is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Pastorie Sint-Laurentiusparochie met tuin
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Pastorie Sint-Laurentiusparochie met voor- en achtertuin
Deze bescherming is geldig sinds
De pastorie werd in 1824-1825 gebouwd in laatclassicistische stijl naar ontwerp van Pierre Bruno Bourla. In de jaren 1860 werd de pastorie grondig verbouwd onder leiding van stadsarchitect Pieter Dens.
De oorsprong van het Leikwartier gaat terug tot het midden van de 16de eeuw, toen grondspeculant Gilbert Van Schoonbeke de gronden liet verkavelen. Ondanks het feit dat het in kwetsbare militaire bufferzone lag, was dit uitgesproken landelijke gebied erg gegeerd door Antwerpse kooplieden voor de vestiging van hun buitenhuizen of lusthoven. Tussen 1547 en 1551 werd het kwartier uitgebouwd tot een residentieel hovenkwartier. Centraal lag het omwalde domein Goed ter Beke, dat gesitueerd moet worden bij de huidige Hof ter Beke- en Moonstraat. De Markgravelei, getrokken in het verlengde van de dreef van het Goed ter Beke, zou de spil vormen van de nieuwe wijk. De straatnaam verwijst naar markgraaf Willem Van de Werve, de vroegere eigenaar van het Goed ter Beke. Het deel van de huidige Van Schoonbekestraat, begrepen tussen de Haantjeslei en de Markgravelei, werd in deze periode aangelegd waardoor de hoek ontstond waar later de Sint-Laurentiuskerk en -pastorie zouden gebouwd worden. Op een uitsnede van de kaart ‘Marchionatus Sacri Romani Imperii’ (1662) van Petrus Verbiest is het perceel waar de latere Sint-Laurentiuskerk en -pastorie gebouwd zouden worden, reeds gevormd. In 1659 wordt het Leikwartier een onafhankelijke parochie. Twee jaar later kon een nieuwe kerk ter hoogte van de hoek van de Oude Kerkstraat en de huidige Markgravelei, in gebruik genomen worden. De kerk werd toegewijd aan de Heilige Laurentius en de Heilige Catharina. In 1814 onderging het Leikwartier zware vernielingen waaronder ook de in 1770-1777 herbouwde kerk, die omwille van strategische redenen werd gesloopt op bevel van de Franse generaal Lazare Carnot. Na de aftocht van de Fransen werd een tijdelijke kapel ingericht die in dienst zou blijven tot in 1824, wanneer naar ontwerp van Pierre Bruno Bourla (1783-1866) de nieuwe Sint-Laurentiuskerk en -pastorie gebouwd werden langs de Markgravelei, op de hoek met de toenmalige Emmaüslei. De buurt zou vanaf dan een heropbloei kennen met een concentratie van wel 40 lusthoven omstreeks 1829. Omstreeks 1860 was de lei nog een echte zogenaamde buitenlei, met naast de vele lusthoven en hovenierswoningen ook heel wat herbergen. Vanaf de jaren 1860 veranderde het leikwartier stelselmatig naar een stadskwartier. Vanaf 1880-1890 nam de bouwwoede toe en verdween het landelijk karakter voorgoed. Een nietsontziende verkavelingsdrang drong de oude tuinen terug achter rijen burgerhuizen die zich voornamelijk in lintbebouwing ontwikkelden. Slechts enkele lusthoven bleven gespaard. Vanwege de grote bevolkingstoename in de wijk werd de neoclassicistische Sint-Laurentiuskerk, een eenvoudige kruisbasiliek, in 1892-1894 naar ontwerp van Jaak Alfons Van der Gucht vergroot met een westelijk transept en een tweetorenfront. Omstreeks 1927 groeide opnieuw de behoefte aan een grotere kerk ter vervanging van het bestaande neoklassieke bouwwerk. Een nieuwe monumentale Sint-Laurentiuskerk in neobyzantijnse art deco stijl werd gebouwd tussen 1932-1941 naar ontwerp van architect Jef Huygh.
