Het kasteel van Lozer is ook gekend onder de naam kasteel della Faille d'Huysse. Het kasteeldomein met bijgebouwen bevindt zich in een uitgestrekt met vijvers in landschappelijke stijl, begrensd door de Kasteelstraat ten noorden, de Appelhoekstraat ten westen en de Lozerbeek ten zuiden. Het kasteelpark wordt omgeven door bos- en landbouwgronden.
De site is een zeer oude nederzetting, zetel van de heerlijkheid Huise, met als eerst gekende heer Eustachius van Vijve, in een charter van 1080 vermeld als Eustachius de Usa. Belangrijke eigenaars in de 15de en 16de eeuw waren de beroemde familie Vilain van Gent en de familie de Montmorency van Nevele met als meest illustere bezitter Filip de Montmorency, graaf van Hoorn, die in 1568 samen met Lamoraal van Egmont te Brussel onthoofd werd. Na herhaaldelijke verkopen kwam de heerlijkheid in 1654 in het bezit van Jean-Baptiste della Faille, grootbaljuw van Gent. Hij maakte van het omgrachte heerlijke verblijf zijn tweede residentie. In 1736 werd Huise tot baronie verheven en voegde de familie “d'Huysse” toe aan hun familienaam. De opeenvolgende generaties van deze familie speelden een belangrijke rol in de nationale en lokale politiek, onder meer als burgemeesters van Huise.
In het 17de-eeuwse landboek wordt het domein omschreven als "casteel, mote en wallen op 't goet t' Uplosere, de warande, het neerhof mete lochtync ende bogaert, den lapschuer bosch, 't schilt vijverken, oost de dreve an de wal". Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is nog een meerledig site met walgracht weergegeven met afzonderlijk omgracht opperhof en omgracht voorplein met dienstgebouwen met toegang in het westen en vrij rechtlijnige vijvers. De parkaanleg is duidelijk herkenbaar. Ten noorden van het kasteel bevindt zich een gemengd loofhoutbos met centraal erin, op de hoogte gelegen, een molen en vlak en vlak voor het kasteel een later verdwenen boomgaard. In het westen, langs de kronkelende gracht, zijn er vochtige weiden met verder rond het kasteel gemengde, kleine en grote landbouwpercelen afgezoomd met gemengde hagen en bomen, een typisch coulissenlandschap. Van het dorp Lozer is nog geen sprake.
Een landboek, begin 19de eeuw opgemaakt onder François-Maximilien-Ghislain della Faille d'Huysse, toont reeds een aangepaste aanleg met "Engelsen hof" en moestuin. De tuin werd een laatste keer heraangelegd in landschappelijke stijl in 1885. Sinds het primitief kadasterplan (1824) heeft het kasteel dezelfde plattegrond als op het moment van de bescherming (2002), het werd dus vermoedelijk in het begin van de 19de eeuw verbouwd in empire getinte stijl op behouden funderingen. Of deze verbouwingen ook aan Louis Minard toegeschreven kunnen worden is onduidelijk.
De algemene toestand is weinig veranderd op de kaart van Vandermaelen (1846-1854). De vijvers hebben hun rechtlijnigheid verloren en werden duidelijk in een andere stijl heraangelegd. Ook werd een brug over de grote vijver voorzien. Het bos ten noorden van het kasteel heeft aan oppervlakte verloren en een duidelijk wegenpatroon (vermoedelijk dreven) accentueert het gebied. Er werd een kerk gebouwd in het verlengde van de weg die in noordoostelijke richting vertrekt vanaf het kasteel.
Het kasteel werd voor een laatste keer aangepast na 1914 (confer F. De Smet door architect Valentin Vaerwyck) tot zijn huidig neo-Lodewijk XVI-voorkomen met toevoeging van een mansardedak (meermaals vermeld als een extra verdieping) en de wapenschilden van de opdrachtgevers, baron della Faille en gravin de Ribaucourt. Valentin Vaerwyck werd te Gent geboren op 3 maart 1882. Hij was zoon van een architect en kreeg zelf zijn opleiding aan de Gentse Sint-Lucasschool. Nog tijdens zijn opleiding liep hij stage bij architect Stan Mortier en nam hij deel aan meerdere wedstrijden waar hij uitzonderlijk goede resultaten haalde. In 1905 studeerde hij af. Eigen voor de stijl van Vaerwyck is de romantisch-conservatieve sfeer. Vaerwyck behoort tot de tweede generatie van Sint-Lucasarchitecten. Hun werk wortelt duidelijk in de dogmatische neogotiek. De tweede generatie kiest er echter voor om de neo-vormentaal aan hun eigen persoonlijkheid aan te passen. De op het verleden gerichte stijl zal Vaerwyck na de Eerste Wereldoorlog schoorvoetend aanvullen met art-deco-elementen. Het kasteel van Lozer kan echter tot het zuiver romantisch conservatief werk van Valentin Vaerwyck gerekend worden.
