Het 17de-eeuwse waterkasteel met aanhorigheden in een uitgestrekt park van 13 hectare met vijvers is gelegen tussen de Kasteelstraat (ten westen), Colijnstraat (ten zuiden) en Moerasstraat (ten noordoosten) en wordt door een lindedreef verbonden met de ten zuidwesten ervan gelegen dorpskern. Een tweede populierendreef in het westen, tussen de Kasteelstraat en de Tjollevelddreef, werd aangelegd in 1821. Het kasteel wordt omgeven door landbouwgronden.
In de middeleeuwen was het domein het foncier van de heerlijkheid Ayshove of Aaishove, die voor het eerst vermeld werd in 1227. Haar nederzettingsnaam (= Hof van Aio) is echter van Frankische oorsprong. Vermoedelijk in de Karolingische periode groeide de nederzetting uit tot een belangrijke uitbating die versterkt werd. Begin 13de eeuw werd de heerlijkheid verworven door Daniël II van Machelen. Archiefdocumenten vermelden dat hij in 1252 in de kapel missen liet opdragen. De "steercke tot Cruyshoutem" of "castrum" wordt nog vermeld eind 16de-begin 17de eeuw en diende onder meer tot toevluchtsoord voor de bevolking tijdens de godsdienstoorlogen.
De heerlijkheid Machelen-Ayshove, een leen van de graven van Vlaanderen, was afhankelijk van het leenhof van de "Stenen man" te Oudenaarde. De heren van Ayshove waren hoogpointers van de kasselrij, bezaten de hoge, middelbare en lage justitie, jacht-, vis- en plantrecht en het banrecht waardoor ze verschillende molens in hun bezit hadden. Door huwelijk kwam de heerlijkheid in het bezit van aanzienlijke Vlaamse edellieden als de families van Gavere, het huis van Loon-Agimont, de Rochefort, van Steenhuise en van Gavere-Schorisse. In 1460 werd de heerlijkheid wegens schulden verkocht aan Jacob de Jauche, heer van Mastaing. Zoals de vorige families bekleedde deze hoge functies als raadsheren of legeraanvoerders in dienst van graven en vorsten. Karel-Robrecht de Jauche liet de oude burcht slopen en liet op dezelfde grondvesten omstreeks 1630 het nog bewaarde kasteel optrekken. Het was voltooid en werd door hem bewoond in 1634 met onder meer wijding van de huiskapel door bisschop Triest. In 1645 werd de heerlijkheid tot baronie in 1670 tot graafschap verheven. Zijn zoon Filip breidde vooral de hovingen en het kasteelpark uit met verschillende dreven, waaronder de Tjollevelddreef in 1675. De Nedervijver werd toen ook aangelegd. Een nieuwe verplichte verkoop had plaats in 1734 aan de geldschieter Willem-Jozef vander Meere, uit het belangrijke geslacht van Oudenaardse burgemeesters.
Een beschrijving van de heerlijkheid en schets van het kasteel van 1733-1734 geeft een goed beeld van het toenmalig kasteeldomein met waterkasteel met twee bruggen binnen een rechthoekige vijver, met toegangspoort ten westen en volledig omringende ovale buitengracht.
In de loop van de tweede helft van de 18de eeuw werd het kasteel verbouwd. Het middenrisaliet in de voor- en achtergevel werd hoger opgetrokken en afgewerkt met frontons met wapenschild van de familie vander Meere, de toegangsbruggen werden vernieuwd op niveau van de bel-etage in plaats van de kelderverdieping. Ook de 18de-eeuwse deuromlijstingen in de voor- en achtergevel werden toen gerealiseerd. Het interieur werd heringericht met stucplafonds, rococoschouwen en -trappen, eveneens voorzien van hun wapenschild. Het ereplein werd heraangelegd in 1750 met inplanting van het koetshuis met paardenstallen evenwijdig aan het nog bestaande vroegere neerhof.
In 1839 werd het domein eigendom van gravin Eugenie vander Meere, echtgenote van burggraaf en industrieel Desmanet de Biesme. Zij waren verantwoordelijk voor nieuwe uitbreidingen vanaf het midden van de 19de eeuw, zoals de dienstgebouwen en het classicistisch poortgebouw. Ook het interieur werd toen verfraaid. Volgens de literatuur werden circa 1880 buitenrestauraties uitgevoerd met onder meer het vernieuwen van de kruiskozijnen in de westelijke gevel. Het park werd heraangelegd in Engelse landschapsstijl.
