere nieuwbouwprojecten tot de zeldzame voorbeelden die zich onderscheiden door een eigentijdse architectuur en vormentaal. Het kruispunt van de Frankrijklei en de De Keyserlei wordt gedomineerd door de 24 verdiepingen hoge "Antwerp Tower", één van de eerste torengebouwen op de leien waarvan de bouw in 1968-1974 een breuk betekende met de tot dan gehanteerde stedenbouwkundige uitgangspunten. Door dergelijke grootschalige nieuwbouwprojecten die tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw in hoog tempo werden gerealiseerd langs de Frankrijklei, bleef de oorspronkelijke 19de-eeuwse- begin 20ste-eeuwse bebouwing slechts fragmentarisch bewaard. In meer zuidelijke richting op de Frankrijklei refereren nog een aantal markante neoclassicistische hoekpanden (de hoeken met de Maria Theresialei, met de Louiza-Marialei en de Maria-Henriëttalei) alsook het neoclassicistische O.-L.-Vrouwecollege met aanpalend de neogotische O.-L.-V. Van Gratiekerk en een tussen de Louiza-Marialei en de Maria-Henriëttalei gelegen reeks van aaneengesloten 19de-eeuwse herenhuizen met brede poort, aan de voorname status en bebouwing uit de ontstaansperiode van de leien.
Een imposante herenwoning in neoclassicistische stijl met een eclectisch koetshuis, afgebakend door een tuinmuur met poort, gebouwd rond 1870-1873 in opdracht van Guillaume Dhanis (1822-1889) en zijn echtgenote Emma Michiels.
Guillaume was een zoon van Antoine Dhanis van Cannart, een vooraanstaand bankier, gemeenteraadslid en voorzitter van de Handelskamer van Antwerpen. Guillaume zelf was een succesvol handelaar wat blijkt uit zijn centraal gelegen prestigieuze woning en zijn grote grafmonument op het Schoonselhof. Zoals veel bouwheren uit de hoge burgerij in Antwerpen, sprak Dhanis architect L. Van Opstal aan voor het ontwerp van zijn woning (ontwerp dateert van 9/4/1870). Deze architect bepaalde in grote mate het beeld op de Frankrijklei in de jaren 1860 en 1870, met een reeks statige herenwoningen in een neoclassicistische bouwstijl. Het hoekperceel bleek een geschikte keuze voor de inplanting van een monumentale herenwoning met een brede voorgevel georiënteerd op de Frankrijklei, een zijgevel met achtereenvolgens een aansluitende inkom (vestibule), een aanbouw met burelen en een tuinmuur met poort langs de Maria-Henriëttalei. De aan deze gevel voorziene inkom en poort maakten een brede koetsdoorgang in de voorgevel overbodig. Kadasterschetsen uit deze periode bevestigen deze configuratie en tonen dat het perceel oorspronkelijk groter was, met achteraan een insprong waar zich een apart bijgebouw bevond. Ca. 1905 verkleint het perceel door de bouw van panden op aangrenzende percelen in de Maria-Henriëttalei waarbij de insprong achteraan afgesplitst wordt. In 1906, wanneer de woning eigendom is van Alphonse Aerts, laat deze de aanbouw met burelen afbreken, een nieuwe tuinmuur met poort optrekken, een koetshuis bouwen en ‘inwendige veranderingen’ in het huis verrichten. Ook deze eigenaar speelde een vooraanstaande rol in het Antwerpse zakenleven, meer bepaald in het scheepvaartmilieu. Hij had een functie bij de firma John Picard Best & Co en was voorzitter van de Antwerpse scheepvaartvereniging en de handelskamer. Op de bouwaanvraag van het koesthuis staat geen architect vermeld. Tevens valt uit de kadastrale mutatieschetsen af te lezen dat de