De huidige, naar het zuiden uitgebreide, parkaanleg is van de hand van tuinarchitect Friedrich Eduard Keilig (1827-1895) en dateert van 1885. Keilig werd geboren te Rödgen, Duitsland, op 17 maart 1827. Na een periode werkzaam geweest te zijn in de tuinbouwinstelling Keil te Leipzig was hij vanaf 1847 als tuinarchitect werkzaam in het koninklijk park van Charlottenburg, Berlijn. Keilig maakte er kennis met de grote ontwerpen te Berlijn. In 1849 vinden we hem terug te Keulen en vier jaar later (1853) bezocht hij voor de eerste keer België en verbleef hij in het tuinbouwbedrijf J. Linden te Brussel. Hij maakte er kennis met Baron de Man de Lennich en zou voor hem zijn eerste Belgische tuin ontwerpen. De ster van Keilig steeg snel en tussen 1854 en 1890 ontwierp hij vele privé en openbare parken (Ter Kamerenbos, Domein van Tervuren, parken van Oostende en Antwerpen). De meest illustere klant van Keilig was Koning Leopold II (Domein van Laken sinds 1866). Keilig eindigde zijn carrière als ‘Inspecteur des Plantations’ te Brussel (1868-1895).
De eerste tuinen in landschappelijke stijl in België werden aangelegd op het einde van de 18de eeuw (Beloeil, Attre, Wannegem-Lede,…). De troonsbestijging van Leopold II (1869) betekende echter de definitieve doorbraak van deze tuinstijl. Het vorstelijke voorbeeld en de steun aan de nieuwe stijl omwille van hygiënische, esthetische en urbanistische redenen overtuigden vele eigenaars om te volgen. Eigen aan Keilig is dat hij een tuin componeert en aanpast aan onze esthetiek terwijl hij er zich van bewust is dat het een dynamisch geheel is. Natuurlijke vegetatie vindt hij van wezenlijk belang. Er is nood aan één dominerende plantensoort gecombineerd met een paar aanverwante soorten om zo het monotone te doorbreken. Voor België is Keilig één van de belangrijkste tuinarchitecten van de tweede helft van de 19de eeuw.
Op de kaart van het Institut Cartographique Militaire (1924) heeft men naast de oorspronkelijke toegangspoort in het westen een verbinding gemaakt in noordelijke richting met de weg Kruishoutem-Nederzwalm. Het park rond het kasteel is uitgebreid in zuidelijke richting en vormt een geheel in landschappelijke stijl. De moestuin werd ook duidelijk aangelegd en ommuurd. In het noorden zijn bepaalde wegen verlengd en een duidelijker drevenpatroon is ingetekend op de kaart. Bepaalde percelen bos zijn ontbost en andere zijn dan weer aangeplant met naaldhout. De meer noordelijke losse percelen bos zijn samengevoegd, zodat deze nu een geheel vormen. Er heeft zich een dorpskern ontwikkeld rond de kerk en sindsdien is deze toestand weinig veranderd. De oppervlakte van het aangelegde park bleef behouden. Bepaalde stukken van dreven zijn verdwenen, maar de oppervlakte bebost gebied is gelijk gebleven. De vochtige graslanden zijn nog altijd geconcentreerd langs de Molenbeek.
