De parochiekerk Sint-Ursmarus, teruggaand tot de 12de eeuw, fungeerde als begraafplaats voor de kasteelheren van Nokere. Het interieur van de kerk herbergt een uniek ensemble geschonken door de lokale kasteelheren. Het deels ommuurde en omhaagde voormalig kerkhof omgeeft de kerk.
Het voormalig romaans kruiskerkje van Doornikse steen, teruggaand tot 12de-13de eeuw, behield de vierkante onderbouw van de kruisingstoren met mogelijk iets jongere achthoekige klokkenkamer.
Vermoedelijk werden het schip en het koor in de loop van de 16de eeuw vervangen door een gotische bak- en zandsteenconstructie. De 16de-eeuwse nieuwbouw in gotische stijl bewijst hoe traditioneel het bouwen in Vlaanderen bleef en hoe er vastgehouden werd aan de traditie. Het transept en de zijbeuken werden mogelijk vernieuwd in het begin van 18de eeuw en voorzien van getoogde vensters. De breuk met voorgaande periodes wordt duidelijk. De middeleeuwse gotiek heeft definitief afgedaan en de nieuwe kunststromingen uit Frankrijk worden omarmd. Een eenheid met het bestaande is onbelangrijk, het nieuwe moet modern en volgens de heersende mode zijn.
Een totaal andere visie wordt gehuldigd in de 19de eeuw. Het middeleeuwse verleden is terug het voorbeeld. Er wordt gestreefd naar absolute stijleenheid. De 19de-eeuwse aanpassingen gebeurden allen in de stijl van de late neogotiek. De neogotiek overspant een periode van ongeveer 115 jaar (1800-1914). Hoewel de neogotiek na 1885 duidelijk over zijn hoogtepunt heen is dringt de stijl nu pas goed door op het platteland. De productie van neogotisch meubilair en restauraties bloeien als nooit tevoren. Naast een strekking die poogt de stijl te vernieuwen door inbreng van Arts-and-Crafts-elementen evenals het symbolisme en impressionisme is er een tweede strekking welke zich opsluit in het academisme. Zij bouwen voort op de archeologische neogotiek en blijven bouwen en restaureren naar voorbeelden van Viollet-le-Duc. Het is tot dat zichzelf steeds herhalend academisme dat figuren als Hendrik Geirnaert, Mathias Zens, Remi Rooms behoren.
In 1895-1897 werden grondige restauratie- en vergrotingsplannen uitgevoerd door architect Hendrik (Henri) Geirnaert. Deze voorzag onder meer in het vervangen van alle 18de-eeuwse getoogde vensters en rondbogige (romaanse) galmgaten door neogotische spitsboogvensters met tracering, het verlengen van de zijbeuken met één en het schip met twee traveeën en het bouwen van een nieuwe vijfzijdige doopkapel aan noordzijde en sacristie en berging aanleunend tegen het koor in het oosten. Het vernieuwen van de daken en de torenspits en het plaatsen van een nieuw houten spitstongewelf in het schip werd gerealiseerd in 1899. Als gevolg van deze restauratie en verbouwing kreeg de kerk het uitzicht van een (neo)gotisch geheel.
In 1988 werd de torenspits gerestaureerd door architect G. De Vos.
De Sint-Ursmaruskerk is ingeplant ten oosten van het dorpspleintje te midden van het voormalige, heden met gras begroeide ovale kerkhof met nog twaalf ijzeren kruisen. De oorspronkelijke hoge ommuring werd vervangen door een laag muurtje en een haag bestaande uit haagbeuk (Carpinus) en meidoorn (Crataegus) achteraan. Aan de westzijde, tegenover de kasteeldreef, geeft een ijzeren toegangshek tussen vierkante pijlers toegang tot de kerk en het hofje. Langs de noordoostelijke zijde leidt een pad geflankeerd door twee linden naar de pastorie.
De huidige kerk vertoont de plattegrond van een driebeukige hallenkerk met vijf traveeën met niet uitspringend transept, kruisingstoren en een koor van twee traveeën met een driezijdige apsis boven een zogenaamde crypte. Een rond traptorentje, een berging en de sacristie bevinden zich respectievelijk in de noordoostelijke en zuidoostelijke oksel.
Het kerkgebouw is hoofdzakelijk opgetrokken uit baksteen met verwerking van zandsteen op een plint van breuksteen. De toren is van Doornikse steen. Leien zadeldaken en een hoge naaldspits op toren dekken het gebouw af.
