is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Clublokaal van roeiclub of Sport Nautique
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Clublokaal van roeiclub of Sport Nautique
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Clublokaal van roeiclub of Sport Nautique
Deze vaststelling was geldig van tot
Clublokaal van roeiclub of zogenaamd "Sport Nautique", opgetrokken in een zogenaamde chaletstijl, een romantische stijl geïnspireerd op het (houten) Zwitserse chalet. In zijn huidige vorm daterend van 1907-1908 en ontworpen door architect Etienne Timmery met uitbreidingen van 1913 aan noord- en westzijde door architect Louis(?) D'helft, waaronder een conciërgewoning. Het clubhuis ligt langs een bocht van het kanaal Brugge-Oostende in de nabijheid van de spoorwegbrug (Brugge-Blankenberge) en de Scheepsdalebrug en palend aan de oostkant van het 7 ha grote natuurgebied het "Waggelwater".
De geschiedenis van het roeien gaat zeker terug tot het oude Egypte waar resten zijn gevonden van een 3300 jaar oude roeiboot. Gekend zijn vervolgens de Romeinse oorlogsschepen en galeien en later de zeer wendbare en snelle Vikingschepen. De roeisport zoals we die nu kennen ontstaat in Engeland. In Londen concurreren verschillende veerdiensten in het heen en weer varen om passagiers om ter snelst de Thames over te zetten. In 1716 wordt een eerste wedstrijd georganiseerd wat mede de aanzet geeft tot het professionaliseren van de roeisport. Circa 1825 richten de universiteiten van Oxford en Cambridge roeiclubs op en al in 1829 volgt de Oxford en Cambridge Boat Race. De interesse voor het roeien waait in de tweede helft van de 19de eeuw over naar het vasteland. In Nederland ontstaan rond 1860 de eerste roei- en zeilverenigingen. In België wordt het roeien de tweede georganiseerde sport na de paardensport (sedert 1830). De eerste club is die van Gent, opgericht in 1846 maar die wordt vrij snel ontbonden. Brugge wordt in 1869, na achtereenvolgens Antwerpen (1858), Namen (1862) en Brussel (1865) als vierde club opgericht en draagt nog steeds het nummer vier. Tegenwoordig zijn er in België 24 roeiverenigingen gevestigd in twaalf steden. Aanvankelijk is het roeien een zeer elitaire sport ontstaan uit Brugse liberale middens en niet zomaar voor iedereen toegankelijk.
De aanzet tot de Brugse roeiclub wordt gegeven door het inrichten van een roeiwedstrijd op 26 juli 1869 naar aanleiding van de jaarlijkse gemeentefeesten. Daarna volgt onmiddellijk de oprichting van de vereniging de "Société Royale de Sport Nautique de Bruges", Camille van Zuylen is de voorzitter en Jules Van Mullem de secretaris. Geïnspireerd door de Britse clubs dragen de leden witte petten met een brede zonneklep waarop een zwarte pompon met gouden anker. De eerste locatie voor een oefenplaats wordt gevonden langs de binnenvestgracht. Een clubhuis, eerder een garage (ongeveer tegenover de Schippersschool, Komvest nummer 36-40) wordt gebouwd langs de toen nog niet gedempte Komvest, tussen het Walweinsas en het openluchtzwembad van de gebroeders De Schryver. Aanhoudende discussies over politieke tegenstellingen binnen het bestuur leiden in 1875 tot het ontslag van de voorzitter en de secretaris. Op twee mei 1880 wordt de vereniging met dezelfde naam, leden, materiaal, enzovoort, heropgericht en volgens de statuten zal politiek binnen de club ten stelligste worden geweerd. De bloeiende club levert enkele talentvolle roeiers die in de jaren 1890 zowel nationaal als Europees belangrijke wedstrijden winnen. Bij die grote roeiers horen de gebroeders Lescrauwaet en Van Mullem.
Met de aanleg van de zeehaven in Zeebrugge (officiële opening in 1907) en het zeekanaal tussen Brugge en Zeebrugge wordt aan de noordkant van de stad een stadsuitbreiding (Christus-Koning) gepland. Voor een vlotte aansluiting van de nieuwe woonwijk met de Brugse binnenstad wordt in 1899 een deel van de omwalling tussen Dampoort en Ezelpoort gedempt. Het openluchtzwembad verhuist naar de plaats van het huidige Graaf Visartpark (Christus-Koning). Een gemeentelijk, overdekt zwembad komt er in 1930 wanneer op Christus-Koning langs de Keizer Karelstraat het Guilini-zwembad wordt gebouwd.