achtergevel van de herenwoning wordt aangepast ter hoogte van het uiterst rechtse travee waarbij het vertrek aan de binnenplaats een terras krijgt. Gezien er sprake is van ‘inwendige veranderingen’ is het niet uitgesloten dat de inrichting en/of aankleding van bepaalde vertrekken (deels) uit deze verbouwingscampagne dateert. Zo doen bepaalde interieurelementen in de aaneengeschakelde salons ter hoogte van de twee rechtertraveeën (achtergevel) vermoeden dat tijdens de bouwcampagne van 1906 deze ruimtes heringericht werden tot de toen gebruikelijke ‘enfilade’ van salon, eetkamer en tuinkamer (veranda) met een nieuw aansluitend terras. De woning heeft later ook toebehoord aan de adellijke familie de Caters. Sinds de jaren 1980 en tot op vandaag is het hoofdgebouw ingericht als kantoorruimte met veel respect voor de planindeling alsook de interieuraankleding van het pand. Vermeldenswaardig is de bel-etage met monumentale traphal en vier salons, thans voornamelijk in gebruik als vergaderzalen. Bepaalde vertrekken of gedeeltes van de eerste en tweede bovenverdieping alsook van de zolderverdieping werden beperkt aangepast in functie van een woon- of kantoorfunctie (kleine wijzigingen in de indeling, valse plafonds, vloerbekleding, inrichting van badkamer en kleine keuken,...). Vermoedelijk eind de jaren 1970 werd een lift aangebracht. Het souterrain dient als berging, archiefruimte, bar en ontspanningsruimte. Het koetshuis wordt heden op de begane grond voornamelijk gebruikt als berging en garage, de verdieping is ingericht als woning. Hiervoor werd het deel van de bedaking boven de garage (de voormalige ‘remisie’) aangepast en ingericht met een dakterras. Ook de vermoedelijk spitsvormige bedaking van het hoektorentje is inmiddels verwijderd.
De herenwoning Dhanis is één van de meest imposante en gaafst bewaarde voorbeelden van herenwoningen op de leien, gelegen op de hoek van de Maria-Henriëttalei en de Frankrijklei. Tussen de Frankrijklei enerzijds, en de Rubenslei en de Van Breestraat anderzijds, vormt de Maria-Henriëttalei de meest zuidelijke van de drie korte verbindingslanen tussen de Leien en het Stadspark. Het is een brede, korte straat van twee rijstroken met een met dubbele rij platanen beboomde middenberm, die vandaag de toegang vormt tot een ondergrondse parkeergarage. Van de oorspronkelijke bebouwing op deze lei, bestaande uit statige neoclassicistische heren- en burgerhuizen hoofdzakelijk uit de jaren 1868-1872, resteren slechts de herenwoning Dhanis en de woning Van Dael op de hoek met de Van Breestraat. Architect L. Van Opstal ontwierp behalve de woningen Dhanis en Van Dael in dezelfde periode nog huizen in de straat, waaronder de verdwenen herenwoningen Elsen-Cateaux op de hoek van de Rubenslei en woning Marchal op nummer 6. Waar de appartementsgebouwen “Helvetica” en Deneef al in de latere jaren 1930 werden opgetrokken, dateren de overige flats op de lei uit eind jaren 1940 tot begin 1970. Monumenten in de nabije omgeving van de herenwoning zijn het schuin tegenover de woning gelegen monumentale gebouw van de voormalige Nationale Bank, hotel Neefs (Frankrijklei 101-103) en het stadspark.
Het geheel bestaat uit een herenwoning in neoclassicistische stijl met een eclectisch koetshuis, gelegen op een binnenplaats, zijde Maria-Henriëttalei afgebakend door een tuinmuur met poort.