In de eerste helft van de 20ste eeuw werd de verstedelijking van de Markgravelei en omgeving onverbiddelijk doorgezet. De opvallende concentratie aan 19de-eeuwse scholen en verzorgingsinstellingen, opgericht vanaf het midden van de 19de eeuw, waaronder de Sint-Camilluskliniek (1890), werd verder uitgebreid in de loop van de 20ste eeuw. Mede door de inbreng van de bevolking liet de provincie in 1969 een openbaar plantsoen aanleggen van 1 hectare uit de samengevoegde gronden van enkele oude domeinen. De bescherming in 1976 van de inkom en de toren van het Torenhof als monument alsook van het omringende park als landschap voorkwam dat de laatste restanten van de voor het Leikwartier zo typerende oude lusthoven verdwenen. Ook de Sint-Laurentiuskerk werd beschermd als monument bij ministerieel besluit van 2 juni 1988.
Tijdens het Nederlands bestuur (1814-1831) kregen de parochianen van het residentiële Leikwartier een nieuwe kerk en pastorie, naar het ontwerp van Pierre Bruno Bourla, ingenieur-bouwmeester van Antwerpen van 1819 tot 1861. Het neoclassicistische geheel van kerk en pastorie nam met het kerkhof een ruim perceel in, evenwel niet op de oude kerklocatie, maar op de huidige plaats, de hoek van de Markgravelei en de Van Schoonbekestraat. Deze gronden deden omstreeks 1779 dienst als ‘hoveniershof’ of moestuin, eigendom van Jan Frans Wouters-Leysen. Bourla situeert de inkom van de kerk aan de kruising van de Markgravelei en de Van Schoonbekestraat en laat de bissectrice van deze wegen fungeren als spiegel-as voor het grondplan van de kerk en de organisatie van de omgevende ruimte. Opvallend is dat Bourla zijn oorspronkelijke concept gewijzigd heeft. Waar hij de pastorie aanvankelijk dichterbij de kerk plande, op de rooilijn van de huidige Markgravelei, verkoos hij uiteindelijk de huidige inplanting, verder zuidoostwaarts van de kerk, gelegen achter de rooilijn, te midden van een ruime pastorietuin. Mogelijk wilde de pastoor een meer achterin gelegen, landelijke uitstraling voor zijn woonst, conform het karakter van de wijk anno 1824. Het kadasterplan van 1823-1824 bevestigt dat het aangepaste ontwerpplan werd uitgevoerd. De pastorie heeft aan de straatzijde een afsluiting.
Het oorspronkelijk ontwerp (gedateerd 10 mei 1824) van Pierre Bruno Bourla getuigt duidelijk van neoclassicistische principes. De pastorie heeft de vorm van een rechthoekig paviljoen met dubbelhuisopstand van vijf op drie traveeën en twee bouwlagen onder een leien schilddak met dakkapellen, uitgewerkt met een driehoekig fronton. Grondplan en gevels tonen een symmetrische opbouw. De bepleisterde en beschilderde gevelopstanden beantwoorden aan een gestrenge symmetrie naar neo-Palladiaans model, met regelmatige registers van rechthoekige muuropeningen en het accent op de middenas. De middenrisalieten alsook de gevelhoeken worden verticaal gemarkeerd door pilasters van de kolossale orde, het middenrisaliet van de achtergevel alsook de toegangsdeur naar de tuin worden geflankeerd door pilasters van de Dorische orde. De plint, de puilijst, omlopende kordons en het klassieke hoofdgestel, bestaande uit een architraaf, een onversierde fries en een uitgesproken kroonlijst met klossen en tandlijst, laten de horizontale lijn spreken. De muuropeningen zijn allen rechthoekig, de bovenvensters voorzien van smeedijzeren leuningen met een typisch vroeg 19de-eeuws geometrisch patroon van onder meer ruiten en segmenten. Ook het grondplan toont een evenwichtige, symmetrische planindeling. Oorspronkelijk was de plattegrond T-vormig met een breed uitspringend middenrisaliet (grote woonkamer) in de achtergevel. Volgens het bestek en de bouwplannen bestonden de begane grond en de bovenverdieping elk uit vijf vertrekken (“... twee kabinetten en drie kamers...”). Centraal op de begane grond bevond zich de vestibule en traphal met een Engelse trap, links geflankeerd door de keuken met zij-inkom en rechts door mogelijk een spreekkamer. Aan de tuinzijde bevond de grote woonkamer zich centraal tussen twee kleinere kamers, vermoedelijk een meidenkamer en een zijkamertje van de woonkamer. Onder de keuken was een kelder met een gemetseld tongewelf aanwezig. De bovenverdieping bestond uit drie grote vertrekken geschikt rond de traphal, waarvan een met alkoof, en twee kleinere vertrekken, vermoedelijk bestemd als slaapkamers voor pastoor en kapelaan/onderpastoor of als werkkamer.