Van 1905 af werd het kasteel bewoond door de familie Piers de Ravenschoot die vanaf 1913 tot 1976 ook eigenaar waren. Begin 20ste eeuw werd het kasteel opnieuw gerestaureerd onder leiding van architect Valentin Vaerwyck, het park werd aangepast bij het dempen van een deel van de grachten. Ook het houten lusthuisje werd toen gebouwd.
Het imposante waterkasteel is toegankelijk via de vermoedelijk pas circa 1920 aangelegde axiale oprit en een breed ijzeren toegangshek op de splitsing van de Kasteel- en Colijnstraat. Een dubbele lindedreef geflankeerd door grachten leidt naar het dorpscentrum en bleef behouden tot net voor het kruispunt zogenaamd ‘De Sterre’. Het voorplein met cirkelvormig grasperk en centrale achthoekige waterpartij met fontein wordt links en rechts geflankeerd door dienstgebouwen.
Het kasteel zelf is bereikbaar via boogbruggen aan de voor- en achtergevel, respectievelijk aan de zuidwestelijke en noordoostelijke zijde met drie en twee bogen. De tweede omgrachting omheen het voorplein met dienstgebouwen werd circa 1920 aan de zuidzijde en zuidwestelijke zijde gedempt.
Het kasteel is een mooi voorbeeld van Franse Lodewijk XIII-stijl opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenbouw (muurankers met kram en krul) op een sokkel van hardsteen. Een imposant leien schilddak met twee hoge schoorstenen boven het rechthoekig woongedeelte wordt geflankeerd door vier hoektorens met ingesnoerde leien torenspitsen met sierlijke uivormige bekroning en koperen bliksemafleiders met draakmotief. Het gebouw heeft een zeer symmetrische opbouw met gelijkaardige voor- en achtergevel en identieke zijgevels. De plattegrond vertoont een brede rechthoek van vijf traveeën op de hoeken geflankeerd door vierkante, uitspringende, nog middeleeuws aandoende torens van twee traveeën. Het kasteel is volledig onderkelderd, telt twee bouwlagen met hoger opgetrokken hoektorens met een derde, achthoekige verdieping onder de overstekende daklijst op modillons. De middenrisalieten hebben drie bouwlagen onder een driehoekig fronton, in de voorgevel verrijkt met rocailles, het wapenschild van de familie vander Meere en hun leuze "JE MAINTIENDRAY". Het fronton in de achtergevel is voorzien van een oeil-de-boeuf, gesigneerd de Clercq, mogelijk de naam van de architect. De kelderverdieping is doorbroken door merkwaardige getraliede omlijste ovale venstertjes, geïnspireerd op de Italiaanse renaissance. De bovenverdiepingen zijn geritmeerd door rechthoekige vensters met negblokken en ontlastingsbogen. De oorspronkelijk zandstenen kruiskozijnen werden enkele in de westelijke gevel, waar vroeger de kapel was, vernieuwd. De torenvensters zijn deels gedicht met persiennes. Verder zijn de gevels verrijkt met horizontaliserende speklagen en cordons ter hoogte van de bovendorpels, hoekkettingen en steigergaten onder de overstekende daklijst. De later toegevoegde voor- en achterdeur zijn gevat in geprofileerde hardstenen omlijstingen en ingeschreven in een rechthoekige geblokte omlijsting onder waterlijst. De trappen en bakstenen boogbruggen zijn afgezet door ijzeren leuningen.
De gewelfde kelderverdieping behield vermoedelijk de funderingen van de vroegere donjon in de vorm van twee zijdelings aan elkaar gebouwde vierkante ruimten met 1,80 meter dikke muren en gedrukte gewelven. De overige ruimten hebben kruisgewelven en brede natuurstenen gordelbogen op geprofileerde consoles.
De bel-etage bestaat uit een centrale hal omringd door salons. De 18de-eeuwse bordestrap met wapenschild van de familie vander Meere bevindt zich in de rechter hoek. De verschillende salons behielden de in de 18de eeuw gestucte balklagen en 18de-eeuwse schouwmantels. In één kamer werden de balken ontpleisterd. De aankleding dateert hoofdzakelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw. Op de bovenverdieping bleef een 18de-eeuwse deur van vroegere kapel bewaard. De kapel zelf werd in de 19de eeuw overgebracht naar de noordwestelijke toren met glasramen.