De herenwoning is gebouwd in een neoclassicistische stijl, de gevels zijn verlevendigd met een rijke ornamentiek die aansluit bij de Franse Seconde Empire. Het volume telt drie bouwlagen met souterrain onder een afgeknot leien schilddak. Het hoekpand telt vijf (Frankrijklei) op drie (Maria-Henriëttalei) traveeën met bepleisterde en beschilderde lijstgevels op een blauwe hardstenen onderbouw met rechthoekige getraliede keldervensters. De verticale geleding van de gevels komt tot stand door een licht risalietvormende midden- en hoektravee en (hoek)lisenen. Horizontale accenten in de gevels worden gevormd door kordonvormende lijsten en lekdrempels, een gekorniste puilijst en balusters voor de vensters. De verhoogde begane grond (bel-etage) heeft geblokte penanten en geriemde lisenen. De gevels eindigen op een deels blinde en deels met knorrenlijst en palmetten versierde fries, vervolgens een tandlijst en een sterk overkragende gekorniste houten kroonlijst op klossen. De gevel aan de Frankrijklei is symmetrisch opgebouwd rond een centraal vensterrisaliet, op de eerste bovenverdieping gemarkeerd door een balkon op gekoppelde met classicistische siermotieven uitgewerkte (palmetten, rozetten guirlandes) consoles en afgezet met een balustrade tussen gekoppelde composietzuilen met geringde en deels gecanneleerde schacht onder een hoofdgestel. Op de tweede bovenverdieping zet de uitwerking van dit risaliet zich voort in een tweede balkon op consoles, met een balustrade tussen postamenten, versierd met een embleem en bekroond met topvazen. Het risaliet wordt beëindigd door pilasters met een classicistisch uitgewerkt kapiteel (voluten, palmetten, guirlandes) onder een klassiek hoofdgestel met versierde fries. Het risalietvormende hoektravee zijde Maria-Henriëttalei is op identieke wijze uitgewerkt. De regelmatig geplaatste, rechthoekige vensteropeningen zijn gevat in een geriemde omlijsting met cartouchesleutel, op de bel-etage met panelen op de borstwering, geflankeerd door trigliefen met guttae, op de bovenverdiepingen met een balustrade. Er is geen deuropening in de voorgevel, zijde Frankrijklei. De toegang tot de vestibule bevindt zich aan de zijde Maria-Henriëttalei en wordt gevormd door een aan het hoofdvolume palend éénlaagse travee, afgezet met een balustrade. De dubbele houten paneeldeur heeft koperen handgrepen, een bovenlicht en is gevat in een geriemde omlijsting met een met bladwerk en guirlande versierde cartouchesleutel. In de dagkant bevindt zich een bewaarde schoenschraper.
De achtergevel is tevens bepleisterd en beschilderd, heeft een blauwe hardstenen plint en is sober uitgewerkt met lisenen en kordonvormende lijsten. De rechthoekige vensters hebben een geriemde omlijsting. De gevelbrede aanbouw tegen de achtergevel van één bouwlaag onder plat dak bevat de vestibule alsook een gedeelte van een salon. Hier bevindt zich de achteringang op de binnenplaats in de vorm van een rondbogige beglaasde inkompartij in een geriemde omlijsting bestaande uit een vleugeldeur met zij- en bovenlichten. Het uiterst rechtse travee van de aanbouw (salon) is opgevat als een pui met een kroonlijstje op consoles, uitgewerkt als een driedelige vensterpartij met centraal deurvensters die uitgeven op een aansluitend terras. Dit klein terras heeft een cirkelvormige uitsprong, is afgezet met een boord van blauwe hardsteen en een smeedijzeren leuning en ligt op een bepleisterde en beschilderde onderbouw met blauwe hardstenen plint die in gebruik is als berging, zie houten deur met ijzerwerk in een omlijsting van blauwe hardsteen. Zowel de hoofdinkom, de pui als de achterinkom hebben bewaard neoclassicistisch getint schrijnwerk, gekenmerkt door o.m. paneeldecoratie, cirkelmotieven en een ronde middenstijl. Quasi alle vensters hebben historisch schrijnwerk van witgeschilderd hout met een enkele beglazing, op de bel-etage zijn het schuifvensters, op de bovenverdiepingen vleugelvensters.
Achter de herenwoning, op de binnenplaats en zichtbaar van op de Maria-Henriëttalei, ligt het koetshuis in een pittoreske, eclectische bouwstijl met cottage- en art nouveaugetinte elementen. Het L-vormig volume bestaat uit een hoofdgedeelte van twee bouwlagen onder een afgewolfd leien zadeldak, een éénlaagse haakse aanbouw onder een (aangepast) plat dak met dakterras en een zeszijdig hoektorentje, thans zonder spits. Het zadeldak heeft een smeedijzeren topbekroning en een dakvenstertje onder een ingesnoerde leien spits met een bolvormig topornament. Het gebouw is opgetrokken in gele baksteen, met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint, lekdrempels en poortstijl, van zandsteen voor de muurbanden, paneeldecoratie, omlijstingen, water- en kraaglijsten, modillons en sierelementen, en van steengoedtegels voor de paneeldecoratie. De gevels eindigen op een houten kroonlijst op modillons en/of een overkragende daklijst met lambrekijnsierrand. De afgeknotte puntgevel heeft houten stijl- en regelwerk en een met bloemmotief uitgewerkte kraaglijst. De muuropeningen zijn verscheiden in vormgeving en hebben overwegend bewaard schrijnwerk. Tegen de afgeschuinde hoek bevindt zich een handpomp van blauwe hardsteen met een waterbekken, een rondbogige rugplaat voorzien van smeedijzeren S-vormige pomparmen en bewaard binnenwerk.