Het kasteel werd gebouwd op een vierkante plattegrond met noordzijde palend aan de oude, later tot vijver omgevormde omgrachting en heeft een uitgebouwde westzijde. Het is een volledig onderkelderd blokvormig volume van oorspronkelijk zes op zes traveeën en twee bouwlagen. De oude kern van verankerde bak- en zandsteen is zichtbaar in de noordgevel, onder meer geblokte ontlastingsbogen boven de benedenvensters en sporen van gedichte steigergaten boven de tweede verdieping. Vermoedelijk begin 19de eeuw werd het kasteel verhoogd met één bouwlaag en een tentdak met belvedère. Eveneens werden de vensters aangepast (rondboogvormige benedenvensters en Serliaans drielicht in uitgebouwd overdekt terras in de zuidelijke voorgevel). Het huidig voorkomen dateert van na 1914. Het kasteel werd in neo-Lodewijk XVI-stijl aangepast door architect Valentin Vaerwyck met toevoeging van een mansardeverdieping, omlijste oeils-de-boeuf en gebogen fronton in de zuid- en westgevel, siervazen op de hoeken en de postamenten van het middenrisaliet. Gezien het tragische, jonge overlijden van de zonen van baron Gaëtan-Adolphe-Marie-Joseph-Ghislain baron della Faille d’Huysse werden de interieurwerken stilgelegd gezien er geen verdere nood was aan deze extra verdieping. Het definitieve uitzicht werd een baksteenbouw met gepleisterde ornamenten op hoge gecementeerde plint met getraliede keldervensters en met een omlopende houten kroon- en tandlijst. De zuid- en westgevel van drie traveeën is gemarkeerd door geblokte pilasters en een hoger oplopend middenrisaliet met dito fronton. Omlijste oculi en wapenschilden bevinden zich in het verhoogd middenrisaliet. De rechthoekige vensters, in geprofileerde gepleisterde omlijsting met oren en op doorgetrokken dorpels waren aanvankelijk overal voorzien van persiennes. De behouden inkom met overdekt houten terras wordt voorafgegaan door een brede trap met zes treden. De sterk geritmeerde noord- en oostgevel hebben gelijkaardige vensters en hoekblokken. De oostgevel heeft gemarkeerde zijrisalieten.
De bewaarde gewelfde kelders, ingericht als keukens met gedrukte tongewelven op consoleloze aanzetten, met steekkappen voor de getraliede vensters en binnenluiken, klimt vermoedelijk op tot de 17de eeuw. In de kelder bleven ook de installatie van centrale verwarming met warme lucht met ketel, gesigneerd A. Boogaerts, en de koperen roosters in de vloeren van de firma H.J. Piron. Bte, Bruxelles, uit het begin van de 20ste eeuw, bewaard.
Het kasteel heeft een klassieke plattegrond met centrale hal gedecoreerd met gemarmerde zuilen, links en rechts geflankeerd door respectievelijk het bureau en het fumoir en het groot salon en de eetkamer achteraan. De aankleding in neo-Lodewijk XVI-stijl werd grotendeels gerealiseerd tijdens de herinrichting van 1914. Lambriseringen werden verwerkt samen met 18de-eeuws beschilderd behangpapier en schilderijen. Het meubilair werd aangepast volgens het interieur van het kasteel.
Aan de Appelhoekstraat bevindt zich de vroegere toegang tot het domein, met een bakstenen poortmuur met een rechthoekige houten poort onder leien schilddak. Aan de straatzijde bevinden zich deels behouden hardstenen hoekblokken en schuin geplaatste bakstenen muurtjes. De tuinzijde is voorzien van een bakstenen boogbrug en lage gebogen muren.
Nabij deze poort werden omstreeks 1900 een wagenhuis en schapenstal gebouwd onder een imposant laaghellend overstekend schilddak met koperen nokbekroning. De oostgevel heeft een verhoogde poorttravee met puntgevel onder overstekend zadeldak; poort met zwart- en geelgestreept houtwerk. De linker zijpuntgevel met houten beschieting is voorzien van rechthoekige poorten.
De tweede toegang in het noorden, aan de Kasteelstraat, heeft een houten hek aan hardstenen pijlers met schamppalen en leidt naar een gebogen toegangsweg met een bakstenen boogbrug over de noordelijke omgrachting.
Loodrecht op deze toegangspoort en schuin naar het oosten (richting de door de kasteelheren gebouwde parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand) lopen twee dreven. De dubbele dreef loodrecht op de toegangspoort bestaat uit opgaande beuken en werd vermoedelijk in 1842 aangeplant. Een deel van deze dreef is gekapt en opnieuw aangeplant.
