Teksten van Burgerhuis en architectenwoning Joseph Goeyvaerts

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/7509

Burgerhuis en architectenwoning Joseph Goeyvaerts ()

Historiek en context

Geheel van twee burgerhuizen in art-nouveaustijl naar een ontwerp door de architect Joseph Goeyvaerts uit 1912. Opdrachtgever van nummer 51 was zijn schoonmoeder, Eugenie Merckx-Verellen (1854-1931), de weduwe van de aannemer Victor Merckx-Verellen (1852-1910). Zelf bouwde Goeyvaerts het nummer 53 als eigen woning met kantoor. Volgens de bouwplannen omvatte het programma van beide panden een aparte woonetage, vermoedelijk bedoeld als huurkwartier. Voor de bouw, uitgevoerd door het aannemersbedrijf Victor Merckx-Verellen, werden drie bestaande huizen gesloopt. Beide woningen zijn als een eenheid geconcipieerd, met een uniform materiaalgebruik en geveldecor, maar een afwijkende typologie en ordonnantie. In tegenstelling tot de intact bewaarde en vakkundig gerestaureerde architectenwoning op nummer 53, is het aanpalende burgerhuis op nummer 51 minder gaaf.

Victor Merckx-Verellen, zoon van een mandenvlechter uit Bornem, bouwde vanaf de jaren 1880 een bloeiend aannemersbedrijf uit in Antwerpen, dat na zijn overlijden in 1910 werd voortgezet tot het einde van de jaren 1930. Gaandeweg specialiseerde het bedrijf zich in de constructie van historische decors in hout en pleisterwerk, zoals het populaire “Oud Antwerpen” op de wereldtentoonstelling van 1894 op het Zuid. Een aantal van deze gebouwen, replica’s van historische gebouwen in de Antwerpse binnenstad, werden in duurzame materialen opnieuw opgericht in het gehucht Buitenland in Bornem. Joseph Goeyvaerts was gehuwd met Isabella Merckx (1887-1926), dochter van Victor en Eugenie Merckx-Verellen, met wie hij zes kinderen zou krijgen. De bouw van de architectenwoning volgde vermoedelijk kort op dit huwelijk.

Joseph Goeyvaerts, medestichter van de Kring voor Bouwkunde, was als architect actief van omstreeks 1905 tot begin jaren 1940. Waar zijn eerste realisaties veeleer een neotraditioneel idioom volgden, paste hij vanaf de jaren 1910 zowel de beaux-artsstijl als de art nouveau toe. Voor zover gekend moeten de woningen uit 1912 in de Rotterdamstraat en de in 1913 ontworpen Residentie Carlier op de hoek van Britselei en Mechelsesteenweg, als zijn belangrijkste art-nouveau-realisaties worden beschouwd. Tijdens het interbellum evolueert het werk van Goeyvaerts in de richting van de art-decostijl en vervolgens naar een gematigd modernisme. Tot zijn opdrachtgevers behoorden meerdere kloostercongregaties, kerkfabrieken en katholieke werkliedenverenigingen, die onder meer patronages, scholen en volkshuizen lieten bouwen. In 1925 ontwierp Goeyvaerts ook de Tuinwijk Eenheid in Wilrijk.

Woning weduwe Merckx-Verellen

Drie traveeën breed, omvat de rijwoning met enkelhuisopstand drie bouwlagen onder een pseudo-mansarde (leien). De lijstgevel heeft een parement uit roomkleurige Silezische brikken in kruisverband, met gebruik van blauwe hardsteen voor structurele en bewerkte onderdelen als de plint, puilijst, speklagen, lateien, lekdrempels, postamenten en het balkon. De sgraffitopanelen die de opstand decoreren zijn door verwering moeilijk leesbaar. Horizontaal geleed door de puilijst en asymmetrisch van opzet, legt de compositie de klemtoon op de twee rechter traveeën met de woonvertrekken, daar waar de linker travee met de circulatiezone als risaliet behandeld is. De twee rechter traveeën onderscheiden zich op de bel-etage door een breed venster met een sgraffitodecor (landschap) rond de waterlijst, en een gebogen balkon met een console en een smeedijzeren borstwering. Hierbij sluit een drielicht aan op de tweede verdieping, die wordt geaccentueerd door de trapezoïdale kroonlijst op consoles. Verder rechthoekige muuropeningen, de vensters op individuele lekdrempels met spuwer. De borstwering op de tweede verdieping van de inkomtravee draagt een tweede sgraffitopaneel (decoratief patroon). Een klassiek hoofdgestel met een gebroken houten kroonlijst gemarkeerd door postamenten vormt de gevelbeëindiging. Beide dakkapellen, in de bouwplannen respectievelijk uit metselwerk en hout, zijn bekleed met leien. Vernieuwd schrijnwerk.