De binnenplaats is in gebruik als parking en quasi volledig verhard met betonklinkers. In de hoek van de binnenplaats, tussen het koetshuis en de tuinmuur aan de Maria-Henriëttalei, staat een plataan. Zijde Maria-Henriëttalei wordt de binnenplaats afgesloten met een bepleisterde en
beschilderde tuinmuur met een plint, deksteen, pilasters en hekpijlers van blauwe hardsteen. De muurvlakken met paneeldecoratie wisselen af met geblokte pilasters. De muurpartij wordt verhoogd met smeedijzeren hekwerk op de deksteen. De binnenplaats is rechtstreeks toegankelijk via een poort met een smeedijzeren hek tussen hekpijlers.
Zoals gebruikelijk in de tweede helft van de 19de eeuw bevat de bouwaanvraag van de herenwoning enkel gevelplannen, maar geen grondplan. De plattegrond bleef quasi ongewijzigd en weerspiegelt de typologie van de herenwoning voor de hoogste burgerij en adel, geschikt voor een riante levensstijl met inwonend dienstpersoneel. Daarbij zijn ontvangstruimten, privévertrekken en dienstlokalen strikt van elkaar gescheiden. De inkom zijde Maria-Henriëttalei geeft toegang tot de vestibule. De dubbele deur onmiddellijk links na de inkom is de dienstingang die via een trap toegang geeft tot het souterrain, dat de volledige oppervlakte van de woning inneemt. Vermoedelijk bevond zich hier een diensttrap als rechtstreekse verbinding tussen het souterrain en andere verdiepingen, en werd deze verwijderd bij de installatie van de huidige lift. Het souterrain wordt ingenomen door de voormalige keuken met nevenvertrekken (wasplaats, bijkeuken,...) en diverse kelders (wijn-, voorraad-, stookkelders). Een apart, lager gelegen keldergedeelte werd ingericht als bar en ontspanningsruimte. Een identieke dubbeldeur aan de rechterzijde in de vestibule was eertijds de toegang tot de aanpalende vleugel met burelen (afgebroken ca. 1906). Vanuit de vestibule leidt een trappartij naar de bel-etage met als centrale ruimte een imposante trapzaal waarrond een enfilade van vier ontvangst- en leefvertrekken alsook het vroegere ‘office’ geschikt zijn. Drie van deze vertrekken, thans in gebruik als vergaderzalen, bevinden zich aan straatzijde, één aan de zijde van de binnenplaats. De monumentale hoofdtrap reikt tot de eerste bovenverdieping. Op dit niveau bevinden zich aan weerszijden van de grote overloop de vroegere privé- en slaapvertrekken, thans deels kantoren en deels een woongedeelte. Een galerij tegen de buitengevel zijde Maria-Henriëttalei, boven het trapbordes, maakt tussen twee van deze vertrekken een rechtstreekse verbinding. Vanaf dit niveau zet in een aansluitende traphal met (dienst)vertrekken een tweede trap voort naar de tweede bovenverdieping en zolder, vroeger voorbehouden voor het dienstpersoneel. De scheidingsdeur tussen beide traphallen werd hier vervangen door een glazen doorgang. De tweede bovenverdieping bestaat uit een brede gang met aan weerszijden diverse vertrekken, thans kantoren.
Op de bouwaanvraag van het koetshuis toont de L-vormige plattegrond op de begane grond een driedelige indeling bestaande uit stallingen, een zadelkamer en een ‘remisie’. Deze oorspronkelijke indeling bleef ongewijzigd. Een centrale inkom geeft via drie deuren toegang tot de voormalige bewaarde stallingen (nu in gebruik als berging en fietsenstalling), de vroegere zadelkamer (nu heringericht en aangepast), de voormalige ‘remisie’ (nu garage) en een trap naar de bovenverdieping (aangepast tot een appartement).
