Voormalig landhuis Vanden Reeck, nu in gebruik door de vzw Moritoen als vormingsinstelling.

Volgens het kadastraal onderzoek zou vóór 1847 hier een landhuis zijn gebouwd en een zogenaamde "plaisiertuin" aangelegd in opdracht van de toenmalige eigenaar Jacobus Glorieux-Rollin, zeepzieder van beroep. Hij kocht een ruim stuk grond aan op het voormalig bastion aan de Smedenpoort. In 1859 worden Guillaume Vanden Reeck en zijn vrouw Beatrice Vandenherreweghe de nieuwe eigenaars van het buitenhuis dat ze waarschijnlijk enkel in de zomer gebruikten of bewoonden. Guillaume had samen met zijn schoonbroer Camille Mullier een groothandel van textiel en tapijten. Rond 1873 wordt het landhuis doorverkocht aan Jules Valckenaere en in 1888 kwam het in bezit van de familie Retsin. De familie Retsin was betrokken bij de hofbouw en had veel serres gebouwd waar nu de stedelijke groendienst gevestigd is. Het pand wordt in 1921 door het Brugse stadsbestuur aangekocht als woonhuis voor de directeur van de Stedelijke Groendienst. In 1998 wordt het in erfpacht gegeven aan de vzw Moritoen. Het huidig uitzicht is het resultaat van de consoliderende "Kunstige Herstelling" van 1998.

Het landhuis is gebouwd op het 17de-eeuwse bastion tussen de nu gedempte buiten- en binnenvestingsgracht tussen de Smedenpoort en de Bloedput. Het resultaat is een herenhuis op vierkante plattegrond van vijf traveeën en drie bouwlagen onder tentdak bedekt met Vlaamse pannen. De bepleisterde en witbeschilderde gevels zijn horizontaal belijnd door imitatievoegen uitstralend boven de benedenvensters. De bovenvensters zijn gevat in een geprofileerde omlijsting en voorzien van sierlijke gietijzeren borstwering met centraal een versiering in de vorm van twee vogels die uit een schaal drinken. In het verlengde van de ingang een houten dakkapel met dubbel rondboogvenster en het klokkentorentje boven het dak. Bewaard schrijnwerk met fraai hang- en sluitwerk. Tegen de westgevel een aanbouw met plat dak uit de jaren 1970.

Interieur. Centrale middengang haaks aansluitend op het trappenhuis. Houten trap met zwartmarmeren aanzettrede en geaccentueerd door een met palmetten versierde trappaal en houten spijlen. Salon achteraan op de benedenverdieping met beigemarmeren volutenschouw en klauwen in Louis-Philippestijl. Plafondlijstwerk en stucwerk met rozetten en putti die vruchten- en bloemenkorven dragen.