Historisch overzicht
Aan het ontstaan van de Koloniale Hogeschool gaat een hele voorgeschiedenis vooraf die rechtstreeks verband houdt met het koloniale verleden van België.
Het bestaan van Congo-Vrijstaat, een persoonlijk initiatief van koning Leopold II, werd in 1885 op de Conferentie van Berlijn bevestigd. Door het annexatieverdrag van 18/10/1908 werd dit een Belgische kolonie en op 15/11/1908 nam België het bestuur over. Al vanaf de jaren 1894 werden in Brussel cursussen georganiseerd voor iedereen die naar de kolonie wilde vertrekken. De opleiding stond echter niet in verhouding tot het belang van de functie en de verantwoordelijkheden, die de toekomstige ambtenaren zouden moeten opnemen. Als enig onderricht werden enkele rudimentaire grondbeginselen van de bestuurlijke organisatie, van een inlandse taal, van etnografie, gezondheidsleer en boekhouding gegeven. De noodzaak de vorming van hoger leidinggevend personeel voor het territoriale bestuur te verzekeren stelde zich bijzonder scherp op het einde van de Eerste Wereldoorlog, maar het zou nog tot 1920 duren eer het hoger koloniaal onderwijs in België zou worden ingericht.
Ondertussen waren de bestaande hogescholen alsook sommige universiteiten overgegaan tot het inlassen van een aantal vakken met betrekking tot de koloniale problematiek. Veelal was dit een cursus tropische hygiëne. Een initiatief van Leopold II voor de oprichting van een Ecole Mondial te Tervuren, bedoeld als centrum voor onderzoek en postuniversitair onderwijs, leidde in juli 1905 wel tot een eerstesteenlegging maar werd na het overlijden van de vorst afgeblazen.
Een bijzondere opleiding in tropische geneeskunde kwam in België maar aarzelend van de grond. Van 1906 tot 1932 was er in Brussel een School voor Tropische Geneeskunde actief die medici en veeartsen op de uitoefening van hun beroep in Kongo voorbereidde. In 1923 werd op het Ministerie van Koloniën beslist in Antwerpen een Instituut voor Tropische geneeskunde op te richten waardoor de school in Brussel overbodig zou worden. Van de drie faculteiten van de ondertussen opgerichte Koloniale Hogeschool (cf. infra), zou er één de faculteit voor tropische geneeskunde worden. Architect Walter Van Kuyck, die in 1921 de plannen van voornoemde hogeschool had getekend, ontfermde zich over het ontwerp dat in 1925 op het ministerie belandde doch zonder gevolg bleef. Het nieuw op te richten Instituut voor Tropische Geneeskunde werd niet bij de Koloniale Hogeschool opgericht doch in een nieuwbouw aan de Nationalestraat geïntegreerd. Architecten waren Marcel Spittael en Paul Le Bon. Op 11/02/1931 was de instelling tot openbaar nut onder de naam Instituut voor tropische geneeskunde Prins Leopold een feit. De plechtige inhuldiging van de nieuwe gebouwen dateert van 4/11/1933.
De Hogere Koloniale School, die dank zij de financiële steun van de Commission for Relief in Belgium bij KB van 11/02/1920 in Antwerpen werd opgericht - bij KB van 8/03/1923 werd ze omgedoopt in Koloniale Hogeschool van België en bij wet van 4/05/1949 in Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden (UNIVOG) - was bestemd voor de vorming van toekomstige kolonisten, vnl. om de hogere administratieve kaders voor te bereiden op hun verblijf in Belgisch Afrika. Initiatiefnemer was Minister van Koloniën Louis Franck. De plechtige opening, op 20/10/1920, vond plaats in voorlopige constructies. De officiële inwijding van de definitieve gebouwen n.o.v. Walter Van Kuyck ging door op 22/11/1923 in aanwezigheid van Z.M. Koning Albert I, die in zijn gelegenheidstoespraak de promotie tot universiteit toejuichte.