De bewaarde briefwisseling uit 1868 tussen de stad Antwerpen en toenmalig stadsbouwmeester Pieter Dens (1819-1901) geeft aan dat het gebouw op het vlak van grootte en planindeling niet meer beantwoordde aan de toenmalige ‘comforteisen’. Omstreeks 1869 vonden verbouwingswerken plaats naar ontwerp van de stadsbouwmeester (naar een ontwerp van 23 december 1868). Oorspronkelijk ontworpen met een T-vormige plattegrond vergrootte hij het gebouw aan de tuinzijde tot een rechthoekig volume onder een nieuwe dakstructuur zonder dakkapellen: het middenrisaliet van de tuingevel werd in het hoofdvolume geïntegreerd door uitbreiding van de zijtraveeën. De verticale geleding met pilasters van de kolossale orde bleef behouden, enkel die naast de tuindeur bleven van de Dorische orde. In de voorgevel werd het rechthoekige portaal van Bourla met een gestrekt entablement vervangen door het huidige rondboogportaal. Door de uitbreidingswerken werd ook de indeling van het interieur grondig gewijzigd. Als belangrijkste ingreep verplaatste Pieter Dens de trap van de middenas naar de dwarse as, tegen de noordwestelijke zijgevel. In deze verbrede zijgevel bleef een verdeling in drie traveeën behouden, waarbij het middelste travee werd uitgewerkt met een rondboogvenster ter verlichting van de nieuwe traphal met bordestrap. Het ruime woonvertrek aan de tuinzijde werd aldus vergroot en de bovenverdieping tevens heringedeeld. Vermoedelijk werd in deze periode ook de kelder uitgebreid. Op de bouwplannen van Bourla staat tegen de noordwestelijke zijgevel een open annex/zijportaal ingetekend dat op het ontwerp van Dens verbouwd/aangepast werd tot een gedichte annex van één bouwlaag onder een schuin dak. Voortgaande op een mutatieschets van 1894 werd deze later - vermoedelijk in diverse stadia - verbouwd en uitgebreid tot een getrapte aanbouw die tot tegen de perceelgrens met de kerk kwam. Vermeldenswaardig op voormelde kadastrale schets van 1894 is de intekening van een nieuw bijgebouw rechts van de pastorie en het uitbreiden van de tuin met het achterliggend perceel waarop achteraan nog een bijgebouwtje verschijnt.
Met de bouw van de nieuwe Sint-Laurentiuskerk vanaf 1932 naar ontwerp van Jef Huygh vinden er ook veranderingswerken plaats aan de bestaande pastorie. Beide gebouwen kwamen dichter bij elkaar te liggen waardoor een rechtstreekse verbinding mogelijk werd: de bestaande getrapte aanbouw werd vervangen door de huidige van één bouwlaag met aan de tuinzijde een uitspringend overdekt terras en tussen kerk en pastorie kwam een gang. Deze wijziging staat ingetekend op een kadastrale mutatieschets van 1934. Gezien de aansluiting bij de bouwstijl van de kerk, maakten deze werken - samen met de afsluiting van de voortuin aan de Markgravelei - tevens deel uit van het bouwproject van de Sint-Laurentiuskerk en zijn ze eveneens toe te schrijven aan architect Jef Huygh. Vermoedelijk zijn de verbouwing van het rechtertravee van de tuingevel met het bow-window en de huidige tuinaanleg, tevens in deze periode te situeren. Circa 1953 werd het haaks bijgebouw rechts van de pastorie gesloopt en werd het perceel met dit stuk ingekort.