Algemeen heeft de herenwoning een gaaf bewaard interieur waarvan het hoofdopzet bepaald wordt door de centrale trapzaal met majestueuze trap. Verder zijn voornamelijk de vestibule en de op de bel-etage gelegen salons met bewaarde parketvloeren, marmeren schouwen met ingewerkte spiegels, stucplafonds en lambriseringen opmerkelijk. De rijke uitwerking en aankleding van het interieur is opgevat in een neoclassicisme typerend voor het derde kwart van de 19de eeuw en gekenmerkt door een eclectisch samengaan van overwegend neo-Lodewijk XVI-, neorégence- en neorenaissance-elementen en siermotieven.
Het souterrain is toegankelijk via de dubbeldeur in de vestibule, links na de inkom, en strekt zich uit onder het volledige woongedeelte van de herenwoning. Het souterrain bestaat uit een eerste deel met een L-vormige gang, aan weerszijden met vertrekken (voorheen keuken, bijkeuken, wasplaats, wijn-, voorraad- en stookkelders), en een tweede lager gelegen deel. Het eerste gedeelte is overwelfd met bepleisterde en beschilderde troggewelven, heeft een vloer en plint van drooggeperste steengoedtegels met kleurrijke geometrische motieven en een betegelde lambrisering van drooggeperste witte faiencetegels met een tegelboord van een blauw meandermotief. De al dan niet beglaasde paneeldeuren zijn van pitchpine, in een dito omkasting en omlijsting. Het tweede keldergedeelte is een tweedelige bakstenen ruimte met een tongewelf (haaks op de Frankrijklei). In de scheidingsmuur tussen de twee ruimtes werd de muuropening later verbreed, zie de bewaarde ontlastingsboog in het metselwerk.
Op de begane grond is de vestibule rijkelijk aangekleed met een wit-grijze sterk dooraderde marmeren (mogelijk een Italiaanse Calacatta-achtige marmersoort) plint en dito trapbordes, met hoofdzakelijk gewit stucwerk voor de afwerking van wanden en plafonds en met een vloer van drooggeperste steengoedtegels. De wanden zijn uitgewerkt met o.m. verdiepte omlijste panelen, kordonvormende lijsten, paneeldecoratie met schijfmotief, pilasters en een fries van rozet- en acanthusbladmotieven. De plafonds zijn door draagbalken verdeeld in rechthoekige velden voorzien van omlopende sierlijsten (eier-, parel- en bloklijsten, lijst van een vierlobbig siermotief) en met rozetten of schijfmotieven in de hoeken. De dubbele geschilderde paneeldeuren hebben bewaard sluitwerk en zijn gevat in een geriemde omlijsting bekroond met een klassiek hoofdgestel onder een segmentboogvormig fronton. De vestibule eindigt op de wand die de ruimte scheidt van het achterliggende salon aan tuinzijde. Deze wand is opengewerkt door een risalietvormend rondboogvenster in een omlijsting met vierlobbig siermotief, met sleutel, krans en voluutconsoles. Een haaks geplaatste steektrap, geflankeerd door vier geringde Dorische zuilen op het bordes, leidt naar de bel-etage via een rechthoekige beglaasde inkompartij met dubbele deur die toegang geeft tot de grote centrale traphal. De nissen aan weerszijden van de steektrap bestaan uit pilasters en een klassiek hoofdgestel met consoles onder een segmentboogvormig fronton. De fries is versierd met een lamberkijn en krans. De vloer heeft een middenveld van beige steengoedtegels met kleine invultegels waarop een variërend siermotief en een brede boord met een gele guirlande op een zwarte achtergrond en met geometrische motieven in de hoeken.