De omgrachting van het kasteel werd vooraan rechtgetrokken en verstevigd door een bakstenen kaaimuur met bekronende ijzeren hekken tussen vierkante pijlertjes met bloempotten.
In de walgracht ten noorden bevindt zich een cirkelvormig eilandje met fraai achthoekig eendenhuisje in decoratieve baksteenarchitectuur onder speelse bedaking, daterend uit het laatste kwart van de 19de eeuw.
Het ereplein voor het kasteel heeft een 18de-eeuwse U-vormige aanleg met dienstgebouwen links en rechts. Ten noordwesten bevindt zich het koetshuis met stallen van 1750, uitgebreid omstreeks 1860. Het is een bakstenen vleugel met centraal koetshuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder een gevelbreed driehoekig fronton en mansarde-dak. Links en rechts leunen vier staltraveeën aan met één bouwlaag onder onderbroken leien mansardedak met dakkapellen. Het koetshuis wordt in de voorgevel gemarkeerd door gewitte geblokte hoekpilasters en aflijnende platte banden. De begane grond telt drie rondbogen met rechthoekige houten poorten en boogvelden met omlijste ovale venstertjes onder rechte waterlijst; errond werd een houten beschieting aangebracht. De rechthoekige, vlak omlijste bovenvensters hebben blauw geschilderd houtwerk met roedeverdeling. Boven het hoofdgestel met gelede architraaf, fries en hollijst troont een fronton met ingeschreven blinde oeil-de-boeuf. De linker vleugel omvatte voorheen de koeienstallen, de rechter vleugel behield de paardenstallen. Het interieur heeft nog bakstenen vloeren en troggewelven, ijzeren tussenschotten met getraliede houten deuren en ijzeren paardenkoppen op de tussenzuilen. De achtergevel is opgetrokken uit baksteen, heeft een centraal laadvenster onder overstekend schilddakje en uitspringende duiventil onder leien schilddak. Later werd een galerij op ijzeren zuiltjes toegevoegd.
Ten zuidoosten bevinden zich de dienstgebouwen met een behouden deel met galerij van het vroegere neerhof afgebeeld op de prent van Sanderus, circa 1860 verbouwd tot oranjerie met toegevoegde vleugel voor kippen- en hondenhokken. De grotendeels achter een hoge haag verscholen bakstenen vleugel bestaat uit drie delen onder verspringende zadeldaken. Het linker deel van zes traveeën omvat de oude, mogelijk 16de-eeuwse kern van vier traveeën. De voorgevel toont een gedichte spitsbooggalerij met vier behouden arduinen zuilen, onder vernieuwd zadeldak (leien) tussen zijtrapgevels. De naar het zuiden gerichte achtergevel is geopend met een hoge korfboogdeur en -vensters met ijzeren roedeverdeling. De vier linker traveeën behielden een plint van Doornikse steen, geblokte pilasters op de hoeken en de bouwnaad tussen de vierde en vijfde travee. Het dak is bekroond met een vierkante hoge bakstenen schoorsteen in decoratief metselwerk onder zadeldakje. De dakgoot werd decoratief afgewerkt met een uitgesneden zinken boord. Bij de recente restauratie werden houten dakkapellen toegevoegd.
Ten noordwesten, op de buitengracht, werd vermoedelijk in het tweede kwart van de 19de eeuw een classicistisch poortgebouw gebouwd op de plaats van de middeleeuwse poort die voorgesteld is bij Sanderus en waarvan sporen van een ronde toren in kelderverdieping bewaard bleven. Het rechthoekige gebouw telt drie traveeën en twee bouwlagen onder een leien schilddak (nok evenwijdig met de straat) met klokkenstoeltje en bolornamenten. Het parement is gecementeerd met schijnvoegen en imitatiehoekblokken. De gelijkaardige voor- en achtergevel wordt gemarkeerd door een middenrisaliet met rechthoekige doorrit onder een boogveld met oculus en bekronend driehoekig fronton. De rechthoekige vensters hebben kleine roedeverdeling en blauwgeschilderd houtwerk. Tegenover het poortgebouw leidt een populierendreef over het Tjolleveld naar de steenweg Deinze - Oudenaarde.
