Het domein Forreist met het kasteel, voormalig remisegebouw, hoeve met aanhorigheden, een toegangsdreef en enkele vroeg-romantische parkstructuren, is een uniek ensemble en totaalconcept in empirestijl naar ontwerp van de Brugse architect J.F. Van Gierdegom, initieel gebouwd omstreeks 1808-1815 in opdracht van Anselme de Peellaert, kamerheer van Napoleon Bonaparte. Het kasteel werd in 1907-1909 uitgebreid naar ontwerp van architect Louis Ernest Charles.
De oudste gekende vermelding van de hoeve Forreist als omwalde site dateert van 1519. De hoeve was toen eigendom van het nabijgelegen kartuizerinnenklooster in de Oude Sint-Annadreef.
De hoevesite Forreist wordt weergegeven op de kaart van Pieter Pourbus (1561-1571). De hoeve wordt binnen een min of meer rechthoekige omwalling voorgesteld. De hoeve stond via een dreef in verbinding met de Oude Ghistelweg” (Gistelse Steenweg) en de Diksmuidse Heerweg.
Op een kaart van circa 1776 worden twee gebouwen van één bouwlaag weergegeven. Het ene gebouw is loodrecht op de straat ingeplant, het andere gebouw staat evenwijdig met de straat.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) worden drie volumes binnen een vierkante omwalling weergegeven. Ten westen van de omwalling is vermoedelijk een groentetuin te situeren.
De gronden en bezittingen van het nabijgelegen karthuizerinnenklooster worden in 1783 verbeurd verklaard. De hoeve en de omliggende gronden worden aangekocht door de in 1693 tot de adelstand verheven familie de Peellaert.
Anselme de Peellaert (1764-1817), Heer van Westhove en Ten Poele, tijdelijk schepen van het Brugse Vrije en notoir activist onder het Napoleontisch bewind, heeft in de periode 1792-1810 plannen om bij de bestaande hoeve een kasteelsite in empirestijl te bouwen. Vermoedelijk worden de bouwwerken omstreeks 1808 doorgevoerd, wellicht na integrale sloop van de oude hoeve.
In de atlas van het Frans kadaster (1810) krijgen we een eerste officieel geregistreerde weergave van de kasteelsite en de hoeve met bijhorende ommuurde groentetuin. De plattegrond van de gebouwen komt grosso modo overeen met de plannen zoals ze in 1827 worden weergegeven in de Atlas Goetghebeur.
Het kasteel met twee afzonderlijke toegangen vanaf de Doornstraat, twee remisegebouwen en een ommuurde moestuin met toegang en aansluitende stallingen met oranjerie worden gerealiseerd in Egyptiserende stijl. Het is onduidelijk of tussen het kasteel en de remisegebouwen effectief een colonnade wordt gebouwd. De hoeve wordt eveneens aangepast in Egyptiserende stijl.
In 1815 verschijnt een plattegrondweergave van het (afgewerkte?) kasteel op een schetsplan met de domeinen van Sint-Anna-ter-Woestijne, het Forreist en Klein Tilleghem. Het kasteel wordt afgebeeld als een hoofdvolume met lichtjes vooruitspringend middenrisaliet en ten oosten en ten westen ervan remisegebouwen met gebogen wand. Op het schetsplan wordt ook een eerste aanzet tot landschappelijke parkaanleg ten zuiden van het kasteel gesuggereerd. Ook een basisherwerking van de afwatering met wijziging van de bestaande grachtstructuur en toevoeging van nieuwe grachtstructuren wordt uitgetekend. Dit schetsplan doet een vroeg-romantische parkaanleg vermoeden.
Na de val van Napoleon heeft Anselme de Peellaert geen geld meer om zijn project verder af te werken. Na zijn dood in 1817 blijft een leegstaand kasteel met onafgewerkte westvleugel achter.
De bouwplannen van de hand van de Brugse architect en lesgever aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Josephus Franciscus Van Gierdegom (1760-1844) worden in 1827 gepubliceerd in het boek "Choix des monuments" van de Gentse architect, graveur, verzamelaar en schrijver Pierre-Jacques Goetghebuer (1788-1866). Het beeldt een imposant kasteelcomplex met een symmetrische aanleg af. Het kasteel zelf heeft een rechthoekige plattegrond met aan de gracht- en straatzijde een ronde uitbouw. Aan weerszijden van het kasteel ligt een colonnade waarop de stallingen aansluiten. In het kasteel komt men langs een zuilenportiek in de grote inkomhal. Langs de straatzijde loopt een gracht voor het kasteel. Het middengedeelte van het kasteel springt driekwartrond vooruit op de voorgevel en is bekroond door een koepel, waarboven een belvedère. Op de begane grond bevinden zich drie rondboogingangen die toegang geven tot een door een borstwering afgesloten terras op consoles. De drie vensters op de verdieping zijn rechthoekig, deze op de tweede bovenverdieping zijn halfrond uitgewerkt. Tegen de ronde gevel staan zes Korinthische zuilen die doorlopen over de volledige hoogte en de kroonlijst dragen. De twee zijvleugels hebben op de begane grond en op de eerste bovenverdieping elk drie vensters. Op de tweede bovenverdieping zou de Brugse beeldhouwer Jan Calloigne (1775-1830) een fries met bas-reliëfs aanbrengen. Aan de tuinzijde wordt de drie traveeën brede middenvleugel geflankeerd door twee zijvleugels van telkens vier traveeën. Boven de inkom zouden zich nog drie halfronde boogvelden bevinden met gebeeldhouwde reliëfs van de hand van Jan Calloigne.