De poort wordt geflankeerd door de vroeg neogotische portierswoning. Het gecementeerde conciërgegebouw op L-vormige plattegrond met leien schild- en zadeldak werd recent voor de bescherming (2002) gerenoveerd. De voorgevel wordt gemarkeerd door een uitspringende rechter travee met voorpuntgevel met hoog spitsboogvenster. Het venster heeft een Y-tracering gevat in drielobnis op fijne gekoppelde zuiltjes en ingeschreven vierpassen. Het achtzijdig okseltorentje heeft boven het dak uitstekende geledingen met spitsboogvensters en vierkante openingen onder laag overstekend tentdak met koperen bolbekroning. Een rechthoekige deur met halfrond venstertje als bovenlicht en spitsboogvensters zijn aangebracht in de linker travee. Een nieuwe trap met vijf treden verschaft toegang.
De conciërgewoning wordt stilistisch ingedeeld bij de vroege neogotiek (1800-1850) en meer bepaald in de eerste fase, de zogenaamde troubadourstijl (1800-1835). Gezien het gebouw reeds ingetekend staat op het primitief plan van 1824 moet het gebouwd zijn tussen 1800-1824 en is het bijgevolg een zeer vroeg voorbeeld van neogotiek in onze contreien. Eigen aan deze kunstuiting zijn het speels en vrijblijvend karakter en een vrij gebruik en combinatie van de gotische vormentaal, maar gestoeld op een 19de-eeuwse structuur. Het pittoreske element is overheersend. De vermengde elementen zijn soms buiten proportie (zie drielob in voorgevel) en niet steeds geslaagd volgens verhoudingen. Deze elementen zijn allen eigen aan de vroegste neogotiek, de troubadoursgotiek.
Ten oosten achter het huis bevinden zich een bakstenen dienstgebouwtje onder pannen zadeldak en een bakhuisje van het tweeledige type onder afzonderlijke zadeldakjes.
Ten oosten over de omgrachting is de ommuurde moestuin aangelegd, teruggaand tot eind 18de-begin 19de eeuw. De aanleg met buxushaagjes, struiken en fruitbomen is deels bewaard.
Ten westen van het kasteel, bij de oude omgrachting, werd circa 1900 een hondenkennel gebouwd, opgetrokken uit baksteen onder leien zadel- en tentdak met koperen bekroning. De voorgevel telt vijf getoogde openingen en heeft een hoog ijzeren ren ervoor.
Ten westen, buiten de oudste omwalling, staat nog een vierkante toren, mogelijk een duiventoren, opklimmend tot de 17de eeuw, zoals de dikke muren en oude ankers met kram en krul laten vermoeden. In de 19de eeuw werd hij uitgebreid met een pomphuis dat inmiddels gesloopt is. De toren is opgetrokken uit baksteen onder een overstekend leien schilddak op dakvoetconsolerij met dezelfde koperen bolbekroningen. Sporadisch is de toren doorbroken door getoogde muuropeningen en een drielobbig deurtje in de oostzijde.
Ten noorden op het voorerf, aan de 18de-eeuwse omgrachting, staan de voormalige koetshuizen met vermoedelijk vroeg 19de-eeuwse kern, circa 1900 uitgebreid met een woning en paardenstallen in neo-Vlaamse stijl met elementen uit de traditionele stijl van de 16de-17de eeuw, zoals trapgevels, baksteen, hoekblokken in natuursteen en 19de-eeuwse elementen als de rondbogige poorten met bovenlicht en metalen luifelconstructie. Het gebouw werd opgetrokken op U-vormige plattegrond, telt negen traveeën en twee bouwlagen onder leien zadel- en schilddaken met getrapte dakvensters en vier dakkapelletjes boven de middentravee. De vier middentraveeën zijn voorzien van rondboogpoorten met waaier en zwart- en geelgestreept houtwerk, oorspronkelijk onder luifel. De rechthoekige vensters met arduinen dorpels en lateien, onder ontlastingsboog met arduinen hoekstenen, kregen nieuw raamwerk. De linkervleugel telt drie uitspringende traveeën met getrapt dakvenster en een trapgevel boven de korfboogdoorgang. Het wapenschild van de familie della Faille werd aangebracht op de bovenste middenpenant.