De westgevel is opgebouwd uit drie puntgevels. De uitspringende brede middenpuntgevel met schouderstukken en kruisbekroning is voorzien van een spitsboogportaal onder waterlijst en dito venster met neogotische tracering. De zijbeuken hebben iets lagere en smallere puntgevels. De noord- en zuidgevel vertonen thans gelijkaardige spitsboogvensters en gedichte lage korfboogdeurtjes. Een vijfzijdig uitgebouwde doopkapel bevindt zich in de eerste noordtravee. De transeptarmen zijn afgewerkt met dezelfde puntgevels en een rond traptorentje werd toegevoegd in de noordoostelijke oksel tussen het koor en de berging. Bij de vieringtoren werd de overgang van vierkante naar achthoekige torengeleding bekomen door halfpiramidale leien dakjes. Vier spitsbogige galmgaten (met uurwerken erboven) in vroeggotische stijl doorbreken de rechte zijden.
De koorzijde is voorzien van gelijkaardige koorvensters, de vroegere toegang tot de crypte met begraafplaats van de edellieden en symmetrisch uitgewerkte zijvleugels met puntgevels in de uiterste traveeën. Tegen de linker puntgevel werd een kruisbeeld onder houten luifel geplaatst.
Het interieur is kenmerkend voor een hallenkerk met drie beuken gescheiden door rondboogarcaden met geprofileerde booglijsten op Dorische zuilen op hoge achthoekige sokkels. Het interieur is witgeschilderd doch voorheen was er een kleurrijke beschildering met imitatievoegen en friezen met sjablonenmotieven. Het schip en het koor zijn overwelfd met een houten spitstongewelf, de zijbeuken hebben gepleisterde kruisribgewelven met geprofileerde zandstenen ribben. Zware vierkante pijlers ondersteunen de kruising.
Het aanwezige meubilair getuigt van een drang tot aankleden van het gebouw. Steeds werd daarbij consequent voor de nieuwe kunststijlen gekozen. Het is opvallend hoe bij de interieuraankleding men steeds mee is met zijn tijd. Tot de oudste interieurelementen behoren onder andere de 14de-eeuwse doopvont en een gepolychromeerd beeld van de Heilige Barbara (15de eeuw).
Tijdens de 17de eeuw ontstaat er in Vlaanderen een geheel eigen barokstijl. Hoewel de stijl afkomstig is uit Italië zal in Vlaanderen tijdens de ‘Eeuw van Rubens’ (eerste helft 17de eeuw) een geheel eigen stijl ontstaan waarin overvloedig houtsnijwerk en beeldhouwwerk de boventoon zal voeren. De 17de-eeuwse preekstoel van Nokere werd in deze Vlaamse barokstijl uitgevoerd. De vormgeving, sculptuur en ornamentiek zijn traditioneel voor deze periode. De aanwezigheid van een 17de-eeuwse preekstoel in perfecte stijl is dan weer uitzonderlijk voor Vlaanderen, zeker gezien de verbouwingen in de 18de en 19de eeuw waarbij veelal ouder meubilair verloren ging.
Eveneens 17de-eeuws is het gepolychromeerde en in zijde geklede Sint-Ursmarusbeeld.
Het koor is voorzien van een fraaie marmeren grafmonument voor Mathieu Xavier de Ghellinck (kasteelheer van Nokere van 1727 tot aan zijn dood in 1747) en zijn echtgenote Anne Françoise de la Kethulle d’Havrij. Het monument, bestaande uit witte en zwarte marmer, dateert van 1747 en is volledig in rococostijl uitgevoerd. Het monument is een vroeg voorbeeld van de in Frankrijk ontstane en naar Vlaanderen overgewaaide rococostijl die hier een bloei kent van ongeveer 1740 tot 1760. In eerste instantie vallen de steden Antwerpen en Gent voor de nieuwe gracieuze stijl, pas later vindt het rococo zijn weg naar het platteland. Een dergelijk rijk en bovendien vroeg grafmonument van lokale adel is voor Vlaanderen een uitzondering. Mathieu Xavier de Ghellinck kocht het kasteel van Nokere in 1727. Hij wordt te Nokere begraven in 1747 zijn echtgenote sterft op 4 maart 1780 en wordt te Gent begraven. Het kasteel wordt vervolgens bewoond door hun zoon Adrien-Fhilippe de Ghellinck die op 22 mei 1765 te Gent overlijdt. Hij wordt in Nokere bijgezet. Gezien Keizer Jozef II in 1784 verbiedt om nog langer in de kerk te begraven mag aangenomen worden dat de twee kisten in de crypte van Nokere deze zijn van M.X. de Ghellinck en A.F. de Ghellinck, vader en zoon.