Het verwaarloosde domein raakt tussen 1815 en 1835 in verschillende eigendommen verdeeld. Het deel met het onafgewerkte kasteel, hoevesite en enkele tuin-, park- en bosgedeelten komt in handen van de in 1822 in de adel ingelijfde Maldegemse familie Pecsteen (de Lampreel) en wordt aanvankelijk bewoond door Charles-Honoré Pecsteen (1789-1873), sinds 1845 baron en één van de meest invloedrijke politici in Brugge en West-Vlaanderen in de eerste helft van de 19de eeuw, tevens proost van de “Edele Confrérie van het Heilig Bloed”. Een zuidelijk deel met landerijen en een ijskelder staat op naam van de Franse baron Hector Joseph Mortier (1771-1844), algemeen ontvanger van het Leiedepartement. Mogelijk betrekt deze hoge functionaris de voltooide hoeve als buitenverblijf. In deze periode wordt ook de omgrachting van het kasteel en de hoeve gewijzigd.
Op het primitief kadasterplan (1835) staat het kasteel met een kleiner volume weergegeven. Vermoedelijk was het een gebouw van vier traveeën waarvan één travee uitgewerkt als risaliet. Enkel ten oosten van het kasteel wordt nog een halfrond uitgewerkt volume aangeduid, in gebruik als remisegebouw. Op het neerhof worden het boerenhuis, de schuur, de stallingen, de oranjerie en de ommuurde groentetuin weergegeven. De percelen in de omgeving van het kasteel staan omschreven als ‘dennenbos tot vermaak’, ‘weiland’, ‘lusttuin’, ‘water als lusttuin’ en ‘boomgaard’ en zijn geregistreerd bij eigenaar Pecsteen de Lampreel. Deze omschrijvingen bevestigen een vroeg-romantische parkaanleg. Op het kadasterplan wordt ten zuidoosten van het kasteel een ‘ijsput’ weergegeven, vermoedelijk aangelegd op een kunstmatige ophoging. Samen met de landerijen staat deze ijskelder op naam van eigenaar Mortier.
Volgens het kadaster vindt in 1846 de ombouw van de hoeve naar woning plaats. Op de reductie van het primitief kadasterplan (1853) wordt op de huisweide, ten oosten van het erf, een boomgaard geregistreerd. De ijskelder wordt gesitueerd in een open akkerland. Ten noorden van de Doornstraat, recht tegenover de hoeve, wordt een moestuinperceel gekarteerd.
Op een rudimentair ontwerp voor de parkaanleg bij de kasteelsite Forreist (1859) krijgen we een schetsmatige weergave van de (gerealiseerde?) parkaanleg onmiddellijk ten zuiden van het kasteel binnen de grachtomwalling, voorbij de Doornstraat ook ten noorden van het kasteel en voorts in enkele bospercelen ten noordwesten van het kasteel. Het plan suggereert enkele grillige padenpatronen. Ook de oorspronkelijk rechte toegangsdreef vanaf de Gistelse Steenweg krijgt een zwenkend verloop met nieuwe aansluiting ter hoogte van de Doornstraat (weliswaar pas geregistreerd op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut , opname 1911). Het kasteel met grosso modo vierkante plattegrond was toen toegankelijk via één toegang over het water. Ten oosten van het kasteel is het nu nog bestaande remisegebouw te situeren. De hoeve bestond uit een boerenhuis, een schuur, een ommuurde groentetuin, stallingen en oranjerie. Op deze schets wordt voor het eerst ook duidelijk een waterput afgebeeld.
Via erfenis wordt het eigendom Pecsteen de Lampreel gedeeld met Camille Jean Rotsart de Hertaing (1825-1901). Deze baron trouwde met barones Ida Pecsteen de Lampreel (1828-1897), de enige dochter van Charles-Honoré die huwde. Zij zullen in 1873 de gronden ten zuiden van het kasteel verwerven van de erfgenamen Mortier en het bestaande kasteel verbouwen en de parkaanleg verruimen.
Op de kaart van het Dépôt de la Guerre (opname 1870) wordt een landschappelijke parkaanleg weergegeven onmiddellijk ten zuiden van het kasteel en binnen de grachtomwalling. Bij de ijskelder wordt enkel een kunstmatige heuvel afgebeeld.
Op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (opname 1883) wordt naast een landschappelijke parkaanleg binnen de grachtomwalling ook ten zuiden van het kasteel een verruimde parkaanleg met bomengroepen en graslandcompartimenten weergegeven. De ijskelder wordt geïncorporeerd in de vormgeving van de parkstructuur.