Ten noorden van het poortgebouw, links van het gekasseide voorplein, werd de moestuin aangelegd tussen de buitengracht en de Kasteelstraat. De moestuin werd aan twee zijden ommuurd en is toegankelijk via een ijzeren hek tussen vierkante pijlers met vaasbekroning. Een tweede toegang vanuit het park gaat via een ijzeren hek en brug over de buitengracht. De aanleg met buxushaagjes bleef goed bewaard, evenals de serres en de bevestigingshaken voor fruitbomen tegen de binnenmuren. Een getralied rondboogpoortje in de noordelijke muur geeft toegang tot de boomgaard erachter. Ten westen, net buiten de buitenwal, werd omstreeks 1885 een ijskelder gebouwd, die op het moment van de bescherming (2002) verscholen zit onder het struikgewas.
Ten noorden en oosten van het kasteel strekt zich het beboomd park in landschappelijke stijl met grote vijver met eilandjes uit. De landschapstuin ontstond in Engeland in de 18de eeuw. De stijl maakte dankbaar gebruik van het bestaande landschap en vooral de natuurlijke glooiingen en rivieren. Vanaf het einde van de 18de eeuw en vooral in de 19de eeuw maakte deze tuinstijl grote furore op het vasteland. Vele privé- en openbare parken werden in deze zeer populaire stijl ontworpen. De kronkelende paden zorgden voor steeds weer wisselende indrukken en zichten. Variatie en bewondering voor de natuurlijk aandoende tuin was het doel. Deze parken in landschappelijke stijl werden meestal ook opgesmukt met fabriekjes. Het houten lusthuisje te Kruishoutem (circa 1915) werd recent voor de bescherming (2002) volledig gereconstrueerd.
Eveneens ten westen, op het zogenaamde ''Tjolleveld', bleef een uniek waterbevoorradingssysteem voor drinkwater, wallen- en vijverbevoorrading van het kasteel behouden, teruggaand tot de 18de eeuw en aangelegd op initiatief van graaf W.J. vander Meere. Het werd uitgebreid eind 19de eeuw onder kapelaan Boulangé en is nog steeds functioneel. Het grachtensysteem en een ondergronds captatienet met bakstenen gaanderijen, buizen en een filterhuis met filterput en bron in het midden van het Tjolleveld bleven gaaf bewaard.
Het zogenaamde 'neerhof' van het kasteel is ingeplant bij de Ayshovedries, met ten westen van de gebouwen nog sporen van een vroeger aanpalende site met walgracht. De achterin gelegen hoeve met gewitte losstaande bestanddelen gegroepeerd rondom een vierkant erf is bereikbaar via een ijzeren toegangshek aan bakstenen pijlers aan de straat met de oprit tussen meidoornhagen in de as van de linker deur. Ervoor bevindt zich een omhaagde boomgaard.
In een omhaagde tuin naast het kasteeldomein en de dreef naar de pannenbakkerij bevindt zich de voormalige directeurswoning in neogotische stijl, gedateerd 1897.
Ten westen van de Kasteelstraat bevinden zich twee achterin gelegen 18de-eeuwse boerenarbeidershuisjes.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 2015: Kasteeldomein Aaishove [online], https://id.erfgoed.net/teksten/176230 (geraadpleegd op ).
17de-eeuws waterkasteel met aanhorigheden in een 13 hectare uitgestrekt park met vijvers, gelegen tussen de Kasteelstraat (westen), Colijnstraat (zuiden) en Moerasstraat (noordoost), door een lindedreef verbonden met de ten zuidwesten ervan gelegen dorpskern. Tweede populierendreef in het westen tussen de Kasteelstraat en huidige Tjollevelddreef, aangelegd in 1821.
In de middeleeuwen foncier van de heerlijkheid Ayshove, voor het eerst vermeld in 1227 doch met Germaanse nederzettingsnaam (= Hof van Aio). Vermoedelijk in de Karolingische periode uitgegroeid tot een belangrijke uitbating en versterkt. Begin 13de eeuw verworven door Daniël van Machelen II. Volgens archiefdocumenten liet hij in 1252 in de kapel missen opdragen. De "steercke tot Cruyshoutem" of "castrum" wordt nog vermeld eind 16de eeuw tot de eerste helft van de 17de eeuw en diende onder meer als toevluchtsoord voor de bevolking tijdens de godsdienstoorlogen.