De onderkelderde plattegrond beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen beslaat de gebruikelijke enfilade van salon, eetkamer en veranda met bovenlicht de begane grond, geflankeerd door de keuken annex wc en berging in de achterbouw. De eerste verdieping vormt een huurkwartier samengesteld uit een slaapkamer, een ‘cabinet’, een eetkamer en een keuken annex wc. Op de tweede verdieping bevinden zich twee slaapkamers en een ‘cabinet’, op de mansarde twee kamers en een zolder.

Architectenwoning Joseph Goeyvaerts

Drie traveeën breed, omvat de rijwoning met enkelhuisopstand drie bouwlagen onder een pseudo-mansarde (leien). De lijstgevel heeft een parement uit roomkleurige Silezische brikken in kruisverband, met gebruik van blauwe hardsteen voor structurele en bewerkte onderdelen als de sokkelvormende begane grond met plint en puilijst, speklagen, lateien, lekdrempels, frontons, gevelstenen, postamenten, spuwers en het balkon. Het geveldecor dat zich onderscheidt door een geometrisch gestileerde art-nouveau-lijnvoering ontleend aan de Wiener Secession, is sterk verwant met dat van de één jaar later ontworpen Résidence Carlier. Terugkerende motieven die beide gebouwen typeren zijn de gebeeldhouwde vrouwenhoofden en de schildjes met driepas.

Horizontaal geleed door de puilijst, beantwoordt de opstand aan de typologie van de bel-etagewoning, waarbij de gedrukte pui als sokkel fungeert voor de hoog oprijzende bovenbouw, nog geaccentueerd door het materiaalgebruik. Horizontaal geleed door de puilijst, legt de compositie de klemtoon op het inkomrisaliet in de rechter travee, dat hoger oploopt in een dakvenster. Een driezijdige houten erker markeert de bel-etage, rustend op gekoppelde consoles en met een balkonbalustrade geïntegreerd in het leien afdak als bekroning. De pui wordt in de linkerflank geritmeerd getraliede rechthoekige vensters tussen pilasters, met op de kapitelen drie gevleugelde vrouwenhoofden van Egyptiserende inspiratie, ontleend aan de Hathorzuil. De rondboogdeuren aan weerszij van een getralied rondbooglicht in de rechterflank, die respectievelijk toegang bieden tot de architectenwoning en de huuretage, zijn versierd met bladranken. Geometrische motieven, blok- en ribpatronen, en frontons boven de keldermonden bepalen het plastische reliëf van de pui. De bovenbouw beantwoordt aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van rechthoekige vensters, op de eerste verdieping vanaf de puilijst, geaccentueerd door rechthoekige frontons en smeedijzeren borstweringen, op de tweede verdieping voorzien van individuele lekdrempels met spuwer. Gecanneleerde gevelstenen met een krans en bladwerkconsole flankeren het risalietvenster boven de erker. Hierbij sluit het door postamenten, spuwers en steigergaten gemarkeerde dakvenster aan, afgewerkt met een houten kroonlijst. Een klassiek hoofdgestel vormt de gevelbeëindiging, samengesteld uit een architraaf, een kleurrijke sgraffitofries en een houten kroonlijst op modillons, waarboven de houten dakkapel. Egyptiserend van inspiratie, verbeeldt de veelkleurige sgraffitofries afwisselend gevleugelde zonneschijven en trofeeën van metselaarsalaam (troffels, schietlood) en bouwmeestersgerei (schuiflineaal, tekendriehoek, T-lat, tekenpen, papierrol), en ter hoogte van het dakvenster het profiel van Isis met een 'gierkapsel'. Het houten schrijnwerk van de bewerkte inkomdeuren is bewaard, evenals de guillotineramen met gekleurd glas in lood van de begane grond, en de bovenvensters met kleine roeden en wit of blauw gehamerd glas in de bovenlichten. In het smeedijzeren art-nouveau-traliewerk van de benedenvensters, keldermonden en inkomdeuren worden geometrische patronen gecombineerd met zweepslagmotiefjes.