In 1885 wordt volgens het kadaster het bakhuisje gebouwd, in 1894 volgt volgens het kadaster de bouw van de boswachterswoning. Het kadaster vermeldt in 1897 de volledige afbraak van de ijskelder en vermoedelijke ombouw tot grotto. Eveneens volgens het kadaster wordt het kasteel in 1899 uitgebreid in oostelijke richting.
In 1907-1909 wordt het kasteel andermaal verbouwd, verfraaid met neoclassicistische elementen en uitgebreid naar plannen van de Brugse architect Louis Charels (1875-1912). Het hoofdvolume wordt opgetrokken met een bouwlaag en verfraaid met balusterleuningen, frontonbekroningen en een torenachtige uitbouw ter hoogte van de rechter travee. De werken gebeurden in opdracht van de toenmalige burgemeester van Sint-Andries, Baron Rotsart de Hertaing.
Op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut ( opname 1911) wordt een vereenvoudigde en opengewerkte landschappelijke parkaanleg weergegeven voor zowel de aanleg binnen de grachtomwalling als daarbuiten. Ter hoogte van de vroegere ijskelder wordt een kapel aangeduid, mogelijk in relatie tot de grotto. Het vroegere moestuinperceel ten noorden van de hoeve wordt gekarteerd als boomgaard.
In 1937 worden de eigendommen verdeeld naar de familie van Caloen - Rotsart de Hertaing.
Op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (opname 1960) is de vereenvoudigde en opengewerkte landschappelijke parkaanleg nog steeds herkenbaar. In de bospercelen ten noordwesten wordt een grillig padenpatroon voorgesteld. Langsheen de toegangsdreef worden geen dreefbomen meer gekarteerd. De huisweide ten oosten van het erf wordt niet langer als boomgaard weergegeven.
Het kasteel wordt in 1965 met een halve verdieping verlaagd wegens de slechte bouwfysische toestand. De borstweringen, de frontons en de belvedère worden afgebroken. Het resultaat is een kasteel onder één schilddak. De werken werden uitgevoerd onder leiding van de Brugse architect Arthur Degeyter (1919-2004).
Na 1965 is de oorspronkelijke opengewerkte parkstructuur in het zuidelijke parkgedeelte buiten de grachtomwalling dicht geplant met een gevarieerd naaldhoutbestand waardoor de structuur sindsdien vervaagd is. De vroegere padenstructuur aansluitend op de vroegere ijskelderlocatie met grotto en enkele parkbomen langsheen de omranding zijn daarbij wel bewaard gebleven. Volgens de voormalige eigenaars stonden voorheen, centraal in de gazonpartij ten zuiden van het kasteel enkele imposante ceders en werd het kasteel benoemd als "Château Les Cèdres".
De Doornstraat is geëvolueerd naar een verharde weg en in de nabije, bosrijke omgeving is een dense woonverkaveling ontwikkeld. Recent voor de bescherming (2015) heeft de toegangsdreef, door gedeeltelijke afsplitsing van het eigendom, een publiek karakter verworven. De dreef wordt nu gebruikt als zacht-recreatieve ontsluiting tussen de Gistelse steenweg en de Doornstraat.
In 1974 volgt de verdeling van het eigendom naar de familie van Caloen - de Coninck de Merckem.
De kasteelsite Forreist bestaat uit een kasteel met voormalig remisegebouw, een hoeve met aanhorigheden, een toegangsdreef, een driedelige parkstructuur met onder meer een tot grotto omgebouwde ijskelder en een boswachterswoning. Ook een selectie van enkele graslanden, boomgaard- en parkbosrelicten, voorheen verbonden aan het kasteel, worden tot de site gerekend.
Het sober neoclassicistisch kasteel op onregelmatige plattegrond bevindt zich binnen een grosso modo vierkante omwalling, aan de straat afgesloten met een smeedijzeren hekken bevestigd aan zware bakstenen bepleisterde en beschilderde hekpijlers.
Het hoofdvolume telt acht traveeën en twee bouwlagen en een kelderverdieping onder een leien schilddak. De bepleisterde en wit beschilderde baksteenbouw wordt aan de kant van de Doornstraat horizontaal belijnd door middel van doorgetrokken lekdrempels en op de eerste bouwlaag imitatievoegen. De verticale geleding op de tweede bouwlaag gebeurt door middel van muurkettingen. De gevel is opengewerkt met rechthoekige muuropeningen voorzien van bewaarde T-ramen, sommigen met geprofileerde kroonlijst. De gevel aan de zuidelijke parkzijde is meer uitgewerkt met bepleisterde en wit beschilderde gevels boven een grijs beschilderde plint. De onderbouw wordt horizontaal belijnd door imitatievoegen, de bovenbouw wordt verticaal geleed door muurkettingen. Op de begane grond bevinden zich centraal drie uitspringende traveeën van één bouwlaag hoog. De centrale inkom wordt geflankeerd door twee Dorische zuilen. Rechts ervan worden twee rondboogvensters geflankeerd door Dorische pilasters. De rechthoekige muuropeningen omvatten bewaarde T-ramen, op de begane grond bewaarde luiken, op de verdieping zijn duimen aanwezig. De rondboogvensters, rechts van de centrale inkom, zijn voorzien van kleine roedeverdelingen. Tegen de westgevel werd in de jaren 1970 een verandastructuur aangebouwd. Volgens oude postkaarten stond hier oorspronkelijk een veranda met gietijzeren pijlers en houten schrijnwerk. Eén van de gietijzeren pijlers is teruggevonden.