Voor de roeiclub volgt een moeizame zoektocht naar een nieuwe locatie. Uiteindelijk kan de club in 1903 een voormalig oliedepot langs het kanaal Brugge-Oostende als boothuis gebruiken. Door de aanleg in 1905 van een spoorverbinding met Blankenberge is de club genoodzaakt opnieuw te verhuizen. Met de aankoop van een iets verder gelegen stuk grond van 3200m2 kan de club zich definitief vestigen en er een eigen clubhuis bouwen. Architect Etienne Timmery (Brugge), tevens lid van de roeiclub, dient zich aan om de plannen voor het clubhuis te tekenen. Het ontwerp omvat naast een clublokaal (nog zonder conciërgewoning en kleine achterbouw) een hoge loods. Op de verdieping is plaats voorzien voor een bureau, een kleedkamer en een wasplaats. In 1907-1908 wordt het gebouw gerealiseerd voor de aanzienlijke som van 60.000 gouden franken. Nog in 1908 plaatst men kasten, een waterreservoir in plaatijzer, douches en een deels vlottende aanlegsteiger. Op 5 april 1908 wordt het gebouw in gebruik genomen, in datzelfde jaar organiseert de roeivereniging de Belgische kampioenschappen. In 1913 wordt aan noordzijde een conciërgewoning bijgebouwd waardoor het balkon aan die zijde nog slechts over één travee doorloopt. Wellicht verdwijnt in die periode ook het pseudovakwerk aan de zijgevels en wordt tegen de achtergevel een bijna gevelhoge uitbouw toegevoegd. De Brugse architect D'helft (vermoedelijk Louis) slaagt erin de nieuwbouw harmonieus op het hoofdvolume te laten aansluiten.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog nemen de Duitsers bezit van het gebouw. Enerzijds doet het clubhuis dienst als ontspanningsruimte voor officieren. Anderzijds maken de Duitsers gebruik van de roeiboten om geruisloos via het water berichten over te brengen naar het Minnewater. In 1917 worden de boten overgebracht naar de Oude Zak in Brugge. Na de oorlog blijkt er flink wat schade, zo moeten alle ramen worden vervangen. In 1921 krijgt de club het statuut als vzw en in 1923 als société royale. Tijdens het interbellum staat de Brugse roeiclub weer aan de top met meerdere Belgische titels. Grote namen zijn o.m. Achille Mengé (kampioen van België tussen 1928 en 1937), Pierre Herreboudt, Robert Delbeke...
Een foto van 1927 toont het clubhuis gelegen op een aarden talud in een bijna open landschap, het afgebakend terrein is toegankelijk via een houten hek. Over de voor- en de volledige lengte van de zijgevels, bezet met pseudovakwerk, is er op de verdieping een omlopend balkon. De balken van de houten constructies zijn niet beschilderd wat het geheel een rustige indruk geeft.
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog eisen de Duitsers de roeiclub op maar het gebouw doorstaat ongehavend de oorlog. Na de oorlog verschaft de zeescouts Sint-Leo nieuwe roeiers en kunnen vanaf 1950 ook vrouwen tot de roeiclub toetreden. De oorspronkelijk open zoldering van het interieur wordt in 1951 afgesloten, daarna volgen nog enkele kleine herstellingen en aanpassingen. In de jaren 1960 wordt geopteerd om het kanaal recht te trekken met het grootse plan een watersportbaan met watersportcentrum te installeren. Daar wordt van afgezien omdat de te winnen ondergrond (klei en leem) niet kan dienen voor de aanleg van de expressweg door Sint-Andries. De graafwerken gebeuren vervolgens in 1971 op Sint-Pieters langs de Blankenbergse Dijk waar de uitgegraven Sint-Pietersplas naderhand geschikt is voor alle watersporten behalve het roeien. De "Sport Nautique", nu onder de naam "Koninklijke Roeivereniging Brugge", blijft op de oude plaats. Het clubhuis ondergaat meerdere herstellingen, in 1970 wordt een rijweg aangelegd tot tegen de voet van het clubhuis en de oprit verhoogd. De buitentrap dateert uit de jaren 1970 en vervangt de oorspronkelijke binnentrappen tussen het boothuis en de verdieping. In 1980 voert de stad herstellingen uit aan het dak en plaatst een nieuwe centrale verwarming. In de jaren 1980 en 1990 zijn onder andere Pierre-Marie Deloof, Dirk Crois en Tom Symoens belangrijke roeiers. Bij de vrouwen is dat het duo Marie-Anne Vandermoere en Inge Bouchez. In 1994 bouwt de stad een nieuwe botenloods, de achterliggende houten loods dateert van 2009.