De school moest drie afdelingen omvatten: de Faculteit van de Administratieve en Politieke Wetenschappen, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en ze moest de aan het Museum van Belgisch Kongo te Tervuren verbonden laboratoria groeperen. De bij KB van 21/11/1923 bepaalde coördinatie werd echter nooit effectief en het Instituut voor Tropische Geneeskunde werd losgekoppeld van de Koloniale Hogeschool (confer supra).
De Koloniale Hogeschool kende het diploma van kandidaat en licentiaat in de koloniale en de administratieve wetenschappen toe. De titel werd wettelijk beschermd. Ze had haar zetel in Antwerpen en werd bestuurd door een raad van bestuur en een academische raad. Aan het hoofd ervan stond de directeur. De instelling beschikte over professoren, docenten, lectoren en repetitoren. Voor haar werking had zij administratieve medewerkers en ondergeschikte bedienden in dienst. Ze beoogde het bijzonder onderricht van theoretische en toegepaste wetenschappen met betrekking tot Belgisch Afrika. Het probleem dat het onderwijs stelde was tweevoudige: dat van de bestuurstechniek en dat van de politiek, die gevolgd diende te worden en omgezet in de Afrikaanse realiteit. Het specifieke karakter van de instelling die aan de studenten een vorming zonder weerga moest bezorgen, komt duidelijk naar voren in volgende punten:
1) Vanaf het begin gold een strenge selectie, die haar neerslag vond in het uitgebreid toegangsexamen, dat - op basis van een door de Minister van Koloniën vastgesteld contingent - slechts een beperkt aantal kandidaten toeliet; vanaf 1933 werd er na het eerste studiejaar nog een tweede selectie ingesteld.
2) De instelling paste de Angelsaksische methode van groepsonderwijs toe, die sterk de nadruk legde op het ontwikkelen van de corpsgeest.
3) Het verstrekte onderwijs diende karaktervormend te zijn en de morele voorbereiding te verzekeren van de toekomstige functionaris in een midden dat sterk doordrongen was van de koloniale geest.
4) Door het internaatssysteem kweekte de instelling bij de studenten een grote persoonlijke discipline aan.
5) De instelling verschafte de studenten een degelijke wetenschappelijke vorming en een technische opleiding, zeer zorgvuldig aangepast aan de functies die in Midden-Afrika dienden te worden uitgevoerd. De directeur evenals vele professoren waren ervaren kolonialen.
6) Het onderwijs was tweetalig en beoogde een zeer vlotte kennis en gebruik van zowel het Nederlands als van het Frans.
De totale duur van de studies bedroeg vier jaar. Het programma werd in de loop der jaren herhaalde malen lichtjes gewijzigd. In principe vertrokken de studenten twee maanden na het beëindigen van hun studies naar Belgisch Afrika. Het aantal werd echter bepaald door de Minister van Koloniën. Het cijfer verschilde van jaar tot jaar en schommelde tussen de 10 en de 25. Van 1925 tot 1949 werd aan de Koloniale Hogeschool de Handelsafdeling Bunge toegevoegd. De middelen van de stichting werden aangewend om een praktisch, speciaal aangepast onderwijs te subsidiëren voor de vorming van het personeel van de handels-, industriële en landbouwondernemingen in Belgisch Afrika en om jonge elementen in staat te stellen een positie op te bouwen in de zakenwereld van de kolonie.
De Tweede Wereldoorlog was voor de instelling een erg onrustig tijdperk. Bij het begin van de mobilisatieperiode van het Belgische leger, m.n. van 26/08 tot 12/09/1939, werden de lokalen van de Koloniale Hogeschool door de militaire overheden bezet. Zes professoren werden onder de wapens geroepen. Ondanks talrijke moeilijkheden werd het onderwijs voortgezet. De Koloniale Hogeschool werd een burcht van verzet met binnen haar muren een actieve groep van het Geheime Leger. Vele studenten en oud-studenten maakten ten persoonlijken titel deel uit van over gans het land verspreide verzetsorganisaties. In 1944 werd binnen de universiteit het coördinatiecomité van alle Antwerpse verzetsgroepen gevestigd. Drie professoren en elf studenten en oud-studenten overleefden de oorlog niet. Hun namen staan in brons vereeuwigd op het monument dat zich nog steeds op de campus bevindt.