Het grootste deel van de blankhouten aankleding van de kerk kwam tot stand omstreeks 1788 dankzij de schenking van de toenmalige kasteelheer en zijn echtgenote: Jean-Baptiste-Joseph de Ghellinck de Nockere (kleinzoon van Mathieu-Xavier) en Marie-Claire De Coninck de Merckem. De ornamentiek met guirlandes, trigliefen, vuurpotten, strikken en algemeen geldende strakke vorm is typisch voor de classicistische stijl. Gezien de eenheid in ornamentiek en materialen kunnen volgende elementen tot deze campagne gerekend worden: koorgestoelte (voorbehouden voor de kasteelheren van Nokere), lambrisering, zijaltaren (combinatie hout/marmer). De lambrisering werd voorzien van het wapenschild van de familie. Boven de altaren werden twee 18de-eeuwse schilderijen van anonieme schilders ingepast ‘Kroning van Maria in de hemel door de H. Drievuldigheid’ en ‘H. Ursmarus zegent mensen en dieren’. Op het noordelijke zijaltaar een ‘H. Familie’ uit de 19de eeuw.
De gepleisterde ornamentiek, links en rechts op de pijlers van de toren (zichtbaar vanuit de middenbeuk) werden in dezelfde bouwcampagne van 1788 aangebracht. Zij stellen het Oude en Nieuwe Testament voor.
Het orgel van Lambert-Benoit Van Peteghem werd geplaatst in 1774, maar jammer genoeg werd in 1843 aangepast en in 1898 verplaatst.
Eveneens 18de-eeuws zijn de beeldjes van Onze-Lieve-Vrouw-van Nokere en Sint-Anna-ten-Drieën.
Het laatneogotische hoogaltaar (1898) is van de hand van Remi Rooms naar een ontwerp van Hendrik Geirnaert. Remi Rooms behoorde tevens tot het academische strekking binnen de late neogotiek. Het door hem vervaardigde meubilair was traditioneel van vormgeving. Het hoogaltaar van Nokere vormt hierop geen uitzondering. De middeleeuwse iconografie en iconologie worden overgenomen. Het marmeren altaarblad wordt ondersteund door drie zuilen. Tussen de zuilen staan de offertafel en de Ark des Verbonds afgebeeld. Het Oude Testament ondersteunt het Nieuwe Testament. De bovenbouw van het altaar bestaat uit een koperen tabernakel en een eikenhouten retabel. Het tabernakel is op de voorzijde voorzien van maaswerk en centraal de voorstelling van het Lam Gods en de miskelk met hostie. Het blankhouten met bladgoud opgehoogde retabel verbeeldt van links naar rechts: de geboorte, de aanbidding der koningen, de kruisdood, de verrijzenis en de Emmaüsgangers. De beelden worden opgesteld in rondboognissen. Zowel het thema als de manier van afbeelden zijn typevoorbeelden van het academische volgen van de archeologische neogotiek.
De vijf glasramen in het koor, van de hand van Gustave Ladon, dateren eveneens uit 1898. Ze werden geschonken door de families de Witte en de Kerchove de Dentergem, toenmalige kasteelheren van Nokere. De spitsbogen werden door maaswerk in twee gedeeld. Elk deel stelde twee heiligen voor.
Mathias Zens (1839-1921) leverde twee biechtstoelen.
Binnen en buiten de kerk worden verschillende grafplaten en obiits bewaard welke verwijzen naar de lokale kasteelheren.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 2015: Parochiekerk Sint-Ursmarus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/180540 (geraadpleegd op ).
Ten oosten van het dorpspleintje op de helling ingeplante georiënteerde kerk te midden van het voormalige, heden met gras begroeide ovale kerkhof met 12 hergebruikte ijzeren grafkruisen. Oorspronkelijke hoge ommuring vervangen door lage muur en haag achteraan; ijzeren toegangshek tussen vierkante pijlers en deels oude kerkhofmuur aan westzijde.
Voormalig romaans kruiskerkje van Doornikse steen, teruggaand tot de 12de of 13de eeuw, met tot op heden behouden vierkante onderbouw van de kruisingstoren met mogelijk iets jongere achthoekige klokkenkamer. Vermoedelijk in de 16de eeuw vervangen van schip en koor in bak- en zandsteen in gotische stijl. In 1702, na pestepidemie, verwerven van een reliek van de Heilige Ursmarus van Binche. Transept en zijbeuken vernieuwd in de loop van de 18de eeuw en voorzien van getoogde vensters. Interieur verrijkt in het vierde kwart van de 18de eeuw. In 1895 grondige restauratie- en vergrotingsplannen ingediend door architect Henri Geirnaert, goedgekeurd in 1897. Onder meer vervangen van alle getoogde vensters en rondbogige galmgaten door neogotische spitsboogvensters met tracering, verlenging van de zijbeuken met één en het schip met twee traveeën. Nieuwe vijfzijdige doopkapel aan noordzijde en sacristie en berging aanleunend tegen het koor in het oosten. Eveneens vernieuwen van de daken en torenspits en plaatsen van een nieuw houten spitstongewelf in het schip in 1899. Nieuw hoogaltaar getekend door architect Henri Geirnaert in 1898, communiebank verlengd in 1899. Plaatsen van twee biechtstoelen in 1906, uitgevoerd door Mathias Zens. Restauratie van de torenspits naar ontwerp van architect G. De Vos in 1988.