De site van de Sint-Laurentiusparochie bevindt zich in het zuiden van de Antwerpse binnenstad, in het bouwblok begrepen tussen de Markgravelei, de Van Schoonbekestraat, de Lange Lozannastraat en de Lokkaardstraat. De pastorie bediende de als monument beschermde Sint-Laurentiuskerk, gelegen op de hoek van de Markgravelei en de Van Schoonbekestraat. Schuin tegenover kerk en pastorie ligt het Torenhof met omgevend park, beschermd als landschap. Ten zuidoosten van de pastorie ligt het groene binnengebied van de Sint-Camilluskliniek.
Voorheen volledig vrijstaand is de pastorie via later toegevoegde uitbreidingen verbonden met de kerk. De pastorie heeft een rechthoekig volume met dubbelhuisopstand van vijf bij drie en vier traveeën en twee bouwlagen onder een zinken schilddak met twee schoorstenen en dakvlakvensters. De twee bakstenen schoorstenen hebben een kruismotief van gesinterde baksteen. Tegen de noordwestelijke zijgevel is een gevelbrede annex gebouwd die door middel van een gang in verbinding staat met de kerk. De lijstgevels zijn bepleisterd en beschilderd op een lage plint met gebruik van natuursteen voor lekdrempels (blauwe hardsteen) en voor structurele en decoratieve elementen in de voorgevel, te zien aan de borstwering van vermoedelijk geschilderde blauwe hardsteen, hoekblokken en muurbanden van zandsteen. De gevelopstanden zijn symmetrisch met regelmatige registers van rechthoekige muuropeningen. Net als de middenrisalieten van voor- en achtergevel, worden de vier gevelzijden op de hoeken gemarkeerd door kolossale pilasters. Horizontaal zijn de opstanden geleed door de plint, de puilijst en het klassieke hoofdgestel, bestaande uit een architraaf, een onversierde fries en een houten kroonlijst met klossen en tandlijst. Het rondboogportaal bestaat uit een houten deur met rondbogig bovenlicht gevat in een geprofileerde omlijsting van natuursteen met flankerende pilasters voorzien van rozetkapitelen en een gegroefde voluutsleutel van natuursteen onder een gebroken kroonlijst van arduin. De middentravee van de tuingevel wordt geflankeerd door pilasters met een Dorisch karakter, het deurvenster op de begane grond met entablement, op de bovenverdieping met een balkon voorzien van een ijzeren borstwering, vermoedelijk nog met het typisch vroeg 19de-eeuws geometrisch patroon van ruitmotieven, segmenten en diamantkoppen. De rechthoekige vensters hebben houten schrijnwerk en (overschilderde) arduinen lekdrempels. Op het gelijkvloers en de bovenverdieping van de achtergevel bleef het 19de-eeuws schrijnwerk met origineel hang- en sluitwerk en ambachtelijk vervaardigd vensterglas nog bewaard. Bepaalde vensters zijn getralied, al dan niet enkel in de bovenlichten, en/of nog voorzien van slagluiken. In de voorgevel hebben de vensters op de begane grond geen uitspringende lekdrempels, wel houten rolluikkasten met houten rolluiken.
