Teksten van Kasteeldomein d'Overschie

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75179

Kasteeldomein d'Overschie ()

Eclectisch kasteel "d'Overschie" of "de Vorst" opgetrokken circa 1904 naar ontwerp van architect Flanneau, gelegen in het omringend park aan de noordelijke rand van de als vijver aangelegde steenpoel. 

Park in gemengde stijl, oorspronkelijk 2 hectare 78 are, rond 1803 aangelegd in een oude steengroeve, uitgebreid tot 3,5 hectare rond 1905, toen het oorspronkelijke landhuis werd vervangen door het huidige kasteel. Aanleg in landschappelijke stijl met slingerende paden gecombineerd met een strak aangelegde 'lepelvijver'.

Historiek

Het omheinde en omhaagde kasteeldomein wordt ten noorden begrensd door de Kruipstraat, ten oosten door de Beukendreef, ten zuiden door de Steenpoeldreef en ten westen door de d'Overschielaan. Het kasteel is min of meer centraal gelegen en wordt vooraf gegaan door een haakse langgerekte vijver, een restant van een oude steenpoel. Oostwaarts de geheel ontmantelde tuinierswoning(?) en voormalige moestuin.

Het domein d'Overschie, in 1699 in het register bij het kaartboek van de abdij omschreven als een uitgewonnen 'steenpoel' en in de regio één van de talrijke steengroeven of 'scheisputten' waaruit Lediaanse kalkzandsteen was ontgonnen, was vóór de Franse Revolutie eigendom van de abdij van Grimbergen. De benaming 'Vorst' of 'Vorsch' zou herinneren aan een legende waarbij arbeiders een grote zandsteen in de vorm van een kikvors over de bron legden. De bron en vijver in de as van het kasteel zijn hier nog restanten van. Ook de naam van het kasteel als van enkele omliggende straten verwijzen naar de toenmalige activiteiten. In 1801 werd het domein door de Fransen openbaar verkocht aan Jean-Baptiste Weemaes uit Brussel die er in 1803 een landhuis bouwde. Zijn dochter verkocht het "landhuis met boomkwekerij" aan de familie d'Overschie wiens afstammelingen het nog steeds bewonen. Circa 1904 werd het huidige kasteel opgetrokken naar Frans model volgens de plannen van architect Flanneau. Het verving het eerste kasteel waarvan de funderingen en kelders werden behouden. In het park, grenzend aan de Beukendreef, werd een moestuin met broeikas (heden verdwenen) voorzien. Een jaar later werd de Kruipstraat zo'n 50 meter noordwaarts verlegd waardoor het park achter het kasteel aanzienlijk vergrootte. Circa 1908 werd tegenover de oorspronkelijke ingang, gelegen aan de Steenpoeldreef in de as van het kasteel, een conciërgewoning opgetrokken. Later werd de toegang verplaatst naar de d'Overschielaan. Een deel van het park grenzend aan de Kruipstraat werd in de tweede helft van de 20ste eeuw verkaveld en bebouwd.

Het kasteel

Omstreeks 1904 werd het landhuis van Weemaels afgebroken en vervangen door het huidige kasteel, 9 m meer naar het noorden. De funderingen werden hergebruikt voor de aanleg van een monumentaal dubbel terras tussen de lepelvijver en het kasteelfront. Het bovenste, door een stenen balustrade afgezoomd niveau is tevens het uiteinde van de lus die de op- en afrit vormt. Hiermee verbonden door twee trappen is het lage terras, gedeeltelijk betegeld, gedeeltelijk met rozenperken. In de bakstenen keermuur van dit terras vinden we het natuurstenen rondboogpoortje terug dat voorheen de bron onder het kasteel inkleedde. Het naar buiten sijpelende water wordt opgevangen in een halfrond stenen bekken.