Het omringend park in landschappelijke stijl werd aangelegd eind 18de-begin 19de eeuw en aangepast volgens plan van 1885 met tot vijvers omgevormde vroegere omgrachting in het noorden. In het westen ligt een grote serpentinevijver met eilandje en ijzeren boogbrug in eclectische stijl. Slingerende paden leiden over bruggen naar de verschillende gebouwen en doorheen een gemengd loofhoutbos met voornamelijk beuken. In het zuiden, voor het kasteel, heeft men een weids zicht over een grasveld doorkruist door de serpentinevijver en de Lozerbeek, die de vijvers voedt.
Het zogenaamde ‘Neerhof’, de kasteelhoeve horende bij het kasteeldomein, is ingeplant in de noordoostelijke hoek buiten de omgrachting. De hoeve behoort oorspronkelijk tot het domein van de kasteelheer en vormt nog een visuele eenheid met het kasteeldomein. De hoeve is een tastbaar bewijs van de in oorsprong op grond gerichte adel die meerdere hoeven bezat en deze verpachtte. De verbouwingen en omvorming van een open hoeve naar bijna vierkantshoeve behielden voldoende sporen van een 18de-eeuwse oorsprong. De gevel van het woonhuis behield zijn volledige 18de-eeuwse indeling en de zijgevel behield de sporen van vlechtingen. De stallen tonen nog sporen van grotere poorten met korfbogen.
Het kasteel met bijhorend park wordt omgeven door een (licht) golvend agrarisch landschap, waarin open akkers, taludbegrenzingen op de hellingen, nattere gebieden met gesloten houtkanten en verspreide bosperceeltjes elkaar afwisselen. De vochtige graslanden langs de beek zijn beplant met opgaande bomenrijen.
Ten zuidoosten van het kasteelpark, langs een zijweg van de Ouwegemsesteenweg, bevindt zich een hoeve met losse bestanddelen, die vermoedelijk teruggaat tot het begin van de 19de eeuw.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; De Winter, G.; Van der Linden, Geert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & De Winter G. & Van der Linden G. 2015: Kasteeldomein della Faille d'Huysse [online], https://id.erfgoed.net/teksten/176272 (geraadpleegd op ).
Zogenaamd "Kasteel d'Huysse" ook "Kasteel van Lozer" of "Kasteel della Faille" genoemd. Huidig kasteel met bijgebouwen in uitgestrekt landschapspark met vijvers begrensd door de Kasteelstraat (ten noorden), de Appelhoekstraat (ten westen) en de Lozerbeek (ten zuiden). Oorspronkelijke toegang met poort en brug over de omgrachting aan de Appelhoekstraat. Huidige vermoedelijk vroeg 19de-eeuwse toegang met houten hek en conciërgewoning aan de Kasteelstraat met schuin naar oosten leidende dreef naar de in 1844 door de kasteelheren gebouwde kerk.
Zeer oude nederzetting, vermoedelijk van Frankische oorsprong zoals Ayshove en het Goed ter Weeden, zogenaamd "'t Goed 'T Uplozere", zetel van de heerlijkheid Huise, met als eerst gekende heer Eustachius van Vijve, in een charter van 1080 vermeld als Eustachius de Usa. Belangrijke eigenaars in de 15de tot 16de eeuw waren de familie Vilain van Gent en de familie de Montmorency van Nevele met als meest illustere bezitter Filip de Montmorency, graaf van Hoorn, die in 1568 samen met Lamoraal van Egmont te Brussel onthoofd werd. Na herhaaldelijke verkopen, in 1654 in bezit van J.-B. della Faille, grootbaljuw van Gent. Hij maakte van het omgrachte heerlijke verblijf zijn tweede residentie. In 1736 tot baronie verheven en achtervoegsel d'Huysse toegevoegd aan hun familienaam. De opeenvolgende generaties van deze familie speelden een belangrijke rol in de nationale en lokale politiek onder meer als burgemeester van Huise.