De deels beschilderde bakstenen achtergevels zijn voorzien van twee stucwerkmedaillons met winkelhaak, passer en Ionisch kapiteel, die verwijzen naar het beroep van architect.

Plattegrond

Het L-vormig opgebouwde complex met een duidelijk onderscheiden voor- en achterhuis omsluit een kleine binnentuin. De indeling van de verschillende bouwlagen, telkens voorzien van een apart dienstcircuit is ongebruikelijk en ingenieus bedacht. Op de vrij lage benedenverdieping van het voorhuis bevindt zich links van de inkom- en traphal het architectenkantoor dat twee gescheiden vertrekken omvat en aansluit bij de eetkamer. Een dienstgang achter de eetkamer verbindt de inkom- en traphal met de keuken annex wc, die zijn ondergebracht in de achterbouw. Hier is ook de diensttrap ingeplant die van de kelder doorloopt tot de mansarde. Op de bel-etage van het voorhuis is aan de straat een L-vormige woonkamer ingericht met klein, licht verhoogd salon ter hoogte van de erker en een cosy corner achteraan. Volgens de bouwplannen bevindt een eerste slaapkamer annex ‘cabinet de toilette’ zich aan de binnenplaats, en een tweede slaapkamer annex badkamer in de achterbouw. De tweede verdieping, volgens de bouwplannen de huuretage met eigen inkom- en traphal, groepeert rond de kleine overloop een spreekkamer, salon, slaapkamer en eetkamer. De keuken in de achterbouw is eveneens aangesloten op het dienstcircuit. Op de mansardeverdieping, die alleen via de diensttrap bereikbaar is, bevinden zich drie slaapkamers en een bergplaats.

Interieur

De inkom- en traphal is voorzien van een mozaïekvloer, een omlopende houten lambrisering met paneelversieringen en diamantkoppen, die één geheel vormt met de vaste zitbank net achter de voordeur. Van de licht draaiende trap is de trappaal met gestileerd rankwerk en schijfmotieven versierd. De deels beglaasde houten vleugeldeur die de inkomhal afsluit is - net als verschillende andere binnendeuren - gevat in een omlijsting met kroonlijst. Het bepleisterd en beschilderd plafond is uitgewerkt met omlopend gestuct lijstwerk. De hoek vlak achter de inkom draagt een valk met faraokapsel en zonneschijf gevat in een door ureausslangen gevormde driehoek, wellicht Re-Horus. De trapzaal is uitgewerkt met in imitatienatuursteen afgewerkte bovenmuren.

In het kantoor in neo-Vlaamserenaissance-stijl staat een zwarte marmeren schoorsteenmantel met roodmarmeren wortel- en diamantmotieven, een zwarte metalen haardplaat met gestileerde bloemen en leeuwenfiguurtjes en een eenvoudige trapeziumvormige boezem, voorts een houten plafond samengesteld uit moer- en kinderbalken en een houten parketvloer.

De eetkamer is uitgewerkt met een granitovloer, waarvan de omlopende mozaïekboord in een gestileerd bladrankpatroon is uitgewerkt. De haard met betegelde haardplaat (groene verglaasde tegels) in een cirkelvormige houten omlijsting, waartegen een kleine boezem van marmer en hout is aangebracht, wordt gemarkeerd door een paneel met volgend opschrift: “Bouw uw huis waar ’t u belieft, Plaats uw hof waar ’t u gerieft, En door ’t venster, wijzeguit, Lach deez dwaze wereld uit”. Het cassettenplafond is voorzien van met bloemmotieven beschilderde panelen in een vergulde kraalomlijsting.

De dienstgang wordt gekenmerkt door een granitovloer met omlopende mozaïekboord, een lambrisering van witte tegels met dito groene plint, een fries met lelies en een geprofileerde boordsteen van de keramiekfabriek Gilliot te Hemiksem, voorts deels beglaasde houten paneeldeuren en een diensttrap met sierlijke art-nouveau-getinte trappaal en eenvoudige spijlenleuning. De keuken heeft een granitovloer en omlopende mozaïekboord, een hoge lambrisering van witte tegels met dito blauw en een wit geblokte fries.