In beide zijgevels zijn gedichte vensters, vermoedelijk ten gevolge van latere interieuraanpassingen en/of een gewilde symmetrie in de gevelgeleding. In de linkerzijgevel bevindt zich één rondboogvenster, ter verlichting van de traphal. In de tuingevel is de rechtertravee later aangepast met een bow-window voorzien van een drielichtvenster. Er zijn omboorde getraliede keldervensters of met ijzeren deksels afgedekte keldergaten. Links is een gevelbrede gecementeerde en geschilderde annex voorzien van één travee en één bouwlaag onder plat dak, aan de straatzijde met een rechthoekig houten venster, aan de tuinzijde met een uitspringend overdekt terras, anders uitgewerkt in bak- en zandsteen conform de verbindingsgang en kerk. De rechthoekige muuropeningen hebben houten schrijnwerk, onder meer een venster met horizontale roedeverdeling. Het terras heeft een vloer van rode keramische tegels omboord met zwarte. De verbindingsgang onder een vlinderdak (golfplaten) heeft een aparte inkom, een houten rondboogdeur met decoratieve zware ijzeren hengsels, te bereiken via een pad van betonnen tegels. Er zijn variërende rechthoekige muuropeningen met stalen en houten schrijnwerk en reliëfglas.
De huidige planindeling gaat voornamelijk terug tot de verbouwings-/aanpassingswerken naar ontwerp van architect Pieter Dens in de jaren 1860 en die in de jaren 1930. Deze stemt niet meer overeen met de evenwichtige symmetrische planindeling van Bourla’s ontwerp, dat elk niveau klaar opdeelde in vijf vertrekken, geschikt rond een centrale traphal. Op de begane grond van het hoofdvolume bevinden er zich, door een samenvoeging en uitbreiding van twee vertrekken teneinde de woonkamer te vergroten, heden vier leefruimtes: een centrale inkomhal met vooraan links een eetkamer en rechts een bureel, achteraan rechts de grote woonkamer/ontvangstkamer die aansluit op de tv-kamer links, later aangepast met het bow-window. Haaks aansluitend op de inkomhal, ligt een smalle traphal met bordestrap die reikt tot de eerste verdieping. De bovenverdieping telt zes kamers (slaapkamers, bergingen en een badkamer), drie vooraan en drie achteraan, allen uitgevend op een centrale rechthoekige hal. Vanop dit niveau leidt een houten steektrap naar de zolderverdieping. De enige kamers die qua afmetingen vrij nauwgezet teruggaan tot begin 19de eeuw zijn die ter hoogte van de twee rechtertraveeën (het bureel en een slaapkamer). Daarentegen is bijvoorbeeld de voorheen ruime slaapkamer achteraan ter hoogte van het middentravee gereduceerd tot een smalle logeerkamer.
De planken vloeren (pitchpine) en het binnenschrijnwerk zijn grotendeels nog 19de-eeuws. De vensters op het gelijkvloers en op de bovenverdieping van de achtergevel zijn voorzien van 19de-eeuws schrijnwerk, met het hang- en sluitwerk met ovaalvormige greep (gelijkvloers) en espagnoletsluiting (bovenverdieping). Er zijn overwegend nog geschilderde houten paneeldeuren met originele klink en omlijsting, op de bovenverdieping alle deuren met taats. Een viertal schouwen van een verschillende kleur marmer (wit, zwart, grijs, oker) met typische voluutconsoles en palmetten, dateren mogelijk uit de periode Bourla, zij het inmiddels verplaatst.