De heerlijkheid Machelen-Ayshove, leen van de graven van Vlaanderen was afhankelijk van het leenhof van de "Stenen man" te Oudenaarde. De heren van Ayshove waren hoogpointers van de kasselrij, bezaten de hoge, middelbare en lage justitie, jacht-, vis- en plantrecht en het banrecht waardoor ze verschillende molens bezaten. Door huwelijk in het bezit van aanzienlijke Vlaamse edellieden als de familie van Gavere, het huis van Loon-Agimont, de Rochefort, van Steenhuise en van Gavere-Schorisse. In 1460 wegens schulden verkocht aan Jacob de Jauche, heer van Mastaing. Zoals de vorige families bekleedden deze hoge functies als raadsheren of legeraanvoerders in dienst van graven en vorsten. Karel-Robrecht de Jauche laat de oude burcht slopen en op zelfde grondvesten circa 1630 het huidige kasteel optrekken. Voltooid en door hem bewoond in 1634 met onder meer wijding van de huiskapel door bisschop Triest. Heerlijkheid in 1645 tot baronie en in 1670 tot graafschap verheven. Onder zoon Filip, hovingen en kasteelpark uitgebreid, verschillende dreven, waar onder de huidige Tjollevelddreef in 1675, en de zogenaamde Nedervijver aangelegd. Nieuwe verplichte verkoop in 1734 aan de geldschieter Willem-Jozef vander Meere, uit het belangrijke geslacht van Oudenaardse burgemeesters. Een beschrijving van de heerlijkheid en schets van het kasteel van 1733-34 geeft een goed beeld van het toenmalig kasteeldomein met waterkasteel met twee bruggen binnen een rechthoekige vijver, met toegangspoort ten westen en volledig omringende ovale buitengracht. In de loop van het tweede en derde kwart van de 18de eeuw, verbouwing en verfraaiing van het kasteel, onder meer het optrekken van de middentravee in voor- en achtergevel afgewerkt met frontons met wapenschild van de familie vander Meere, het vernieuwen van de toegangsbruggen op niveau van de bel-etage in plaats van de kelderverdieping met 18de-eeuwse deuromlijstingen in voor- en achtergevel. Het interieur werd heringericht met stucplafonds, roccocoschouwen en -trappen, eveneens voorzien van hun wapenschild. Heraanleg van het ereplein in 1750 met inplanting van het koetshuis met paardenstallen parallel aan het bestaande vroegere neerhof tot U-vormige aanleg. In 1839 eigendom van gravin Eugenie vander Meere, echtgenote van burggraaf en industrieel Desmanet de Biesme. Nieuwe uitbreiding van de dienstgebouwen en classicistisch poortgebouw vanaf midden 19de eeuw. Heraankleding van het interieur en circa 1880 onder meer vernieuwen van kruiskozijnen in westgevel (zie Dhanens). Heraanleg van het park in Engelse landschapsstijl eind 19de eeuw. Van 1905 bewoond en vanaf 1913 tot 1976 in het bezit van de familie Piers de Ravenschoot. In het eerste kwart van de 20ste eeuw restauratie van het kasteel onder leiding van architect Valentin Vaerwyck en aanpassingen van het park met onder meer dempen van een deel van de grachten en bouw van een houten theehuisje.
Achterin gelegen waterkasteel met vermoedelijk pas circa 1920 gecreëerde axiale oprit en breed ijzeren toegangshek op de splitsing van de Kasteel- en Colijnstraat. Voorplein met cirkelvormig grasperk met centrale achthoekige waterpartij met fontein, links en rechts geflankeerd door dienstgebouwen. Kasteel toegankelijk via boogbruggen aan voor- en achtergevel, respectievelijk aan zuidwest en noordoostzijde met drie en twee bogen. Tweede omgrachting omheen het voorplein met dienstgebouwen, circa 1920 aan de zuid- en zuidwestzijde gedempt. Kasteel in Franse Lodewijk XIII-stijl opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenbouw (muurankers met kram en krul) op een sokkel van hardsteen; imposant leien schilddak met twee hoge schoorstenen boven het rechthoekige woongedeelte en ingesnoerde leien torenspitsen met sierlijke uivormige bekroning en koperen bliksemafleiders met draakmotief op de vier hoektorens.