De laatste jaren van Belgisch bestuur in Afrika kenden een gevoelige politieke en sociale evolutie, die onvermijdelijk invloed hadden op het onderwijs in het universitaire instituut. Het programma van de cursussen en de evolutie ervan weerspiegelden de dubbele problematiek van enerzijds de bestuurstechniek, anderzijds de politiek die in Afrika diende te worden gevolgd. Gedurende lange tijd haalde de techniek het op de politiek. Gedurende de laatste jaren die aan 1960 voorafgingen, werd het politiek probleem nijpender en was een grondige structuurwijziging van het UNIVOG noodzakelijk. Deze werd al sinds 1958 overwogen maar de gebeurtenissen volgden elkaar hoe langer hoe sneller op. Op 30/06/1960 werd Belgisch Kongo onafhankelijk, Ruanda en Burundi op 1/07/1962. Om de studenten die in 1957 en 1958 hun studies hadden aangevat in staat te stellen deze te voltooien en het wettelijk diploma te behalen, werden de academische activiteiten nog tot 1962 voortgezet. Het jaar daarop, in 1963 verkocht het Instituut zijn volledige bibliotheek. Daar de instelling haar bestaansreden had verloren, werd ze bij wet van 9/04/1965 op de universitaire expansie opgeheven en werd het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA) opgericht. Het patrimonium werd door dit centrum overgenomen, professoren en personeel werden in de nieuwe instelling geïntegreerd.
Uit de fusie van het Instituut met de afdeling Internationale Samenwerking van de Rijkshandelshogeschool is het College voor Ontwikkelingslanden ontstaan, dat nog steeds een plaats heeft op de Campus Middelheim.
De Koloniale Hogeschool werd opgericht naar ontwerp van 1921 door Walter Van Kuyck en op 22/11/1923 plechtig ingewijd door koning Albert I. Tot de eerste bouwfase behoorden het hoofdgebouw en het hiermee verbonden internaat dat ondertussen gesloopt is. Begin 1929 werd het hoofdgebouw van de school door een felle brand geteisterd. Meteen werd met de wederopbouw gestart en in mei 1931 werd het herstelde hoofdgebouw feestelijk heropend. De heropbouw en herinrichting grepen plaats o.l.v. de Brusselse architecten B. Lamote en M. Blondeel (aanvraag op 13/05/1929, goedkeuring op 05/06/1929). Er werd duidelijk gestipuleerd dat het om een “heropbouw” ging, niet om een nieuwbouw en dat de oorspronkelijke elementen maximaal dienden behouden te blijven. Het dak en de inrichting, die volledig vernield waren, kregen een nieuwe look. Stadsbouwmeester Emiel Van Averbeke hield toezicht op de nieuwe vormgeving.
Tot de tweede bouwfase behoorden de voormalige directeurswoning, een woning voor inspecteurs en een portierswoning naar ontwerp van 1922, eveneens door Walter Van Kuyck. Alleen de directeurswoning bleef bewaard. Andere bijgebouwen, eveneens naar ontwerp van Walter Van Kuyck waren een “transformatiecabien voor elektriciteit” waarvoor op 14/02/1924 een bouwaanvraag werd ingediend, goedgekeurd door het College van Burgemeester en Schepenen op 13/03/1924 en een garage, aangevraagd op 29/11/1926 en goedgekeurd op 18/01/1927. Deze garage is er nog steeds. Op de mutatieschets van 1927 zijn het hoofdgebouw met aansluitend internaatsgebouw, de directeurswoning, de woning voor de inspecteurs, de portierswoning en de garage ingetekend.
Op 08/03/1928 en 02/05/1928 werd een aanvraag ingediend voor een “grillie”, goedgekeurd op 13/06/1928, die het hele domein omsloot en van twee poorten was voorzien. Dit hekwerk en de erbij horende poorten zijn niet meer aanwezig.