In 17de-eeuws landboek omschreven als "casteel, mote en wallen op 't goet t' Uplozere, de warande, het neerhof mete lochtync ende bogaert, den lapschuer bosch, 't schilt vijverken, oost de dreve an de wal". Op de Ferrariskaart (1771-78) is nog een meerledig site met walgracht weergegeven met afzonderlijk omgracht opperhof en omgracht voorplein met dienstgebouwen met toegang in het westen en vrij rechtlijnige vijvers. Een landboek uit begin 19de eeuw opgemaakt onder Fr. della Faille toont reeds een aangepaste aanleg met "Engelsen hof" en moestuin. Sinds het primitief kadasterplan (1824) kasteel met zelfde plattegrond als nu, dus vermoedelijk in de loop van het eerste kwart van de 19de eeuw verbouwd in empiregetinte stijl (zie oude foto's) op behouden funderingen; grachten omgevormd tot vijvers met grilliger vormen. Huidige naar het zuiden uitgebreide parkaanleg volgens plan van 1885, gesigneerd Ed. Keilig (Brussel), bekende tuinarchitect en ontwerper van de stadsparken van onder meer Antwerpen, Oostende, Luik en grote domeinen in Brussel en elders, onder meer het park bij het kasteel de Ribaucourt te Perk, van de echtgenote della Faille. Kasteel aangepast na 1914 (zie F. De Smet door architect Valentin Vaerwijck) tot zijn huidig neo-Lodewijk XVI-voorkomen met toevoeging van een mansardedak en wapenschilden van de opdrachtgevers, baron della Faille en gravin de Ribaucourt.
Ten westen, aan de huidige Appelhoekstraat, vroegere toegang tot het domein met bakstenen poortmuur met rechthoekige houten poort onder leien schilddak. Aan de straatzijde deels behouden hardstenen hoekblokken en schuin geplaatste bakstenen muurtjes. Tuinzijde met bakstenen boogbrug en lage gebogen muren.
Tweede toegang in noorden, heden met houten hek aan hardstenen pijlers met schamppalen met gebogen toegangsweg en bakstenen boogbrug over de noordelijke omgrachting.
Kasteel op vierkante plattegrond met noordzijde palend aan de oude, heden tot vijver omgevormde omgrachting en uitgebouwde westzijde. Volledig onderkelderd blokvormig volume van oorspronkelijk zes op zes traveeën en twee bouwlagen. Oude kern van verankerde bak- en zandsteen, zichtbaar in noordgevel met geblokte ontlastingsbogen boven de benedenvensters en sporen van gedichte steigergaten boven de tweede verdieping Vermoedelijk begin 19de eeuw verhoging met één bouwlaag en tentdak met belvedère, aangepaste vensters, onder meer rondboogvormige benedenvensters en Serliaans drielicht in uitgebouwd overdekt terras in de voorgevel op het zuiden (zie prentbriefkaart). Huidig voorkomen van na 1914 in neo-Lodewijk XVI-stijl aangepast door architect Valentin Vaerwijck met toevoeging van een mansardeverdieping (leien) met omlijste oeils-de-boeuf en gebogen fronton in zuid- en westgevel; siervazen op de hoeken en de postamenten van het middenrisaliet. Baksteenbouw met gepleisterde ornamenten op hoge gecementeerde plint met getraliede keldervensters. Omlopende houten kroon- en tandlijst. Zuid- en westgevel van drie traveeën gemarkeerd door geblokte pilasters en een hoger oplopend middenrisaliet met dito fronton. Omlijste oculi en wapenschilden in verhoogd middenrisaliet. Rechthoekige vensters in geprofileerde gepleisterde omlijsting met oren, op doorgetrokken dorpels, aanvankelijk overal voorzien van persiennes. Behouden inkom met overdekt houten terras voorafgegaan door brede trap met zes treden. Sterk geritmeerde noord- en oostgevel met gelijkaardige vensters en hoekblokken; oostgevel met gemarkeerde zijrisalieten.
Interieur. Behouden gewelfde kelders ingericht als keukens met gedrukte tongewelven op consoleloze aanzetten, met steekkappen voor de getraliede vensters met binnenluiken, opklimmend tot de 17de eeuw. Behouden installatie van centrale verwarming met warme lucht met ketel, gesigneerd A. Boogaerts en koperen roosters in vloeren van de firma H.J. Piron. Bte, Bruxelles, uit het eerste kwart van de 20ste eeuw.
Klassieke plattegrond met centrale hal gedecoreerd met gemarmerde zuilen, links en rechts geflankeerd door respectievelijk het bureau en het fumoir en groot salon en eetkamer achteraan. Aankleding grotendeels gerealiseerd in neostijlen tijdens de herinrichting na 1914.