Huidige plattegrond van een driebeukige hallenkerk met vijf traveeën, niet uitspringend transept met kruisingstoren en koor van twee traveeën met driezijdige apsis boven zogenaamde crypte; rond traptorentje, berging en sacristie respectievelijk in noordoostelijke en zuidoostelijke oksel.
Hoofdzakelijk opgetrokken uit baksteen met verwerking van zandsteen op plint van breuksteen en behouden toren in Doornikse steen. Afdekkende leien zadeldaken en hoge naaldspits op toren.
Westgevel met drie puntgevels: uitspringende brede middenpuntgevel met schouderstukken en kruisbekroning, spitsboogportaal onder waterlijst en dito venster met neogotische tracering; rechthoekig luikje in top. Gelijkaardige iets lagere en smallere puntgevels voor de zijbeuken. Noord- en zuidgevel met gelijkaardige spitsboogvensters, gedichte lage korfboogdeurtjes en vijfzijdig uitgebouwde doopkapel in eerste noordelijke travee. Transept met dito puntgevels en rond traptorentje in noordoostelijke oksel tussen koor en berging, met gelijkaardige lagere puntgevel. Overgang van vierkante naar achthoekige torengeleding door middel van halfpiramidale leien dakjes; vier spitsbogige galmgaten in vroeggotische stijl in de rechte zijden met uurwerken erboven.
Oostelijke koorzijde met gelijkaardige koorvensters, vroegere toegang tot de crypte met begraafplaats van de edellieden en symmetrisch uitgewerkte zijvleugels met puntgevels in de uiterste travee; linker puntgevel met kruisbeeld onder houten luifel.
Interieur van hallenkerk met drie beuken gescheiden door rondboogarcaden met geprofileerde booglijsten op Dorische zuilen op hoge achthoekige sokkels. Heden witgeschilderd doch voorheen met imitatievoegen en friezen met sjablonenmotieven. Overwelving met houten spitstongewelf in schip en koor, en gepleisterde kruisribgewelven met geprofileerde zandstenen ribben in de zijbeuken. Zware vierkante pijlers in de kruising.
Schilderijen: "Kroning van Maria in de hemel door de Heilige Drievuldigheid", Vlaamse school, 18de eeuw; "Heilige Ursmarus zegent mensen en dieren" op zuidelijk zijaltaar, Vlaamse school, 18de of 19de eeuw; "Heilige Familie" op noordelijk zijaltaar, 19de eeuw.
Beeldhouwwerk: Heilige Barbara en Heilige Ursmarus, gepolychromeerd houten beelden in rondboognissen in kruisingspijlers, uit de 17de tot 18de eeuw; beeldjes van Onze-Lieve-Vrouw van Nokere en Heilige Anna-ten-Drieën, in beglaasde houten kastjes eronder, uit de 18de eeuw.
Meubilair: neogotisch hoogaltaar van marmer met eikenhouten retabel naar ontwerp van architect Henri Geirnaert van 1898 uitgevoerd door R. Rooms, witmarmeren zijaltaren van 1788. Eiken koorbanken, biechtstoelen en lambriseringen in Lodewijk XVI-stijl, laatstgenoemde met bekronend wapen van de familie de Ghellinck de Nockere en De Coninck de Merckem, van 1788. Communiebank in Lodewijk XVI-stijl, volgens plan van 1899 verlengd door Henri Geirnaert. Barokke eikenhouten preekstoel met duif onder klankbord en voet met engelenkopjes, uit de eerste helft van de 17de eeuw. Twee biechtstoelen door Mathias Zens, 1906.
Orgel van het gedeelde type aan weerszijde van het doksaal, oorspronkelijk ingebouwd in heden verdwenen balustrade, van L.-B. van Peteghem, van 1774, gewijzigd in 1843 door L. van Houtte, gedemonteerd door A. Delmulle in 1898 en acherin geplaatst, geassembleerd door F. Joris.
Stenen doopvont, uit XIV (?). Monumentaal marmeren grafmonument van M.X. de Ghellinck (+ 1747) en zijn echtgenote A.F. de la Kethulle d'Havrij in het koor.
In het koor, glasramen van G. Ladon, geschonken door de families de Witte en de Kerchove de Denterghem, in 1898.
Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2000: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Brakel, Horebeke, Kruishoutem, Lierde, Zingem en Zwalm, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 15n4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 1999: Parochiekerk Sint-Ursmarus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/74294 (geraadpleegd op ).