De schade opgelopen door de talrijke V1 en V2-bommen die op Antwerpen vielen was eind 1945 al hersteld. Bij de overname door het RUCA in 1965 werd het hoofdgebouw aan de achterzijde met een uitbouw uitgebreid. Vele lokalen kregen een andere functie en werden dientengevolge heringericht. Het hoofdgebouw is het huidige A-gebouw op de Campus Middelheim van de UA. Het bevat het Departement Stafdiensten van de rector, het College van Beheer, het Departement Financiën, het Departement Onderwijs, het Departement Onderzoek, het Departement Universiteit en Samenleving, de Bedrijfsjuridische dienst en vergaderzalen. De voormalige directeurswoning, “Villa Laude” huisvest de personeelsdienst en is het gebouw C op dezelfde campus.
Beschrijving
De oorspronkelijke vormgeving van het hoofdgebouw leunde nog sterk aan bij de traditionele, landelijke stijl met lichte invloed van de cottage. De heropbouw van de dakverdieping en de herinrichting van het interieur gaven het gebouw zijn huidige art-deco-aspect. De bijgebouwen werden alle in de oorspronkelijke stijl opgevat.
Situering
Het domein waarop de voormalige Koloniale Hogeschool werd gevestigd en waar zich nu de Campus Middelheim van de UA bevindt wordt ten noordwesten begrensd door de Middelheimlaan, ten noordoosten door de Floraliënlaan en ten W. door de Lindendreef. Het Algemeen Ziekenhuis Middelheim en Campus Groenenborger sluiten hier aan de zuidzijde bij aan.
Hoofdgebouw A is evenwijdig aan de Middelheimlaan opgericht en wordt voorafgegaan door een T-vormige vijver met aansluitende hard- en bakstenen omkadering en flankerende trappartijen. Sinds 2003 staat in de vijver een bronzen beeld, z.g. “Le Saveur”, van Jean-Michel Folon; dit beeld hoort bij een reeks van een twintigtal bronssculpturen, z.g. “Les Pensées”. Gebouw C ligt evenwijdig aan de Lindendreef. Het voormalige internaatsgebouw bevond zich achter gebouw A. Op het domein bevinden zich nog een aantal hedendaagse beeldhouwwerken, o.m. het bronzen beeld z.g.”Exodus” van Yvan Theys dat sedert 2003 achter het hoofdgebouw staat en past in het algemene thema “la condition humaine”, een vaak voorkomend thema in de werken van deze kunstenaar. Op de campus staat ook nog een hardstenen oorlogsmonumentje met bronzen bas-reliëf gesigneerd Diane Smeesters en de in bronzen letters uitgevoerde namen van drie professoren en elf studenten en oud-studenten die de Tweede Wereldoorlog niet hebben overleefd.
Vermeldenswaardig is de nabij de toegang aan de Middelheimlaan bewaarde sokkel van de beeldengroep, die in 1913 door Frans Joris ter nagedachtenis van baron Dhanis (1862-1909) werd vervaardigd. Samen met Stanley en Coquilhat exploreerde hij Belgisch Congo en bestreed er de Arabische slavenhandel. De sokkel werd uitgevoerd in cementrustiek, de beeldengroep in brons. De bronzen sculptuur werd tijdens een storm beschadigd en bevindt zich in het stadsmagazijn. Oorspronkelijk stond het beeld opgesteld aan de Amerikalei; in 1950 werd het overgebracht naar de campus van het toenmalige UNIVOG.
De gebouwen B, D, G en E zijn recent. Van het voormalige parkdomein, de moestuin en de parterres bleef vrijwel niets bewaard. Alleen de vijver herinnert nog aan de voormalige tuinaanleg.