Het kasteel bewaart een gave interieuraankleding uit de verschillende bouwperiodes. De klassieke plattegrond bestaat uit een enfilade van salons. De benaming van de verschillende ruimtes is gebaseerd op het plan van 1907. Het kasteel komt men binnen via het “peristyle”, gekenmerkt door zuilen. Hierbij sluit de “Vestibule” aan. Deze heeft een achthoekige plattegrond voorzien van een typische empire-aankleding. Bepleisterde en beschilderde muren zijn opgedeeld in verschillende compartimenten voorzien van typische empiremotieven aangebracht door de Brugse schilder Louis Gerbo (1761-1818). Deze Brugse kunstschilder van portretten, historische en religieuze taferelen was leraar aan de Academie te Brugge. Hij verzorgde onder meer decorschildering in Parijs. De lambrisering is voorzien van rosaces. Erboven staan allegorische figuren met de voorstelling van de "Vier Elementen" (water, lucht, vuur, aarde). De rechthoekige cartouches omvatten medaillons. Tegen het plafond is een fries met bladmotieven aangebracht. De twee marmeren schouwen hebben vergulde leeuwen als schouwwangen. Het plafond met stucwerk is centraal voorzien van een uitstralend bloemmotief.
Rechts van het “peristyle” bevindt zich de traphal. Deze is voorzien van een sobere aankleding en een bordestrap die de oorspronkelijke trap omstreeks 1960 heeft vervangen. Via de traphal komt men in de “grote eetkamer”. Deze ruimte, rechts van de traphal, heeft sterk symmetrisch opgebouwde wanden met onder meer paneelwerk en ingebouwde kasten tegen de buitengevel. Het plafond is centraal voorzien van een kader met brede lijst en centraal een rozet met empiremotieven.
Via de vestibule komt men in het “grote salon”. Dit salon is sterk symmetrisch opgebouwd. De wanden, opgedeeld in verschillende compartimenten, zijn voorzien van een imitatie marmerbeschildering. De vleugeldeuren zijn voorzien van een imitatiehout-beschildering en bewaard hang- en sluitwerk. De empireschouw bestaat uit zwart marmer. Het plafond is voorzien van sierlijk stucwerk met typische empire-elementen.
De salons links van de inkom, oorspronkelijk in gebruik als “fumoir” zijn voorzien van een aankleding in neo-Vlaamserenaissance-stijl. De wanden zijn bezet met een houten lambrisering met panelen en een imitatie-goudlederbehang. Het plafond is opgebouwd uit moer- en kinderbalken. De ruimte tussen de balken is voorzien van een beschildering met bloemmotieven en acanthusbladeren. Het schouwmassief is impsant. De deuren hebben bewaard hang- en sluitwerk. Het tweede “fumoir” heeft dezelfde aankleding, maar de beschildering tussen de balken is aangebracht in goudkleuren.
De dienstingang bevindt zich aan de oostzijde van het kasteel. Rechts van de dienstingang ligt een klein salon met vierkante plattegrond. De empireschouw van zwarte marmer is versierd met empiremotieven in witte marmer. Centraal bevindt zich een kopje geflankeerd door vissen (stucwerk). De schouwwangen zijn opgebouwd uit zuiltjes met kronkelende slangen of palingen. Het plafond is voorzien van pleisterwerk, bestaande uit een centraal rozet met empiremotieven. De vloer is voorzien van een cementtegelvloer met florale motieven in blauwe tinten.
De keuken is voorzien van een vaste kastenwand en een cementtegelvloer met florale motieven in blauwe tinten. Verder op de gang bevindt zich een lavabo met gietijzeren ornamentiek. De diensttrap is een houten slingertrap met houten spijlen. De wand is voorzien van een wandkast.
Op de verdieping ter hoogte van de traphal rust een balk op uitgewerkte consoles. De kamers op de verdieping zijn soberder aangekleed dan op de begane grond. Centraal ligt de zogenaamde “ronde kamer” met bewaard pleisterwerk en centraal rozet. De gebogen deuren met bewaard hang- en sluitwerk zijn goed geïntegreerd in de kamerwanden. Het eenvoudig zwart marmeren schouwtje bleef bewaard. De overige kamers hebben bewaard lijstwerk aan de plafonds en bewaarde deuren. Sommige zijn voorzien van eenvoudige schouwlichamen.
Het voormalig remisegebouw bevindt zich ten oosten van het kasteel. Het betreft een halfrond uitgewerkte bakstenen constructie van één bouwlaag en een mezzanino. Aan de kant van de tuin is de gevel bepleisterd en wit beschilderd boven een grijze plint. De horizontale belijning gebeurt vooral van de zijgevels door middel van imitatievoegen en kroonlijst op klossen. De verticale geleding gebeurt door middel van Dorische zuilen. Op de verdieping zijn gekoppelde rondboogvensters met geblokte ontlastingsbogen aangebracht. Het schrijnwerk bleef bewaard. De zijgevels zijn voorzien van blindnissen, aan de kant van het kasteel voorzien van een pseudo-portiek met centraal een beeldnis met bewaard tuinbeeld, geflankeerd door vier Dorische zuilen die een hoofdgestel dragen, samengesteld uit blanco fries en kroonlijst op klossen.