Zeer symmetrische plattegrond en opbouw met gelijkaardige voor- en achtergevel en identieke zijgevels. De plattegrond vertoont een brede rechthoek van vijf traveeën op de hoeken geflankeerd door vierkante uitspringende nog middeleeuws aandoende torens van twee traveeën. Volledig onderkelderd gebouw met twee bouwlagen en hoger opgetrokken hoektorens met derde, achthoekige verdieping onder de overstekende daklijst op modillons. Middenrisalieten met drie bouwlagen onder driehoekig fronton, in voorgevel met rocaille en wapenschild van de familie vander Meere en leuze "Je maintiendray", in achtergevel met oeil-de-boeuf, gesigneerd de Clercq, mogelijk de naam van de architect.
Kelderverdieping met getraliede omlijste ovale, op de Italiaanse renaissance geïnspireerde venstertjes. Bovenverdieping met rechthoekige vensters, oorspronkelijk zandstenen kruiskozijnen, (enkele vernieuwd in de westgevel waar vroegere kapel was) met dito negblokken en ontlastingsbogen. Torenvensters deels gedicht met persiennes. Horizontaliserende speklagen en cordons ter hoogte van de bovendorpels; hoekkettingen en steigergaten onder de overstekende daklijst. Later toegevoegde voor- en achterdeur in geprofileerde hardstenen omlijsting ingeschreven in een rechthoekige geblokte omlijsting onder waterlijst. Voorafgaande trappen en bakstenen boogbruggen met ijzeren leuningen.
Interieur. Gewelfde kelderverdieping met vermoedelijk behouden funderingen van de vroegere donjon in de vorm van twee zijdelings aan elkaar gebouwde vierkante ruimten met 1,80 m dikke muren en gedrukte gewelven. Overige ruimten met kruisgewelven en brede natuurstenen gordelbogen op geprofileerde consoles. Deels originele vloeren en spitsboogdeuren, mogelijk nog uit eind 16de eeuw.
Bel-etage met centrale hal omringd door salons en 18de-eeuwse bordestrap met wapenschild van de familie vander Meere in rechtse hoek. Verschillende salons met behouden, in 18de-eeuwse gestucte balklagen, in één kamer ontmanteld, en 18de-eeuwse schouwmantels. Aankleding voornamelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw. Op de bovenverdieping, mogelijk 18de-eeuwse deur van vroegere kapel, in de loop van de 19de eeuw overgebracht naar de noordwesttoren, onder meer met glasramen.
Omgrachting vooraan rechtgetrokken en verstevigd door een bakstenen kaaimuur met bekronende ijzeren hekken tussen vierkante pijlertjes met bloempotten. In de walgracht ten noorden, cirkelvormig eilandje met fraaie achthoekige eendenkooi in decoratieve baksteenarchitectuur onder speels bedaking, uit eind 19de eeuw.
Ereplein voor het kasteel, oorspronkelijk tussen beide walgrachten, heden met 18de-eeuwse aanleg met links en rechts ervan dienstgebouwen.
Ten noordwesten koetshuis met stallen. Bakstenen vleugel met centraal koetshuis van drie traveeën en twee bouwlagen met gevelbreed driehoekig fronton en masardedak en links en rechts vier stal traveeën met één bouwlaag onder onderbroken mansardedak (leien, nok parallel aan de straat) met dakkapellen, van 1750, uitgebreid circa 1860. Koetshuis met in voorgevel gewitte geblokte hoekpilasters en aflijnende platte banden. Begane grond met drie rondbogen met rechthoekige houten poorten en boogvelden met omlijste ovale venstertjes onder rechte waterlijst; er rond houten beschieting. Rechthoekig vlak omlijste bovenvensters; blauwgeschilderd houtwerk met roedeverdeling. Aflijnend hoofdgestel met gelede architraaf, fries en hollijst. Fronton met ingeschreven blinde oeil-de-boeuf.
Links vleugel met rechthoekig omlijste deur en vensters, houtwerk met kleine roedeverdeling, voorheen koeienstallen. Identieke rechter vleugel met behouden paardenstallen. Interieur met bakstenen vloeren en troggewelven. Behouden ijzeren tussenschotten met getraliede houten deuren en ijzeren paardenkoppen op de tussenzuilen.
