In 1919 werd op initiatief van de Stad Antwerpen een Bijzondere Commissie opgericht om een oplossing te zoeken voor de woningnood na afloop van de Eerste Wereldoorlog. Deze was samengesteld uit de schepenen Frans Steger en Alfred Cools, raadslid Dr. Degueldre, stadsambtenaar Alfons Goethals en architect Edward Craeye, met stadsingenieur Richard Lemeunier als waarnemer. Na studiereizen naar woningbouwprojecten in Scheveningen en Amsterdam, aangevuld met bezoeken van Craeye aan noodwoningen in Dendermonde, Lier en Willebroek, bracht de commissie op 29 juli 1919 verslag uit bij de Antwerpse gemeenteraad. Als oplossing voor de ‘woningschaarste’ adviseerde zij de bouw van 500 noodwoningen. Daarbij werd verwezen naar de Gemeentelijke Woningdienst van Amsterdam, die in 1917 binnen een tijdsspanne van vier en een halve maand 310 woningen tot stand had gebracht. Stadsgronden aan het Lobroekdoek, gelegen in de zone die het ergst door woningnood was getroffen, kwamen in aanmerking voor een eerste woningbouwproject, waarop later andere konden volgen. Ook het inrichten van noodwoningen in bestaande stadsgebouwen behoorde tot de opties, zoals zou gebeuren in de Brandweerkazerne aan de Siberiastraat. Op 8 augustus 1919 keurde de gemeenteraad een krediet van 2.000.000 Belgische frank goed voor de bouw van noodwoningen, waarvan de uitvoering maximaal in eigen beheer diende te gebeuren.
Edward Craeye tekende in juli 1919 de plannen voor een eerste groep van 87 woningen en een badhuis, dat in januari 1920 nog werd aangevuld met een ontwerp voor 38 extra woningen. In totaal betrof het project dus de bouw van 125 woningen van een éénvormig type en een badhuis, ingeplant op gronden ten westen van het Slachthuis. Het langgerekte bouwterrein lag geprangd tussen het Noordschippersdok en het Schijn, waarvan de berm moest worden versterkt. Ten oosten begrensd door de Samberstraat, werd het doorsneden door de parallelle Twee Netenstraat, Rupelstraat en Weilandstraat, die over het Schijn een verlenging kregen tot aan het dok. Het inplantingsplan groepeerde de woningen in twee parallelle rijen, door de dwarsstraten opgedeeld in blokken van respectievelijk 38, 28, 46 en 13 woningen, met het badhuis te midden van het grootste blok. De bouw onder regie van de nieuw opgerichte Dienst voor Aanbouw van Noodwoningen, ging midden oktober van start met de grondwerken en de aanvoer van bouwmaterialen. Deze werden in ruime mate betrokken uit de aanwezige stocks in de stadsmagazijnen. Het bouwdossier maakt melding van ladingen baksteen voor de ruwbouw, 12.500 dakpannen en 5000 lopende meter panlatten voor de dakwerken. De laatste fase van de bouw, de aanleg van voetpaden, vond in 1921 zijn beslag. In 1922 dienden een groep 51 bewoners-gezinshoofden een petitie in om ook de oever van het Schijn te laten bestraten. Een reeks foto’s documenteert de officiële inhuldiging van de reeds bevolkte wijk, die in 1923 zou hebben plaats gevonden.
Het badhuis, een bescheiden inrichting met 12 stortbaden, was geïntegreerd in het midden van de zuidelijke huizenrij van het bouwblok tussen Rupelstraat en Weilandstraat, zijde Schijn. Eerder uitgebreid met een nieuwe achterbouw, werd het vermoedelijk naar het einde van het interbellum omgevormd tot drie woningen. De gedateerde noch gesigneerde verbouwingsplannen zijn opgemaakt door de stadsbouwmeester, mogelijk Emiel van Averbeke. De bouwblokken ten oosten van de Rupelstraat goed voor de helft van het complex, maakten vermoedelijk al in de jaren 1950 plaats voor de nieuwe installaties van het Slachthuis ten westen van de Kalverstraat. Pas in 1993 werden de resterende 66 woningen die de bouwblokken tussen Samberstraat en Rupelstraat uitmaakten, op hun beurt gesloopt voor een sociale nieuwbouwwijk.
Edward Craeye was als architect actief van begin jaren 1900 tot midden jaren 1950. Vanaf de jaren 1920 legde de architect zich in hoofdzaak toe op sociale huisvesting in opdracht van de Antwerpse Maatschappij voor Goedkope Woningen, later S.M. Huisvesting-Antwerpen. Tijdens het interbellum bracht hij enkele belangrijke projecten tot stand op het Kiel, zoals de complexen Julius De Geyterstraat, Hennig en Thiebaud, en in de naoorlogse periode vooral in de wijk Luchtbal.
Van de vier bouwblokken die oorspronkelijk de wijk uitmaakten, hadden de drie grootste de vorm van een parallellogram. Zij telden van oost naar west 13 woningen, 46 woningen en het badhuis, 28 woningen en 38 woningen. Geschakeld tot langgerekte stroken van minimaal 6 en maximaal 23 eenheden, waren de huisjes telkens in twee parallelle rijen geschrankt op het bouwblok ingeplant. De voorgevels van de noordelijke rijen gaven uit op de zuidkaai van het Noordschippersdok, deze van de zuidelijke rijen op de met hagen afgezoomde bedding van het Schijn. De achtergevels grensden aan de tuintjes die rug aan rug het binnenterrein van de bouwblokken uitmaakten.
De 66 noodwoningen die tot 1993 bewaard bleven, waren gekoppeld tot rijen van 19 huisjes in het westelijk bouwblok tussen Samberstraat en Twee Netenstraat, en tot rijen van 14 huisjes in het oostelijke bouwblok tussen Twee Netenstraat en Rupelstraat. Gekoppeld volgens spiegelbeeldschema telden de huisjes elk twee traveeën en één bouwlaag, onder een doorlopend zadeldak met een rij gemetselde schoorstenen. De gevels hadden een parement uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, op een eveneens gemetselde plint, slechts geaccentueerd door rollagen boven de lateien en als schuin geplaatste lekdrempels. Een vlak gecementeerde fries onder de houten kroonlijst op klossen vormde de gevelbeëindiging. Per twee huisjes bestond de opstand aan straatzijde uit twee gekoppelde inkomdeuren geflankeerd door twee brede vensters, met geschrankt daarboven een rechthoekige dakkapel. Aan de tuinzijde namen de gekoppelde halve wc-deuren de middenas in, geflankeerd door beide achterdeuren met zijlicht en de twee vensters, en in het dakvlak twee rechthoekige dakkapellen met een tweelicht. Het houten schrijnwerk bestond uit geklampte inkom- en wc-deuren, vensters en bovenlichten met kleine roedeverdeling. Op de koppen hadden de verschillende huizenblokken puntgevels, geopend door twee vensters in de gecementeerde geveltop.
De gespiegelde plattegronden van de huisjes, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal, omvatte op de begane grond de woonkamer aan straatzijde, een achterkamer, de keuken en het slechts van buiten toegankelijke wc aan tuinzijde. Het dakniveau was opgedeeld in een zolder vooraan en twee kleine mansardekamers achteraan.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Noordschippersdok
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Noodwoningen Noordschippersdok [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/7380 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.