De inkomhal is neoclassicistisch uitgewerkt met een stucplafond, lijstwerk, pilasters en consoles, en via een rondbogige doorsteek, met stucwerk in dezelfde stijl, verbonden met de traphal. In de hal ligt een keramische tegelvloer in gele en grijze tinten uit de jaren 1930. De grote woonkamer/ontvangstkamer heeft vleugeldeuren, planken vloer, stucplafond, witmarmeren schouw en vensters met aan de binnenzijde getraliede bovenlichten. Het deurvenster naar de tuin toe is voorzien van binnenluiken en dubbele tralies met ruitmotief. Later aangebrachte deuropeningen zijn gesitueerd aan weerszijden van de schouw, waarvan één aansluit op het naastliggend vertrek, de andere is een kast. Rechts naast de inkom ligt het bureel met vleugeldeur naar de grote woonkamer. Het is een sober vertrek met grijsmarmeren schouw. Links naast de inkom is de eetkamer voorzien met een sobere houten lambrisering en dito schouwmantel. Er ligt een terrazzovloer met een boord van mozaïek. De eiken trap heeft een trappaal en balusters. Een rondbogig glas-in-loodraam met de voorstelling van Sint-Laurentius, te dateren circa 1900, verlicht de traphal. De overloop is afgesloten van de traphal door twee rondbogige muuropeningen, neoclassicistisch uitgewerkt als door een pilaster gescheiden beglaasde paneeldeuren (waarvan één echte deur) onder een rondbogig bovenlicht met fraaie ijzeren roedevederdeling, zie in het bovenlicht het cirkelmotief met geschilderde glasmedaillons met afbeelding van Maria en Jozef. De bovenverdieping van het hoofdvolume bestaat uit zes kamers die uitgeven op een centrale hal/overloop. Drie vertrekken hebben een marmeren schouw. Voorts zijn er aanpassingen gebeurt zoals onder meer verlaagde plafonds, vervangen schrijnwerk (onder meer vensters van de voorgevel), enzovoort. De zolder bestaat uit samengestelde spanten en vier rookkanalen die per twee samenkomen in één schoorsteen. In de dakschilden werden later dakvlakvensters aangebracht. Onder de trap bevindt zich een bakstenen keldertrap met arduinen treden. Het pand is deels onderkelderd. De kelders hebben geschilderde bakstenen muren en vloeren van rode gebakken tegels. Onder de oorspronkelijke keuken zit een kelder met een bakstenen booggewelf, deels ingericht als wijnkelder (gemetste nissen), voorts een kelder met troggewelven en een met een betonplafond. Er zijn getraliede keldervensters en twee kolenschuiven. De houten deur met kruismotief en originele klink bleef bewaard.
De linkerannex bevat van voor naar achter een keuken aan de straat, vervolgens een dienstgang (met ingebouwde kasten en een wc) die toegang geeft tot het overdekt terras richting tuin en tot de verbindingsgang richting kerk.
Vanaf de kerk tot aan de scheidingsmuur met de doorgang naar het achterin gelegen hospitaal heeft het perceel een afsluiting aan de straat. Het is een muurpartij van zandstenen blokken met een arduinen deksteen, geritmeerd door pijlers bekroond met een arduinen cilindervormig ornament die afwisselen met kleinere pijlers met een dito bolornament. Ter hoogte van het pastoriegebouw zelf is de muurpartij lager en wordt deze gecombineerd met ijzerwerk. Uiterst rechts bevat de afsluiting een ijzeren poortje, eertijds in het verlengde van een doorgang tussen de pastorie en het voormalig bijgebouw (heden afgesloten door een latere muurpartij). Naar de inkomdeur van de pastorie zelf en de inkom van de verbindingsgang leiden verharde paden van met arduin omboorde beige cementtegels die worden voortgezet in een omlopende stoep en van betontegels. Tegen de achter- en rechterzijgevel ligt een stoep van baksteen. De voortuin heeft twee hulstboompjes, een kleine betonnen vijverpartij en paadjes van breuksteen. De ruime achtertuin is volledig ingesloten en afgebakend door diverse bakstenen muurpartijen, de verbindingsgang en de Sint-Laurentiuskerk met aanhorigheden. De achtertuin heeft geen specifieke aanleg en overwegend vrij jonge aanplantingen. Vermeldenswaardig zijn de hulstboom (Ilex), de in vorm gesnoeide buxusstruiken (Buxus) en de twee oude opgesnoeide gewone buxussen (Buxus sempervirens).
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/11002/109.1, Pastorie Sint-Laurentius (DE SADELEER S. 2014).
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Markgravelei
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Pastorie Sint-Laurentiusparochie met tuin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/7275 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.