Bakstenen achtergevel met centraal laadvenster onder overstekend schilddakje en rechts uitspringende travee met duiventil onder leien schilddak. Later toegevoegde galerij op ijzeren zuiltjes.
Ten zuidoosten, dienstgebouwen, onder meer een behouden deel met galerij van het vroegere neerhof afgebeeld bij Sanderus, circa 1860 verbouwd tot oranjerie, met toegevoegde vleugel voor kippen- en hondenhokken.
Grotendeels achter een hoge haag verscholen bakstenen vleugel bestaande uit drie delen onder verspringende zadeldaken. Links deel van heden zes traveeën met oude, mogelijk 16de-eeuwse kern van vier traveeën. Voorgevel met gedichte spitsbooggalerij met vier behouden arduinen zuilen, onder vernieuwd zadeldak (leien) tussen zijtrapgevels, voor restauratie met rechts aandak met vlechtingen. Naar het zuiden gerichte achtergevel geopend met hoge korfboogdeur en -vensters met ijzeren roedeverdeling. Vier linkse traveeën met behouden plint van Doornikse steen. Geblokte pilasters op hoeken en de bouwnaad tussen de vierde en vijfde travee; zichtbaar aandak in dakschild, bekroond met vierkante hoge bakstenen schoorsteen in decoratief metselwerk onder zadeldakje. Dakgoot afgewerkt met uitgesneden zinken boord. Bij de recente restauratie toegevoegde houten dakkapellen.
Lager middendeel van vier traveeën onder zadeldak met getoogde deuren en vensters in voorgevel en kippenhokken achteraan. Uitspringend rechter deel, gebouwd circa 1860.
Roodgeschilderde voorgevel met imitatievoegen en gecementeerde plint. Rechthoekige deuren links en rechts van centrale poort.
Ten noordwesten, op de buitengracht, classicistisch poortgebouw (nummers 8-10) op de plaats van de middeleeuwse poort (confer Sanderus en sporen van ronde toren in kelderverdieping).
Rechthoekige gebouw van drie traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (leien, nok parallel met de straat) met klokkenstoeltje en bolornamenten, uit het tweede kwart van de 19de eeuw. Omlopende houten kroonlijst op klossen.
Thans gecementeerde parementen met schijnvoegen en imitatiehoekblokken. Gelijkaardige voor- en achtergevel met gemarkeerd middenrisaliet met rechthoekige doorrit onder boogveld met oculus en bekronend driehoekig fronton. Rechthoekige vensters met kleine roedeverdeling; blauwgeschilderd houtwerk.
Ten noorden van het poortgebouw, links van gekasseid voorplein, tussen buitengracht en Kasteelstraat aangelegde, aan twee zijden ommuurde moestuin met ijzeren hek tussen vierkante pijlers met vaasbekroning. Toegang vanuit het park via ijzeren hek en brug over de buitengracht.
Behouden aanleg met buxushaagjes, serres en bevestigingshaken voor fruitbomen tegen de binnenmuren. Getralied rondboogpoortje in noordelijke muur naar boomgaard.
Ten westen, net buiten de buitenwal, circa 1885 gebouwde ijskelder, heden verscholen onder struikgewas.
Ten noorden en oosten van het kasteel, uitgestrekt beboomd park in Engelse landschapsstijl met grote vijver met eilandjes en houten lusthuisje van circa 1915, recent volledig gereconstrueerd.
Eveneens ten westen, doch buiten het huidige kasteeldomein, op het zogenaamde "'Tjolleveld", bewaard uniek waterbevoorradingssysteem voor drinkwater, wallen- en vijverbevoorrading van het kasteel teruggaand tot het tweede kwart van de 18de eeuw, aangelegd onder invloed van graaf W.J. Vander Meere, uitgebreid eind 19de eeuw onder kapelaan Boulangé. Bewaard grachtensysteem en een ondergronds captatienet met bakstenen gaanderijen, buizen en een filterhuis met filterput en bron in het midden van het Tjolleveld.
Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2000: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Brakel, Horebeke, Kruishoutem, Lierde, Zingem en Zwalm, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 15n4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 1999: Kasteeldomein Aaishove [online], https://id.erfgoed.net/teksten/74380 (geraadpleegd op ).