De hoeve, ten oosten van het kasteel ingeplant, bestaat uit losse bestanddelen gegroepeerd rondom een grotendeels omgracht erf. De hoeve is enerzijds toegankelijk van aan de Doornstraat en ook aan de kant van het kasteel toegankelijk via een nieuw gereconstrueerd brugje over de omwalling.
De eertijds beplante toegangsdreef vertrekt vanaf de Gistelse steenweg. De met steenslag verharde dreef bevat langsheen het rechtlijnige gedeelte geen opgaande dreefbomen, langsheen het zwenkende gedeelte staan enkele opgaande parkbomen.
De dieper gelegen voormalige boswachterswoning werd volgens het kadaster omstreeks 1894 gebouwd. Bij de boswachterswoning zijn een omhaagd moestuinperceel en enkele graasweiden bewaard.
Het kasteel Forreist bezit een driedelige parkstructuur die zich uitstrekt deels rond de nabije omgeving van het kasteel en de hoeve, deels ten zuiden van de kasteelsite binnen een boscontext en deels ten noorden van de Doornstraat, aansluitend bij de boswachterswoning. Ook in enkele omgevende bospercelen worden nog sporen van een vroegere parkstructuur waargenomen. De driedelige parkstructuur bewaart kenmerken van een vroeg-romantische aanleg die echter meermaals werd aangepast en aangevuld met latere vormgeving in zogenaamde landschappelijke stijl.
Het parkgedeelte onmiddellijk ten zuiden van het kasteel en binnen de grachtomwalling lijkt een tussen 1883 en 1911 vereenvoudigde landschappelijke aanleg, bestaande uit een ovaalvormige gazonpartij met een licht geschulpt (hol) profiel. Deze open ruimte wordt volledig omgeven door een rondgaand, geharkt pad. In de gazonpartij staan enkele solitaire bomen en bomengroepen van verschillende leeftijden. In de buitenranden komen parkbosgordels voor met beuken, eiken, linden en bijzondere parkbomen met een onderbegroeiing van heesters, waaronder rododendron, venijnboom, Portugese laurierkers, aucuba en bruidsbloem.
In wijzerzin, startend bij het kasteel, worden volgende bijzondere parkbomen aangetroffen: een solitaire Japanse notenboom (Ginkgo biloba, stamomtrek 1,95 meter), een solitaire Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera, stamomtrek 1,32 meter), een variëteit van gewone beuk met geel blad (Fagus sylvatica ’Zlatia’, stamomtrek 2,51 meter), een drietal grote bruine beuken (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’, stamomtrekken 3,80 meter, 2,74 meter en 3,55 meter met ent op 1,80 meter), een solitaire gewone beuk (Fagus sylvatica, stamomtrek 3,35 meter), twee tamme kastanjes (Castanea sativa, stamomtrekken 2,97 en 3,50 meter), een kleine groep bijzondere beukenvariëteiten, namelijk een varenbeuk (Fagus sylvatica ‘Asplenifolia’, stamomtrek 1,36 meter), een zuilbeuk (Fagus sylvatica ‘Dawyck’, stamomtrek 0,81 meter) en een gezaagdbladige rode beuk (Fagus sylvatica ‘Rohanii’, stamomtrek 1,42 meter). Verder zijn nog een solitaire hemelboom (Ailanthus altissima, stamomtrek 1,82 meter), een solitaire zwarte walnoot (Juglans nigra, stamomtrek 1,80 meter), een Amerikaanse amberboom (Liquidambar styraciflua, stamomtrek 0,93 meter), een gewone robinia (Robinia pseudoacacia, stamomtrek 2,40 meter), een gewone beuk (stamomtrek 2,86 meter), twee grootbladige linden (Tilia platyphyllos), een valse acacia ((Robinia pseudoacacia, stamomtrek 2,44 meter), een gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus, stamomtrek 2,16 meter) en tenslotte een indrukwekkende Amerikaanse tulpenboom (stamomtrek 4,08 meter) aanwezig. Mogelijk resteren enkele bomen met grotere stamomtrek van een vroegere aanlegperiode.