Op de bel-etage bevindt zich de prestigieuze centrale traphal met opvallend sierstucwerk van wanden en plafonds, doorgetrokken over de twee niveaus en hoofdzakelijk geschilderd in een wit-tint met vergulde accenten. De wanden zijn geleed door rechthoekige omlijste panelen en door pilasters met festoenen. De bel-etage heeft een fries van rozetten, onderbroken door panelen met guttae boven de deurenopeningen, de eerste bovenverdieping heeft een fries van trigliefen met guttae. De plafonds zijn door draagbalken ingedeeld in grote en kleine rechthoekige velden met omlopend lijstwerk en rozetmotieven in de hoeken. Ter hoogte van de draagbalken, die veelal rusten op met guirlandes versierde consoles, bevindt zich telkens een pilaster. De enkele en dubbele geschilderde paneeldeuren hebben bewaard sluitwerk, zijn gevat in een geriemde omlijsting, al dan niet met een klassiek hoofdgestel onder een segmentbogig fronton. Op de bel-etage is een penant bekleed met een spiegel gevat in een spiegelboogkader van verguld en gewit stucwerk met divers lijstwerk en een bekroning met o.m. C-motieven, blad- en vlechtwerk en guirlandes. De monumentale hoofdtrap is een bordestrap, die zich ontdubbelt ter hoogte van het bordes, en reikt tot de eerste bovenverdieping. De trap heeft een marmeren onderste trede en eikenhouten treden, een in groen- en goudtinten geschilderde ijzeren leuning, uitgewerkt met rozetten en bladwerk (o.m. acanthusblad) en een geschilderde houten handgreep. Ter hoogte van het bordes en het traplicht zijde Maria-Henriëttalei bevindt zich een galerij die de twee hoekvertrekken op de bovenverdieping verbindt. De galerij heeft een cassettenplafond, is naar de traphal toe afgezet met een balustrade, gemarkeerd door deels gecanneleerde Dorische zuilen op postamenten, en eindigend op pilasters. Op de bel-etage heeft de traphal een marmeren vloer van grote witte tegels (mogelijk een Italiaanse Arabescato-marmer) met beige invultegels en een boord van een zwarte met wit dooraderde marmer (mogelijk Belgisch, Blue Belge). Op de bovenverdieping (overloop) is de mozaïekparket grotendeels bedekt door een verhoogd platform. De parketvloer heeft als centraal motief het Versaillespatroon en een boord met een eenvoudig strokenpatroon.
Salon op de hoek van de Maria-Henriëttalei/Frankijklei. Dit salon heeft een in diverse groen- en goudtinten beschilderde lambrisering en dito stucwerk. De cassetten van het plafond, de panelen van de “lambris de hauteur” (lambrisering van vloer tot plafond) zijn alle omlijst met diverse bladwerk- en parellijsten, al dan niet met rozetmotieven in de hoeken. De spiegel en vensters zijn versierd met gelijkende sierlijsten. Het cassettenplafond met omlopende eierlijst is beschilderd met arabesken en heeft een schijfmotief op de kruising van de balken. De centrale vierkante cassetten zijn uitgewerkt met ingeschreven cirkels, omlijst met laurierblad en met acanthusblad in de zwikken. Het onderste gedeelte van de “lambris de hauteur” bestaat uit kleinere omlijste panelen afgelijnd met een fries van rozetten en knorrenlijst; het bovenste gedeelte bestaat uit grote panelen, ingevuld met geschilderde doeken van jachttaferelen, als imitatie van wandtapijten. De met laurierblad omlijste dubbele paneeldeuren hebben bewaard hang- en sluitwerk en omlijste panelen die beschilderd zijn met variërende plantsoorten op een centraal paneeltje, omringd met gestileerde plantmotieven. De omlijste supraporte hebben geschilderde doeken van dierentaferelen, voorzien van een met guirlande versierd kroonlijstje. De schouw heeft een schoorsteenmantel van een zwarte (mogelijk Belgisch, Noir de Masy) en een dieprode marmer met witte vlekjes (mogelijk Griotte, Languedoc) en een omlijste rondboogspiegel op de boezem, bekroond met een cartouche, bladwerk en guirlandes. De vensters hebben een omkasting met gordijnkappen in imitatie-textiel. De mozaïekparket vertoont een eenvoudig centraal motief van geometrische vormen en een dubbel afgebiesde boord met meandermotief. Dit salon staat in verbinding met het volgende salon. >Achthoekig salon zijde Frankrijklei. Dit kleinere achthoekig salon