Ten noorden bij de huidige toegang, voormalige conciërgewoning in vroege neogotiek uit begin 19de eeuw. Recent gerenoveerd gebouw op L-vormige plattegrond met gecementeerde gevels en leien schild- en zadeldak (nok loodrecht op en parallel aan de straat). Voorgevel gemarkeerd door uitspringende rechter travee met voorpuntgevel met hoog spitsboogvenster met Y-tracering gevat in drielobnis op fijne gekoppelde zuiltjes en ingeschreven vierpassen. Achtzijdige okseltorentje met boven het dak uitstekende geledingen met spitsboogvensters en vierkante openingen onder laag overstekend tentdak met koperen bolbekroning. Rechthoekige deur met halfrond venstertje als bovenlicht en spitsboogvensters in linker travee; nieuwe trap met vijf trappen.
Ten oosten achter het huis, bakstenen dienstgebouwtje onder pannen zadeldak (nok parallel aan de straat) en bakhuisje van het tweeledige type onder zadeldakjes (pannen, nok loodrecht op de straat).
Ten oosten over de omgrachting, ommuurde moestuin in aanleg teruggaand tot eind 18de eeuw of de eerste helft van de 19de eeuw. Deels behouden buxushaagjes, struiken en fruitbomen.
Ten westen van het kasteel, bij de oude omgrachting gebouwde hondenkennel van circa 1900. Opgetrokken uit baksteen onder leien zadel- en tentdak met koperen bekroning. Voorgevel met vijf getoogde openingen en hoog ijzeren ren ervoor.
Ten westen, buiten de oudste omwalling, vierkante toren, mogelijk een duiventoren, minstens opklimmend tot de 17de eeuw. In de loop van de 19de eeuw uitgebreid met een pomphuis; inmiddels gesloopt. Opgetrokken uit baksteen onder overstekend leien schilddak op dakvoetconsolenrij; koperen bolbekroningen. Oude ankers met kram en krul. Getoogde muuropeningen en drielobbig deurtje in oostzijde.
Ten noorden op het voorerf, aan de 18de-eeuwse omgrachting grenzende voormalige koetshuizen, circa 1900 uitgebreid met woning en paardenstallen in eclectische stijl. Gebouw op U-vormige plattegrond met kern uit begin 19de eeuw, heden negen traveeën en twee bouwlagen onder leien zadel- en schilddaken met getrapte dakvensters en vier dakkapelletjes boven de middentravee. Opgetrokken uit bak- en hardsteen met decoratieve muurankers. Vier middentraveeën met nog 19de-eeuwse rondboogpoorten met waaier en zwart- en geelgestreept houtwerk, oorspronkelijk onder luifel. Rechthoekige vensters met arduinen dorpels en lateien, onder ontlastingsboog met arduinen hoekstenen, nieuw raamwerk. Links, drie uitspringende traveeën met getrapt dakvenster en trapgevel boven korfboogdoorgang; wapenschild van de familie della Faille op bovenste middenpenant. Rechts uitspringende lagere traveeën met stallen.
Ten westen bij de buitenwal, circa 1900 gebouwd wagenhuis en schapenstal onder imposant laaghellend en overstekend schilddak (pannen, nok parallel met de gracht en Appelhoekstraat) met koperen nokbekroning. Oostgevel met verhoogde poorttravee met puntgevel onder overstekend zadeldak; poort met zwart- en geelgestreept houtwerk.
Links zijpuntgevel met houten beschieting en rechthoekige poorten.
Omringend park in landschappelijke stijl aangelegd eind 18de eeuw tot het eerste kwart van de 19de eeuw, aangepast volgens plan van 1885 met tot vijvers omgevormde vroegere omgrachting in het noorden, grote vijver in het Westen en serpentine met eilandje en ijzeren boogbrug in het Westen Slingerende paden leiden over bruggen naar de verschillende gebouwen en doorheen een gemengd loofhoutbos met voornamelijk beuken. In het zuiden, voor het kasteel, weids zicht over een grasveld doorkruist door de serpentinevijver en de Lozerbeek.
Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2000: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Brakel, Horebeke, Kruishoutem, Lierde, Zingem en Zwalm, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 15n4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 1999: Kasteeldomein della Faille d'Huysse [online], https://id.erfgoed.net/teksten/74329 (geraadpleegd op ).