Het parkgedeelte ten zuiden van het kasteel buiten de grachtomwalling betreft een na 1960 vervaagde landschappelijke aanleg uit de periode 1870-1883, maar vermoedelijk tot de periode 1808-1815 teruggaande vroege landschappelijke aanleg. Dit parkgedeelte is bereikbaar via een eenvoudige brug over de grachtomwalling ten zuiden van het kasteel en vroeger ook via een poort in een westelijke ontsluitingsweg. In dit gedeelte is een rondgaand pad bewaard dat leidt naar een tot grotto omgewerkte voormalige ijskelder. Deze halfopen grotto, afgezet met een zwart geschilderd spijlenhekwerk, is samengesteld uit grote blokken natuursteen, mogelijk van lokale herkomst (confer glauconiethoudende veldsteen) en waarschijnlijk gerecupereerd van de vroegere ijskelderconstructie. Langsheen het rondgaand pad groeien onder meer levensbomen (Thuja). De voormalige open graslandstructuur met uitgewerkte vista op de grotto is sinds de jaren 1960 verloren gegaan door inplanting met naaldhout. Enkele tussenstaande solitaire bomen en parkboomgroepen zijn bewaard, onder meer platanen, beuken en linden.
Het parkgedeelte ten noorden van de Doornstraat vormt een tussen 1859 en 1883 doorgevoerde landschappelijke aanleg langsheen de toegangsdreef vanaf de Gistelse steenweg. De aanleg is opgevat met een centrale graasweide (thans begraasd door schapen) waarin langs de randen enkele solitaire parkbomen zijn ingeplant waaronder een meerstammige gewone plataan (Platanus (x) hispanica, stamomtrek 5,44 meter), enkele gewone en bruine beuken, een haagbeuk (Carpinus betulus), enkele zomereiken (Quercus robur) en zomerlindes (Tilia platyphyllos) en een imposante treurbeuk (Fagus sylvatica ‘Pendula’, stamomtrek 3,42 meter). In het aansluitende parkbosgedeelte groeien enkele bijzondere bosbomen, waaronder een imposante groep dicht opeenstaande beuken. In dit parkgedeelte is een sterk gemodelleerd kunstmatig reliëf aanwezig, wellicht in verband te brengen met een vroege landschappelijke aanleg.
Van een oorspronkelijk moestuinperceel, later omgevormd tot boomgaard, resteren nog enkele hoogstammige fruitbomen.
Auteurs: Himpe, Koen; Gilté, Stefanie; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Himpe K. & Gilté S. & Van Vlaenderen P. 2015: Kasteeldomein Forreist [online], https://id.erfgoed.net/teksten/182342 (geraadpleegd op ).
Kasteel zogenaamd "Het Foreyst" of "Les Cèdres" ingeplant in een open parkaanleg gedeeld door de Doonstraat. De parkgedeelten worden omsloten door bossen die voornamelijk uit hakhout bestaan.
De gebouwen en de tuin zijn fasegewijs tot stand gekomen:
1808: Anselm de Peelaert laat een kasteel met bijhorende hoeve bouwen. De bouwplannen van de hand van architect van Gierdegom voorzien de bouw van een kasteel met middenstuk en twee zijvleugels en een hoeve in Egyptische stijl.
1813-1817: het kasteel, de hoeve en de toegang werden gerealiseerd in Egyptische stijl. Het oorspronkelijk ontwerp staat weergegeven in het boek "Choix des monuments" van P.J. Goetghebuer. Het oorspronkelijk ontwerp voorzag een kasteelcomplex met een symmetrische aanleg. Het kasteel zelf is rechthoekig met aan de gracht- en straatzijde een ronde uitbouw; aan weerszijden van het kasteel ligt een colonnade waarop de stallingen aansluiten. In het kasteel komt men langs een zuilenportiek in de grote inkomhal. Langs de straatzijde loopt een gracht voor het kasteel. Het middengedeelte van het kasteel springt driekwartrond vooruit op de voorgevel en is bekroond door een koepel, waarboven een belvedère. Op de begane grond bevinden zich drie rondboogingangen die toegang geven tot een door een borstwering afgesloten terras op consoles. De drie vensters op de verdieping zijn rechthoekig, deze op de tweede bovenverdieping zijn halfrond afgewerkt. Tegen de ronde gevel staan zes Korinthische zuilen die doorlopen over de volledige hoogte en de kroonlijst dragen. De twee zijvleugels hebben op de begane grond en op de eerste bovenverdieping elk drie vensters.
Op de tweede bovenverdieping zou de Brugse beeldhouwer Jan Calloigne (1775-1830) een fries met bas-reliëfs aanbrengen. Aan de tuinzijde wordt de drie traveeën brede middenvleugel geflankeerd door twee zijvleugels van telkens vier traveeën. Boven de inkom bevinden zich drie halfronde boogvelden met gebeeldhouwde reliëfs van de hand van Jan Calloigne.
1815: Eerste weergave van het kasteel op een kaart met de domeinen van Sint-Anna-ter Woestijne, het forreist en Klein Tilleghem. Het kasteel bestond uit een hoofdvolume met lichtjes vooruitspringende middenrisaliet en ten oosten ervan remisegebouwen met gebogen wand.
1835: op het primitief kadasterplan staat het kasteel met een kleiner volume weergegeven. Vermoedelijk was het een gebouw van vier traveeën waarvan één travee uitgewerkt als risaliet.
1859: Op een kaart van het kasteeldomein Forreyst krijgen we een schetsmatige weergave van de tuinaanleg.
1899: het kasteel wordt uitgebreid in oostelijke richting.