sluit qua vormgeving sterk aan bij 18de-eeuwse Franse voorbeelden, gekenmerkt door een hoofdzakelijk in wit- en goudtinten beschilderde lambrisering en dito stucwerk. Het paneelwerk van het plafond, van de “lambris de hauteur” alsook dat van en naast de dubbeldeuren is omlijst met bladwerk, eier-, meander- en parellijsten en/of met een lijst van een vierlobbig siermotief alsook beschilderd met polychrome schilderingen in pasteltinten van arabesken en grotesken met vogels, muziekinstrumenten, putti en figuurtjes met een vrouwentorso. Het plafond met geometrisch motief en centrale rozet heeft diverse omlopende sierlijsten en een dito band van langgerekte panelen met geschilderde, aan elkaar gestrikte guirlandes. Het onderste gedeelte van de “lambris de hauteur” bestaat uit omlijste beschilderde panelen afgelijnd met een fries van arabesken. Ter hoogte van de korte schuine kamerzijden is deze lambrisering opgevat als een pseudo-schoorsteenmantel met verticale zijpanelen van in cirkels gevatte rozetten. Eén van deze wanden heeft een witmarmeren schoorsteenmantel. Het bovenste gedeelte van de schuine kamerzijden heeft telkens een rechthoekige omlijste spiegel met een bekronende laurierkrans, acanthusblad en guirlandes. Boven de spiegels bevinden zich telkens panelen, gevat in een omlijsting met oren en sleutel en ingevuld met schilderingen van muziekinstrumenten. De dubbele paneeldeuren hebben bewaard hang- en sluitwerk, paneelwerk met rozetten en schilderingen, en binnen een rechthoekige omlijsting rondbogige supraporte met schilderingen van putti, voorzien van een eigen omlijsting met cartouchesleutel. Het venster heeft een omkasting, rondbogig uitgewerkt met lijstwerk en cartouchesleutel. Het mozaïekparket van verschillende houtsoorten heeft een ruitvormig patroon met een centraal vierlobbig siermotief, telkens afgelijnd met een donkerder biesje en stermotieven, en een dubbel afgebiesde boord. Dit salon staat in verbinding met het vorige en volgende salon.
Salon zijde Frankrijklei, palend aan Frankrijklei nr. 121, en het salon zijde binnenplaats. Het salon aan straatzijde staat in verbinding met het kleine achthoekig salon, maar vormt via een vierdelige tussendeur een aaneen te schakelen geheel met het salon gelegen aan de binnenplaats. Beide salons hebben een sterk gelijkend(e) stucplafond en parketvloer. Vermoedelijk werden deze salons deels aangepast tijdens de verbouwingscampagne van ca. 1906: bepaalde interieurelementen zoals de eiken lambrisering en de met ajourwerk opengewerkte scheidingswanden zijn eerder ca. 1900 te dateren. Het is niet uitgesloten dat de voormelde “inwendige veranderingen” tijdens de bouwcampagne van 1906 betrekking hebben op het herinrichten van deze ruimtes tot een ‘enfilade’ van salon, eetkamer en tuinkamer (veranda) met een nieuw aansluitend terras.
Het salon zijde Frankrijklei heeft een wit stucplafond, een eikenhouten lambrisering en een vernieuwde gouden damasten wandbekleding. Het wit stucplafond is uitgewerkt met een kooflijst van een palmetachtig motief, omlopende sierlijsten (o.m. een eierlijst) waarvan de binnenste met rozetten in de hoeken, en drie ingeschreven cirkels, omlijst met blad- en bloemwerk (o.m. laurierblad). De eikenhouten lambrisering met omlijste panelen wordt aan weerszijden van de binnendeuren en de schouw, alsook in de kamerhoeken, voortgezet in pilastervormige eikenhouten panelen die reiken tot aan het plafond, zowel boven- als onderaan gesculpteerd met een symmetrisch siermotief. Ook de dubbele of meerdelige binnendeuren zijn op een gelijkaardige manier, met dezelfde motieven uitgewerkt. De schouw heeft een schoorsteenmantel van een roze-grijze witgeaderde marmer en een met eikenhout beklede boezem, vooraan versierd met een korfbooglijst waarin de spiegel vervat zit, bezijden met spiegelbooglijsten. De vierdelige paneeldeur naar het aanpalend salon en de dubbele paneeldeuren hebben bewaard hang- en sluitwerk. Het mozaïekparket van verschillende houtsoorten heeft als centraal motief het Versaillespatroon, een eerste afgebiesde boord met geometrische motieven en een buitenste afgebiesde boord met strokenpatroon.
