Meergezinswoning in neorococostijl gebouwd in opdracht van H. Cassiers, naar een ontwerp door de architect Jan Sel uit 1923. De bouwheer valt wellicht te identificeren met Hendrik Cassiers, een van de grondleggers van de diamantnijverheid in de Kempen. Hij richtte in 1898 een grote diamantslijperij op te Grobbendonk, die in 1901 werd uitgebreid met een conservenfabriek. Aanvankelijk plande Cassiers een burgerhuis met kantoor en garage op dit perceel, waarvoor Sel in 1919 het ontwerp tekende. Dit eerste project werd verlaten, en vier jaar later vervangen door een opbrengsteigendom, waarvan het programma voorzag in een kantoor of praktijkruimte en vier appartementen.
Het project Cassiers behoort tot het vroege oeuvre van Jan Sel, die in 1913 het diploma van architect behaalde, en in het begin van zijn carrière samenwerkte met vader Jan Frans Sel. Tot zijn benoeming als provinciaal architect in 1929, voerde hij een eigen privé-praktijk. Sel ontwierp na de Eerste Wereldoorlog vooral villa’s en burgerwoningen in beaux-artsstijl, met een voorkeur voor de neorococo, en was daarnaast betrokken bij de herstelling van oorlogsschade aan kerkgebouwen. Het eerste project Cassiers, het burgerhuis uit 1919, was gebaseerd op een identiek gevelontwerp, zij het met één bouwlaag minder. De plattegrond beantwoordde aan de typologie van de bel-etagewoning, georganiseerd rond de centraal ingeplante traphal.
Het rijhuis met een gevelbreedte van twee traveeën, omvat vier bouwlagen onder een pseudo-mansarde. Zoals voorgeschreven heeft het gevelfront een parement uit witte natuursteen, met contrasterend gebruik van blauwe hardsteen voor de deur- en vensteromlijstingen, rustica, waterlijsten en dekstenen. Voor het ontwerp van de halsgevel inspireerde Jan Sel zich op het Brabantse diephuis uit de vroege tot midden 18de eeuw. Een laat-barokke, kolossale pilasterorde, wordt daarbij gecombineerd met rocaille-ornamenten en smeedwerk naar régencepatroon. De opstand volgt een drieledig schema, opgebouwd uit de gedrukte pui met banden rustica, de drie hoofdverdiepingen gemarkeerd door ingediepte pilasters en een gebroken, klassiek entablement, en de geveltop met voluten, schouderstukken, gebogen waterlijst en kuifstuk. Deze laatste schermt de pseudo-mansarde af, vandaag bekleed met kunstleien. Een ingesnoerde, driezijdige erker met bekronend balkon legt de klemtoon op de bel-etage. Verder zijn de rechthoekige vensters gevat in vlakke, oplopende omlijstingen met alternerend rocaillesleutels of entablementen, en smeedijzeren borstweringen. Opmerkelijk is het rijkelijke rocailledecor van de geprofileerde spiegelboogpoort met sluitsteen waarop het jaartal "1923", de voluten en het kuifstuk van de geveltop. Het houten schrijnwerk van de inkomdeur en het merendeel van de vensters met kleine roeden in bet bovenlicht is bewaard.
Volgens de bouwplannen biedt de begane grond ruimte aan de vestibule, de inkom- en traphal met lift, en verder aan een ‘wachtkamer, kleerplaats en office’ waarmee wellicht een praktijkruimte bedoeld wordt. De appartementen die telkens een volledige verdieping beslaan, omvatten een suite van salon en eetkamer aan de straatzijde, parallel met de traphal een eerste (slaap)kamer die zoals de badkamer aan de centrale lichtschacht grenst, en achteraan een tweede slaapkamer en de keuken met terras.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1923#14810 en 1919#7961.