In zijn huidige vorm daterend van 1907-1908 en ontworpen door architect Etienne Timmery met uitbreidingen van 1913 aan noord- en westzijde door architect Louis(?) D'helft. Het volume staat ingeplant ten noordoosten van het Waggelwaterbos en ten zuiden van de rijweg langs het kanaal Brugge-Oostende. Geplaatst op een geasfalteerde talud, aan de noordkant toegankelijk via een betonnen buitentrapje, en uitziend op het kanaal enerzijds en de Waggelwaterbrug en spoorwegbrug van de spoorlijn Brugge-Blankenberge over het kanaal anderzijds.
Opgetrokken in een zogenaamde chaletstijl, een romantische stijl geïnspireerd op het (houten) Zwitserse chalet. De stijl wordt bij villa's toegepast alsook bij openbare gebouwen. Er wordt vrij omgegaan met bouwelementen die het uitzicht van een chalet moeten suggereren zoals overstekende daken, imitatie-vakwerkbouw, balkons, versierde windveren en bebording zoals die ook bij de "Sport Nautique" zijn toegepast. Deze typerende elementen worden gecombineerd met andere stijlen wat het geheel een eclectisch uiterlijk geeft.
Het oorspronkelijke volume (zonder conciërgewoning en latere aanbouwen) heeft een rechthoekige plattegrond en is opgetrokken in bruingele, verankerde baksteen. De aangebouwde conciërgewoning (1913) aan noordzijde heeft twee getrapte volumes, opgetrokken in een gelijkaardige stijl. De woning heeft een verhoogde begane grond boven een kelderverdieping. Het gebouw heeft twee bouwlagen onder zadeldak met wolfseinden (nok evenwijdig met de rijweg, mechanische pannen) en met overstekende dakranden. Aan de voor-, linker en gedeeltelijk aan de rechterzijgevel doen de bredere dakoverstekken dienst als luifels voor de omlopende balkons. Het pseudovakwerk, bewaard in de voorgevel, liep oorspronkelijk verder over de zijgevels. Houten stijl- en regelwerk opgevuld met baksteen zowel op de begane grond als op de verdieping.
Aan de voorgevel bestaat de monumentale houten constructie uit hoge standjukken, dakstoelen en schoorstukken ter ondersteuning van het houten balkon en de dakoversteken. Het balkon heeft een uitspringend middengedeelte onder een breed dakschild. Houten balustrade met tussen de spijlen kruisvormige elementen. De dakranden zijn versierd met sierlijk uitgesneden bebording. Brede, rechthoekige muuropeningen aan de voorgevel met op de begane grond de poorten van het boothuis. Op de verdieping wordt de gelagzaal verlicht door een centrale hoge dubbele deur geflankeerd door twee vensters. De poortomlijstingen en kozijnconstructies zijn tevens onderdeel van het stijl- en regelwerk. De eerste traveeën van de zijgevels zijn opengewerkt met even hoge vensters als aan de voorzijde en onder een gestrekte segmentboog rechts en betonnen latei links. De vensters, herplaatst na de Eerste Wereldoorlog, hebben bewaard schrijnwerk met kleine roedeverdeling.
Voorts sobere zij- en achtergevels met lisenen. Linkerzijgevel met recenter parement. Kleine vierkante uitbouw onder tentdak (mechanische pannen) in de oksel van de achtergevel en de conciërgewoning. Segmentboogvormige deur (van de conciërgewoning) en -vensters onder strekken en met kleine en grote roedeverdeling. Poorten in de achtergevel enerzijds onder I-balk, anderzijds onder segmentboog. Sommige poorten hebben bovenaan bordjes met de namen van Brugse stadspoorten.
Aan de noordkant leidt een recente houten buitentrap met metalen balustrade naar het balkon. Tegen de noordgevel enkele plantsoenen met begroeiing achter bakstenen muurtjes en aansluitend een kleine parking.
Uitbreiding van 1994 in oranje baksteen met opslagruimte waarboven een terras.
Op de begane grond is de achterste loods van het boothuis overspannen met witbeschilderde bakstenen troggewelven. Voorts een sobere, functionele en recente aankleding. Op de verdieping bevindt zich vooraan de gelagzaal en achteraan de vergaderzaal van het clubhuis waar een houten trap leidt naar een zolder onder open dakstoel en onder andere gebruikt wordt als expositieruimte. Stijl- en regelwerk tegen de voorgevel met houten balken opgevuld met witbepleisterde muurvlakken. Balklaag met roostering met windschoren tussen de liggers. Voorts heeft het interieur geen opvallende of authentieke elementen van betekenis.
Het interieur van de conciërgewoning is sober en zonder speciale kenmerken.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/30000/DW002476, Sport Nautique (VANVLAENDEREN P., 2011).
Auteurs: Gilté, Stefanie; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)