Hoofdgebouw
Grondplan en exterieur
Het oorspronkelijke hoofdgebouw vertoonde een licht H-vormig grondplan met ongelijke armen, voorafgaan door een bordestrap en een inkomportiek. Door de recente uitbouw aan de achterzijde is deze grondvorm alleen nog herkenbaar op de derde bouwlaag. Het gebouw vertoont een middenvleugel van vijf hele en twee halve traveeën en één travee uitspringende zijvleugels van respectievelijk vier op vijf (rechtervleugel) en vier op zeven (linkervleugel) traveeën. Alle vleugels van het oorspronkelijk gebouw zijn drie bouwlagen hoog en zijn na de brand van 1929 afgedekt met platte daken (roofing en twee glazen koepels boven het achterste deel van de rechtervleugel). Vóór de brand bestond de bedaking volledig uit leien mansardedaken, voorzien van dakvensters en oeils-de-boeuf, en was de torenvormige centrale inkomtravee afgedekt met een helmdak. Na de brand werd deze vervangen door een koepelvormige bekroning in art deco met natuurstenen basis (Euville) en een halve bolvormige, bronzen koepel; ook de hoektraveeën van de zijvleugels werden op een gelijkaardige wijze bekroond. De daken zelf werden voorzien van een omlopende natuurstenen (Euville) attiek in art deco. Baksteenbouw met lijstgevels op arduinen plint, aan de bovenzijde afgewerkt met omlopende bepleisterde en witgeschilderde muurpartijen. Gevelafsluiting met omlopende kroonlijst en natuurstenen attiek. Markante, torenvormig verhoogde inkompartij en hoektraveeën zoals hoger beschreven.
Gevelritmering door middel van per travee verdiepte, verticaal - soms ook horizontaal - gekoppelde raampartijen alsook door panelen op de borstweringen en onder de kroonlijst die met enkelvoudige, twee- of driebubbele zaagtandmotieven zijn versierd. Rechthoekige, twee-, zes-, drie- of negendelige vensters met ca. 1981 vernieuwd schrijnwerk (afzelia) en dubbele beglazing. Rechthoekige hoofdinkom met vernieuwd schrijnwerk. De huidige portiek bestaande uit vier Dorische zuilen met hoofdgestel en een balkon met hoekpostamenten en gesloten borstweringen (Euville) dateert ook van na de brand.
Interieur
Het gebouw is opgetrokken met dragende bakstenen muren en zichtbare betonnen overspanningen. Ten opzichte van de oorspronkelijke indeling, de interne circulatie en de functies van de lokalen werden verschillende herverdelingen en aanpassingen doorgevoerd zoals blijkt uit een vergelijking tussen de historische grondplannen die in het Felixarchief worden bewaard en de huidige grondplannen die ons door de gebouwendienst van de UA werden bezorgd. De art-deo-aankleding en -afwerking van inkom, gangen, trapzalen, het historisch auditorium en de huidige directielokalen dateren nog van ca. 1930 (van na de brand van 1929). De inrichting en afwerking van de overige lokalen dateren van na 1965 (ingebruikneming door het RUCA).
De inkompartij is rondom rond afgewerkt met trapsgewijs verspringende marmeren platen, oplegstukken en vensteromlijstingen in grijsgroene en bruine tinten, die één geheel vormen met de typische smeedijzeren lichtarmaturen met geometrische patronen en structuurglas. Tegen deze monumentale omkadering steekt het vernieuwde schrijnwerk schraal af. De gangen met witte en bruine marmeren vloertegels, afgelijnd met donkere banden en dito lambriseringen, vertonen bepleisterde en witgeschilderde muren en plafonds met zichtbare overspanningen, afgeronde koven en fijn lijstwerk, voorts houten raam- en deuromlijstingen en een aantal meerledige paneeldeuren van verschillende, o.m. tropische houtsoorten versierd met spiegel- en stermotieven (laatstgenoemde als symbool van Belgisch Kongo) en voorzien van deurklinken en -beslag met art-decodecoratie (gestileerde rozen?).