1907-1909: het kasteel wordt verbouwd en uitgebreid naar plannen van architect Louis Ernest Charels (Brugge). Het wordt opgetrokken met een bouwlaag en verfraaid met balusterleuningen, frontonbekroningen en een torenachtige uitbouw ter hoogte van de rechtse travee.
Het kasteel en het voorliggend parkgedeelte worden omgeven door een walgracht van enkele meters breed. Vóór het kasteel ligt een ovaalvormig grasplein met een licht geschulpt (hol) profiel. Deze open ruimte wordt volledig omgeven door een pad, met aan weerszijden bomen en struiken, en aan de zijde van het koetshuis en de aanpalende boerderij met een haag. De grens tussen bomen en grasveld is vrij grillig en kronkelig door groepjes bomen en struiken die als het ware uitstulpingen in het grasveld vormen en op die manier voor wisselende en verrassende zichten naar het kasteel zorgen. Deze kenmerken getuigen van de landschappelijke aanleg van de tuin, waarbij het creëren van preferentiële zichten door een kronkelend en grillig patroon van open ruimte betracht werd.
B. Beschrijving gebouwen.
Sober neoclassicistisch kasteel op onregelmatige plattegrond gelegen binnen een grosso modo vierkante omwalling, aan de straat afgesloten met een smeedijzeren hek.
Hoofdvolume van acht traveeën en twee bouwlagen + kelderverdieping onder leien schilddak. Bepleisterde en witgeschilderde baksteenbouw aan de kant van de Doornstraat horizontaal belijnd door middel van doorgetrokken lekdrempels en op de eerste bouwlaag imitatievoegen. Verticale geleding op tweede bouwlaag door middel van muurdammen met imitatievoegen. Gevel opengewerkt met rechthoekige muuropeningen voorzien van bewaarde T-ramen, sommige met geprofileerde kroonlijst.
Meer uitgewerkte gevel aan de kant van de tuin. Bepleisterde en witbeschilderde gevels boven een grijs beschilderde plint. Onderbouw wordt horizontaal belijnd door imitatievoegen, bovenbouw wordt verticaal geleed door muurkettingen. Op de begane grond centraal drie uitspringende traveeën van één bouwlaag hoog. Centrale inkom wordt geflankeerd door twee Dorische zuilen. Rechts ervan twee rondboogvensters geflankeerd door Dorische pilasters. Rechthoekige muuropeningen met bewaarde T-ramen, op de begane grond bewaarde luiken, op de verdieping aanwezigheid van duimen.
Interieur.
Salon aan de tuin met achthoekige plattegrond voorzien van een typische empireaankleding. Bepleisterde en beschilderde muren zijn opgedeeld met verschillende compartimenten voorzien van typische empiremotieven aangebracht door de Brugse schilder Gerbo. Deze Brugse kunstschilder van portretten, historische en religieuze taferelen was leraar aan de academie te Brugge. Hij verzorgde onder meer decorschildering in Parijs.
Salon gelegen aan de omwalling met neoclassicistische aankleding.
Voormalige remisegebouwen gelegen ten oosten van het kasteel. Halfrond uitgewerkte bakstenen constructie van één bouwlaag + mezzanino. Aan de kant van de tuin bepleisterd en witbeschilderd boven een grijze plint. Horizontale belijning vooral van de zijgevels door middel van imitatievoegen en kroonlijst op klossen. Verticale geleding door middel van Dorische zuilen. Op de verdieping gekoppelde rondboogvensters met geblokte ontlastingsbogen. Bewaard schrijnwerk. Zijgevels voorzien van blindnissen, aan de kant van het kasteel voorzien van een pseudo-portiek opgebouwd uit vier Dorische zuilen die een hoofdgestel dragen, samengesteld uit blanco fries en kroonlijst op klossen.
Park. Het kasteel Foreist wordt zowel ten noorden als ten zuiden omgeven door een park dat in zijn historische structuur bewaard gebleven is, en waarin de algemene landschappelijke aanleg herkenbaar is. Door het grillige en kronkelende patroon van open grazige en gesloten beboste ruimtes worden er naar en vanuit het kasteel - dat vele raamopeningen heeft - zichten en vista's gecreëerd naar de omgeving of naar merkwaardige parkelementen, veelal specifieke parkbomen.
Het kasteel en parkgedeelte ten zuiden van de Doornstraat, dat omgeven wordt door een walgracht van enkele meters breed, bestaat uit een ovaalvormig grasplein met een licht geschulpt (hol) profiel. Deze open ruimte wordt volledig omgeven door een pad, met aan weerszijden bomen en struiken, en aan de zijde van het koetshuis en de aanpalende boerderij met een haag. De grens tussen bomen en grasveld is vrij grillig en kronkelig door groepjes bomen en struiken die als het ware uitstulpingen in het grasveld vormen en op die manier voor wisselende en verrassende zichten naar het kasteel zorgen. Op de centrale zichtas vanuit het kasteel staat een grote majestueuze gewone beuk (Fagus sylvatica L).
