Geheel van drie woningen in art-nouveaustijl en een bedrijfspand, voor eigen rekening gebouwd door de aannemer Adrianus Peeters-Verheyen, naar een ontwerp uit 1907. Het project omvat twee burgerhuizen, geflankeerd door een rijwoning met poortdoorgang. Op het binnenterrein achter de drie woningen richtte Peeters-Verheyen vervolgens de nieuwe gebouwen van zijn aannemersbedrijf op, samen met een diamantslijperij. Het ontwerp voor dit bedrijfscomplex werd in 1910 getekend door architect Frans Peeters, de zoon van de aannemer, die in 1913 ook de plannen voor de uitbreiding opmaakte.
Nummer 15-17
Volgens repeterend schema gekoppeld, tellen de burgerhuizen met een gevelbreedte van elk drie traveeën, een souterrain en drie bouwlagen onder een pseudo-mansarde (leien). Op de bouwplannen is een zadeldak getekend, maar niets wijst op een latere verbouwing. De lijstgevels zijn opgetrokken uit witte Silezische brikken in kruisverband, op een arduinen plint. In ruime mate werd gebruik gemaakt van natuursteen voor structurele en bewerkte onderdelen als de pui met schijnvoegen, waterlijsten, doorgetrokken lekdrempels, speklagen, hoekblokken, balkons, onderdorpels en consoles. Horizontaal geleed door de puilijst en het klassieke hoofdgestel, legt de symmetrische compositie telkens de klemtoon op de middenas. Deze wordt gemarkeerd door een balkon met doorgetrokken balustrade op de hoofdverdieping, en een grote houten dakkapel met vleugelstukken en een gebogen fronton. Verder is de opstand opgebouwd uit regelmatige registers van rechthoekige muuropeningen, met afgeronde hoeken in de pui en een ijzeren latei en een ontlastingsboog op de bovenverdiepingen. Conventioneel van opzet komt het art-nouveaukarakter komt vooral tot uiting in de vormgeving en het decor van de keldergaten, de lekdrempels en onderdorpels, de consoles van balkon en kroonlijst, en de dakkapellen. Waar de houten deuren bewaard bleven , is het vensterschrijnwerk grotendeels vernieuwd; het balkon van het linker pand werd verwijderd.
De plattegronden beantwoorden aan de klassieke typologie van het burgerhuis, dat uit een voorbouw en een smalle achterbouw in entresol bestaat. Met de keuken in het souterrain, wordt op de begane grond de enfilade van salon, eetkamer en veranda, zoals gebruikelijk geflankeerd door de vestibule en het trappenhuis.
Nummer 13
De rijwoning met poortdoorgang, die toegang biedt tot het achterliggende bedrijfscomplex, is eenvoudiger van opzet, en telt slechts twee traveeën en drie bouwlagen, onder een pseudo-mansarde. De lijstgevel is opgetrokken uit gele baksteen in kruisverband, doorspekt met contrasterende lagen groene baksteen en natuursteen, op een arduinen pui met ijzeren latei. De getoogde bovenvensters hebben doorgetrokken lekdrempels, een typische waterlijst met zweepslagmotief en een bewerkte onderdorpel.
Het oorspronkelijk L-vormige bedrijfscomplex is opgetrokken uit baksteenbouw, mogelijk met een structuur van troggewelven op kolommen. De fabrieksschoorsteen van de vroegere stoommachine bleef bewaard. Volgens de bouwplannen omvatte de begane grond stapelruimte voor onder meer kalk en de met stoom aangedreven mortelmolen. De eerste verdieping bood ruimte aan de kantoren en ateliers, waaronder de smidse, daar waar de door een sheddak verlichte diamantslijperij samen met magazijnen de tweede verdieping innam. Bij de uitbreiding in 1913, die onder meer een paardenstal met hooizolder toevoegde, werd een vroegere binnenplaats overbouwd.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1907#137, 1910#150 en 1913#3692.