Het pronkstuk van het huis is de woonkamer op de bel-etage, waarvan de hoofdruimte zich onderscheidt door een decor dat in het teken staat van de roos. Het bepleisterd en beschilderd plafond is voorzien van een spiegelvormig met een vergulde kraallijst omgord paneel dat helemaal beschilderd is met patronen van gestileerde rozen in zachte pasteltinten. In de met stucwerk versierde zwikken zijn de oorspronkelijke, eveneens als rozen uitgewerkte lichtarmaturen nog aanwezig. De omlopende holle plafondlijst is versierd met gestileerde rozentuilen terwijl de fries die de kamer rondom rond afsluit is beschilderd met landelijk taferelen waarin bloeiende rozenstruiken primeren. Een merkwaardig stuk in deze ruimte is de licht geaderde, witmarmeren schoorsteenmantel met strakke art-nouveau-vormgeving, waarvan de met hout beklede boezem met spiegels en cirkelvormige bekroning een in een cirkel gevat kruis versierd met gestileerde rozen vertoont. Bijzonder fraai is de in hout uitgewerkte, licht verhoogde cosy corner, voorzien van een Egyptiserende balustrade, een opengewerkt front met gesculpteerde bloem- en plantmotieven. Het niet gesigneerde glas-in-loodraam in de achterwand, verbeeldt een vrouwenfiguur omringd door zwanen in een parklandschap met vijver, omringd door een beboomd bordes met een gloriëtte. Evenals in het kleine, eveneens verhoogde salon rechts van de hoofdruimte bij de erker, is ook het plafond van de cosy-corner afgewerkt met cassetten waarin telkens vier gevleugelde scarabeeën figureren. De wanden zijn beschilderd met kleurrijke art-nouveaupatronen. Een beglaasde deur met kleinhouten, gevat in een gelijkaardig rondboogvenster, verbindt de woonkamer met de overloop.

In het vroegere ‘cabinet de toilette’ achter het glas-in-loodraam van de woonkamer, zijn de wanden volledig bekleed met verglaasde tegels met een gestileerde planten- en bloemenboord. De vroegere slaapkamer die daarbij aansluit, is voorzien van een licht geaderde, witmarmeren schoorsteenmantel in een strakke art-nouveau-vormgeving met een onversierde trapeziumvormige boezem, en een plafond met omlopende gestucte lijsten en rijker uitgewerkte hoekversieringen.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1912#1094.
  • PLOMTEUX G. 2008: Een beschermd herenhuis aan de Antwerpse Rotterdamstraat, M&L (Monumenten, Lanschappen en Archeologie) 27.1, 30-39.
  • WARMENBOL E. 2002: De Nijl wast witter, in GRIETEN S. (red.), Vreemd gebouwd. Westerse en niet-westerse elementen in onze architectuur, Turnhout, 302-303.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2020: Burgerhuis en architectenwoning Joseph Goeyvaerts [online], https://id.erfgoed.net/teksten/169466 (geraadpleegd op ).


Ensemble met architectenwoning Jos. Goeyvaerts' ()

Rijhuizen van twee tot drie traveeën en drie bouwlagen onder pseudo-mansardedak met dakkapellen; eclectische stijl met egyptiserende art-nouveau-inslag, naar ontwerp van J. Goeyvaerts, van 1912. Witte bakstenen lijstgevels met toepassing van natuursteen en graffitopanelen.

Nummer 51: venstertraveeën met gebogen smeedijzeren bel-etagebalkon in art nouveau en dito natuurstenen topstukken links en rechts van afgeschuinde kroonlijst.

Nummers 53-55: begane grond met parement van natuursteen met sculptuur van gevleugelde hoofden op de penanten; risalietvormende deurtravee met fraaie driezijdige erker en balkonnetje; aansluitend dakvenster in natuurstenen omlijsting met typische versiering. Rechthoekige vensters, op de begane grond met sierlijke smeedijzeren hekken, op de bel-etage met brede natuurstenen lateien in strakke art nouveau. Brede fries met graffitopanelen, waarin vervaagde egyptiserende motieven. Twee naast elkaar geplaatste smalle rondboogdeuren met origineel schrijnwerk.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1912#1094.

Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Burgerhuis en architectenwoning Joseph Goeyvaerts [online], https://id.erfgoed.net/teksten/7509 (geraadpleegd op ).