Wanneer we het pad rond het grasveld volgen, startend bij het kasteel en in wijzerzin lopend, komen we eerst een hoge taxushaag tegen die het koetshuis visueel camoufleert, samen met enkele esdoorns. Op het grasveld staan een Ginkgo biloba en een linde als solitaire bomen. Volgens de huidige eigenaars stonden er rond deze ginkgo tot voor kort enkele cederbomen die echter door ouderdom niet bewaard gebleven zijn. Op een historische stedenbouwkundige aanvraag werd het kasteel overigens benoemd als "Chateau des Cèdres", naar de vele ceders die in de tuin aangebracht waren.
Wanneer we het pad verder volgen, komen we een tulpenboom (Liriodendron tulipifera) tegen en een serieus massief van rododendron. Vervolgens een gewone beuk (Fagus sylvatica L), zomereik (Quercus robur) en een drietal grote rode beuken (Fagus sylvatica L) waarvan er één de sporen van een ent vertoont. Wat verder ligt er een brugje over de gracht dat naar de achterliggende bospercelen toegang verleent. Deze bestaan voornamelijk uit naaldhout en vertonen nauwelijks nog structuren van parkaanleg. Nog een eindje verderop, op de centrale as van het kasteel staat een grote solitaire gewone beuk. Meer naar de gracht toe staat hakhout van hulst. Nabij de bocht van het pad staat een groepje van tamme kastanjes (Castanea sativa), zomereiken (Quercus robur), een Nothofagus antarctica, amberboom (Liquidambar styraciflua) en enkele specifieke variëteiten van gewone beuk, namelijk. de Aspenifolia, Dawyck, en Rohanii. Verderop staat er een hemelboom (Ailanthus altissima) en een zwarte walnoot (Juglans nigra); vervolgens loopt men door een groot massief van laurierkers dat een tunnel vormt voor de wandelaar. Vlakbij staat er tevens een trompetboom (Catalpa bignonioides) en vlakbij het huis opnieuw een grote tulpenboom (Liriodendron tulipifera), naast enkele rode beuken en een Japanse sierkers (Prunus serrulata) op het grasplein.
Volgende soorten werden tevens aangetroffen: gewone vlier (Sambucus nigra), berk, seringen, acacia (Robinia L).
Ten noorden van de Doornstraat ligt tevens nog een gedeelte van het voormalige park waarin de landschappelijke aanleg herkenbaar is aan de kronkelende lijnen tussen grasvelden en beboste gedeelten, aan de geschulpte vorm van het grasveld en aan enkele solitaire parkbomen.
Vanaf de Gistelse Steenweg loopt de oorspronkelijke toegangsdreef aanvankelijk recht naar het kasteel toe, maar wijkt voorbij het boswachtershuisje af van deze lijn. Vanaf het boswachtershuisje kan men het kasteel al ten dele zien, want het is deels verscholen achter de enorme treurbeuk (Fagus sylvatica f pendula), maar na de bocht is er geen rechtstreeks zicht meer naar het kasteel totdat men op de Doornstraat uitkomt en tussen twee stenen parkornamenten rijdt.
Dit parkgedeelte wordt gedomineerd door de enorme en monumentale treurbeuk die centraal in het open grasveld staat ten noorden van het kasteel. Deze ruimte wordt aan de ene zijde begrensd door de toegangsdreef bestaande uit beuken (Fagus sylvatica) en een klein bosje dat op een lichte verhevenheid gelegen is. Wellicht is deze verhoging in functie van de parkaanleg ontworpen, want de vorm is op een historisch plan uit het archief van Mestdagh, goed herkenbaar en de aangetroffen bomen wijzen op een niet-natuurlijke invloed.
We treffen er onder andere een tamme kastanje (Castanea sativa L) aan met enorme afmetingen en zes vertakkingen nabij de grond, ook een plataan (Platanus x Hyspanica) met drie vertakkingen aan de grond en met een serieuze stamomtrek, enkele zomerlindes (Tilia Platiphyllos), een haagbeuk (Carpinus Betulus), enkele rode beuken (Fagus sylvatica).
Aan de andere zijde wordt het open grasveld ten noorden van het kasteel begrensd door een bomenrij bestaande uit beuken (Fagus sylvatica), esdoorns (Acer), zomereik (Quercus robur) en tamme kastanjes (Castanea sativa).
Het terrein ten oosten van deze bomenrij was oorspronkelijk in gebruik als boomgaard waarvan er nog een aantal hoogstammige bomen resteren. Verderop vormen zomereiken in dreefverband, weliswaar nog vrij jong, de historische begrenzing van dit perceel. In de diepte wordt het zicht begrensd door een rij van berken.
Rond het boswachtershuisje staan veel gewone beuken en dichter naar het kasteel een solitaire treurwilg. Aan de ander zijde van de toegangsdreef wijzen een zevental beuken die in een cirkel geplant zijn op parkaanleg. Verder is een deel ook beplant met hakhout van tamme kastanje (Castanea sativa).
Bron: GILTÉ S. & VAN VLAENDEREN P. met medewerking van VANWALLEGHEM A. & DENDOOVEN K. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Brugge, Deelgemeente Sint-Andries, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL19, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Gilté S. & Van Vlaenderen P. 2005: Kasteeldomein Forreist [online], https://id.erfgoed.net/teksten/74847 (geraadpleegd op ).