Fraai uitgewerkte trappartijen waarvan de treden met grijs gespikkelde granito zijn bekleed, de muurzijde voorzien is van een marmeren lambrisering (of een groene betegeling voor de trap naar de gelijkvloerse verdieping) en de open zijde een smeedijzeren leuning vertoont met repetitief lijnvormig patroon, gelijkaardige zwaarder uitgewerkte trappalen en een afgeronde houten handgreep. Het historisch auditorium op de eerste bovenverdieping is het enige leslokaal dat zijn aankleding uit de jaren 1930 tot op heden behield. Het vertoont een keramische tegelvloer met dambordpatroon in twee verschillende tinten, een omlopende lambrisering van hout en eternietplaten, typische wandlampen van smeedwerk en structuurglas, bepleisterde en beschilderde bovenmuren en een plafond met zichtbare overspanningen, afgeronde koven en fijn lijstwerk. Zeer opmerkelijk is het kamerbrede podium met spreekgestoelte met vooruitspringend centraal gedeelte en afgeschuinde hoeken, volledig uitgevoerd in diverse, o.m. tropische houtsoorten met rib- en paneelmotieven en een grote ingelegde ster in het midden. De huidige directielokalen bevinden zich op de tweede bovenverdieping van de centrale vleugel, evenwijdig aan de gang. Vermeldenswaardig hier zijn de hoge, omlopende houten lambriseringen met paneel- en ribmotieven en de bewaarde houten deuren met bovenlicht (confer beschrijving van de gangen). In een aantal vertrekken is de parketvloer nog aanwezig en/of een muurkast met ingewerkte wastafel.
Voormalige directeurswoning
Plattegrond en exterieur
Rechthoekig bakstenen gebouw met verspringend aantal traveeën onder leien schilddak (nok // Lindendreef) voorzien van vier brede dakkapellen. Lijstgevels met in- en uitspringende volumes, verlevendigd met witgeschilderde hoekstenen ter hoogte van de vensters en een omlopende witgeschilderde lijst bovenaan. Het meest opvallend zijn de op de twee niveaus volledig omlopende, houten galerijen die afgeschermd worden door een brede dakoverstek, de zogenaamde “barza’s” die kenmerkend zijn voor de koloniale bouwstijl. Rechthoekige muuropeningen met vernieuwd schrijnwerk. De door een driezijdige erker gemarkeerde inkomtravee, was vroeger voorzien van een beglaasde kwartbolvormige koepel. Het voormalige internaat van negentien op vijf traveeën en vier bouwlagen was in dezelfde stijl opgevat.
Interieur
Van de oorspronkelijke inrichting bleef niets bewaard.
Bron: Beschermingsdossier DA002512 (2010)
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. 2011: Koloniale Hogeschool [online], https://id.erfgoed.net/teksten/129754 (geraadpleegd op ).
Alleenstaand gebouw in mooie tuin horend bij het Rijksuniversitair centrum Antwerpen (RUCA), eertijds de Koloniale Hogeschool.
Schoolgebouw in art-decostijl naar ontwerp van W. Van Kuyck uit 1921, na brand verbouwd in 1929. Baksteenbouw van twee à drie (zijvleugels) bouwlagen met functioneel en decoratief gebruik van natuursteen, onder meer voor aflijnende kroonlijst en attiek, platte daken. Gevels gemarkeerd door verdiepte, over de verdieping doorlopende muurvlakken en lichte risalieten; al dan niet gekoppelde rechthoekige muuropeningen. Voorgevel met monumentaal doch sober bordes tussen uitspringende zijtravee. Middenrisaliet uitgebouwd als vierkante toren onder bronzen koepel, soortgelijke doch kleinere koepels boven zijvleugels, deze koepels dateren van de verbouwing van 1929. Centrale portiek met hardstenen Dorische zuilen onder balkon met balustrade.
In de tuin tegen Middelheimlaan: bronzen beeldengroep van 1913 naar ontwerp van F. Joris ter nagedachtenis van Baron Dhanis (1862-1909) die, samen met Stanley en Coquilhat, Kongo exploreerde en de Arabische slavenhandel bestreed. Beeld oorspronkelijk op Amerikalei, in 1950 naar hier overgebracht.
Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Koloniale Hogeschool [online], https://id.erfgoed.net/teksten/7344 (geraadpleegd op ).