Het salon zijde binnenplaats bestaat uit twee ruimtes, van elkaar afgebakend door een drieledige houten scheiding op pilasters, bovenaan met korfbooglijsten en ajourwerk van cirkels, ovalen en gestrikte linten. Dergelijk ajourwerk herhaalt zich aan de driedelige vensterpartij die uitgeeft op het aansluitend terras, maar dan met arabesken, guirlandes en gestrikt lint. Het stucplafond is beschilderd met pasteltinten. Het plafond van het eerste vertrek is uitgewerkt met een kooflijst van plantmotieven, omlopende sierlijsten (o.m. een eierlijst), een ingeschreven cirkel omlijst met bladwerk (o.m. eikenblad) en met schilderingen van muziekinstrumenten in de zwikken. Het stucplafond van het tweede vertrek aan tuinzijde is een cassettenplafond met een centrale achthoek, omlopend lijstwerk en een schijfmotief op de kruising van de balken. Het salon heeft een lambrisering van omlijste panelen en een vernieuwde gouden damasten wandbekleding. In het eerste vertrek bevindt zich een witmarmeren schouw gecombineerd met een spiegel in een spiegelboogvormig kader van beschilderd stucwerk met diverse sierlijsten en een bekroning van bladwerk, een cartouchesleutel en guirlandes. De dubbele paneeldeuren hebben rechthoekige supraporte, versierd met grisaille-schilderingen van putti en saters, en bewaard hang- en sluitwerk. Het rondboogvenster met ijzeren leuning geeft een doorkijk naar de vestibule. Het mozaïekparket is identiek aan dat van het aanpalende salon.
Op de eerste bovenverdieping bleef in het vertrek op de hoek van de twee leien nog het origineel salon bewaard. Bepaalde vertrekken op deze verdieping werden aangepast of heringericht door o.m. het leggen van vast tapijt, het inrichten van een appartementje.
Salon op de hoek van de Maria-Henriëttalei/Frankijklei. Het salon heeft een in wit- en goudtinten beschilderd stucplafond, gekenmerkt door diverse sierlijsten met rozet-, parel-, laurierblad- en acanthusbladmotief. De sokkellambrisering, de paneeldeuren en het omlopende lijstwerk ter hoogte van de deuren zijn van eikenhout. Het wandgedeelte onder voormeld lijstwerk heeft een (vernieuwde) rode damasten wandbekleding, het bovenste gedeelte bewaart nog het originele behangpapier in een bruin-goudachtige tint met een bloemmotief (imitatie van goudleer?). De witmarmeren schouw met neoclassicistische siermotieven (schijfmotief, cartouchesleutel, consoles met guttae) is gecombineerd met een spiegel in een spiegelboogvormig kader van gewit en verguld stucwerk met diverse sierlijsten en een bekroning van guirlandes, vlechtwerk, gestrikt lint en een vuurschaal. De muuropeningen van de vensters hebben een houten omlijsting en dito gordijnkappen met ajourwerk van o.m. C-motieven. De gordijnen zijn van dezelfde rode damast als die van de wandbekleding. De parketvloer zit verscholen onder vast tapijt. De tweede traphal leidt naar de tweede bovenverdieping en de zolderverdieping, en wordt belicht met een lichtkoepel. De houten bordestrap heeft een geschilderde trappaal en een dito leuning van fijne spijlen. De treden zijn bekleed met vast tapijt. De traphal is bepleisterd en beschilderd en heeft sober gewit stucwerk (lijstwerk, pilasters).
Koetshuis. Inkom met drie houten paneeldeuren die toegang geven tot de stallingen, tot de bovenverdieping en tot de garage. De stalling heeft een bakstenen vloer, bepleisterde en beschilderde muren met een planken betimmering op de onderwand en drooggeperste faiencetegels op de bovenwand. De tegels zijn geschikt in rechthoekige panelen van beige tegels omringd door een fijne blauwe en bredere witte tegelboord. De ruimte is overwelfd met bakstenen troggewelven met ijzeren liggers. De stalling herbergt twee paardenboxen met een tussen- en voorwand van deels een planken betimmering en deels smeedijzeren traliewerk, met in de voorwand een deur tussen twee smeedijzeren kolommen met bolvormig ornament. De bakstenen vloer loopt af in een afwateringsput. In de hoek van elke box staan conisch aflopende vaste voederbakken met een identieke planken betimmering als de wanden en een dekplaat van blauwe hardsteen. De cirkelvormige openingen in het gewelf boven de voederbakken dienden voor de rechtstreekse toevoer van het voer dat gestockeerd werd op de zolder. Een ijzeren voederschuif en dito naambordjes in de vorm van een cartouche bleven bewaard. De garage heeft een vloer van drooggeperste steengoedtegels.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/11002/128.1, Herenwoning Dhanis in Antwerpen (DE SADELEER S. 2016).
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Maria-Henriëttalei
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Herenhuis Dhanis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/7249 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.