Burgerhuis in art-nouveaustijl als eigen woning gebouwd door Alexander Van Roey, naar een ontwerp uit 1903. Van Roey was in Antwerpen actief vanaf eind jaren 1890 tot begin jaren 1930, aanvankelijk als aannemer en van kort vóór de Eerste Wereldoorlog ook als architect. De iconografie van het geveldecor verwijst naar de twee takken van het aannemersbedrijf: schrijnwerkerij en metserij.

Met een gevelbreedte van drie ongelijke traveeën, omvat de rijwoning drie bouwlagen onder een zadeldak. De lijstgevel heeft een parement uit geel baksteenmetselwerk in kruisverband, met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint, speklagen, waterlijsten, hoekblokken, kapitelen en postamenten. Axiaal van opzet, met het inkomportaal in de hoger opgetrokken middentravee, wordt de bovenbouw geritmeerd door kolossale pilasters. Een balkon met een structuur van ijzeren I-balken, consoles en een gebuikte borstwering uit gietijzer, accentueert op de eerste verdieping de bredere rechter travee. Verder beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema met registers van rechthoekige muuropeningen op begane grond en eerste verdieping, respectievelijk met ijzeren en hardstenen latei, en korfboogvensters met imposten op de tweede verdieping; getralied rondboogtweelicht met imposten in de attiek van de middentravee, die in het gevelontwerp wordt bekroond door een driehoekig fronton. Opmerkelijk zijn de sgraffitopanelen in grisaille tegen een goudgele achtergrond die de borstweringen en de fries kleuren. Op de eerste verdieping verbeelden zij vogels met gespreide vleugels, op de tweede verdieping trofeeën met attributen links van het schrijnwerkersambacht (sergeanten, tang, schroef) en rechts van het metsersambacht (truweel, passer, schietlood). Een gebroken, breed geprofileerde, houten kroonlijst met tandlijst vormt de gevelbeëindiging. Vernieuwd schrijnwerk, maar behouden smeedijzeren keldertralies en gietijzeren voetschraper; de inrijpoort in de linker travee ontsloot de achterliggende werk- en opslagplaatsen van de aannemer.