Architect Octave Flanneau, die enkele jaren later ook het kasteel van Wilder te Kampenhout zal verbouwen, ontwierp in opdracht van de baronessen Valentine en Isabelle d'Overschie een eclectisch kasteel met neoclassicistische inslag, aan de parkgevel verrijkt met neorococo elementen, zie het middenrisaliet en ijzeren hekwerk. Het kasteel is gelegen aan de noordelijke rand van de als vijver aangelegde steenpoel, waarbij het hoogteverschil wordt opgevangen door de terrasvormig uitgebouwde funderingen van het oude kasteel. Tegenover het hek buiten het park, aan het uiteinde van de iependreef, werd een portiersloge (Steenpoeldreef nr. 17) gebouwd – een eigenaardige combinatie van een laat-19de-eeuws kantonniers- of boswachtershuisje (ver overkragend afgewolfd zadeldak, uitgesproken verticaal volume) met traditionele architectuurelementen (speklagen, trapgeveltje). Quasi rechthoekige volume met een verdiepte centrale inkompartij van zeven traveeën breed en vijf traveeën diep twee bouwlagen en een souterrain onder een leien pseudo-mansardedak. Natuurstenen lijstgevels met belijnende hoeklisenen en zware horizontaliserende cordons. Beluikte en getoogde vensters in geriemde omlijstingen, deels getralied. De houten T-vensters met roedeverdeling bleven bewaard.

De zuidelijk georiënteerde voorgevel is strak symmetrisch opgebouwd en wordt verlevendigd door rococo-sierelementen, onder meer verwerkt in de venster- en deuromlijstingen, het balkon en het smeedijzeren hekwerk. Het verdiepte middendeel wordt gekenmerkt door een centraal inkomrisaliet gemarkeerd door pilasters met kapiteel, onder een gebogen fronton. De korfboogvormige deur, geflankeerd door smalle rondboogvensters, wordt bekroond door een rondboogvormig venster met rijk uitgewerkt balkon dat eveneens geflankeerd wordt door smalle rechthoekige vensters. De overige vensters zijn getoogde en voorzien van een druiplijst, sommigen met gedecoreerde sluitsteen. Korfboogdeur met houten vleugeldeur met roedeverdeling, houten spiegelboogvormige tussenlatei en een uitgewerkt bovenlicht met smeedijzeren waaier.

Sobere achtergevel met een half afgeronde uitbouw van twee bouwlagen onder een leien dak bekroond door een ijzeren kruis. Hier was de huiskapel gevestigd. Het interieur werd niet bezocht.

De tuin

Op de in 1821 voltooide Primitieve kadasterkaart wordt het landgoed nog met drie waterpartijen afgebeeld: twee onregelmatig gevormde, serpentineachtige vijvertjes (percelen nummers 170 en 175) – ongetwijfeld originele, ongewijzigde ontginningssporen en een 'lepelvijver', een 90 m lang en 10 m breed kanaal dat eindigt in een bijna ronde lob, vermoedelijk een vergraven ontginningsrelict, nagenoeg symmetrisch met strakke, rechtlijnige oevers. Het landhuis van Weemaels stond aan het gelobde uiteinde van deze lepelvijver en de bron bevond zich onder het huis. Het water vloeide naar buiten via een rondboogpoortje in een brede natuurstenen, geblokte, naar boven toe versmallende omlijsting. Volgens de Primitieve kadastrale legger (1831) werden het landhuis en de vijvers omgeven door een perceel 'lustgrond' (nr. 178) van 2 hectare 37 are. Opmerkelijk is dat de lepelvijver en de lengteas van het landhuis geen volmaakte rechte hoek vormden.

Aanleg in landschappelijke stijl

Uitgewonnen steen- of kleigroeven – een verzameling plassen en hopen – konden een ideaal uitgangspunt vormen voor een 'jardin à l'anglaise' en Weemaels was niet de enige die op een dergelijk idee kwam. Ongeveer op hetzelfde ogenblik werd bijvoorbeeld te Tessenderlo, op de grens van Brabant en Limburg, een 'Engels Hof' aangelegd op een voormalige kleiontginning… Hoewel rond 1843 de meest noordelijke vijver verdween, mag men aannemen dat het park op de oudste stafkaart (1864) weinig verschilde van de 'lustgrond' van Weemaels. Behalve de waterpartijen en de onmiddellijke omgeving van het landhuis in het noordelijk gedeelte, werd het door bomen overschaduwd. De moestuin (perceel nr. 174) met bijbehorende tuinierswoning lag ten oosten van de lepelvijver. De hoofdingang van het domein bevond zich (zoals nu) aan de westrand van het park, in de huidige d'Overschielaan, die toen eindigde bij de boerderij van het landgoed, een gebouw met U-vormig grondplan dat vermoedelijk ook de stallingen en koetshuis bevatte. Een volgens A. Cosyn met iepen beplante dreef – de huidige Vorststraat – verbond het landgoed met de Liermolen, eveneens eigendom van d'Overschie, en de dorpskern. De bijna 100 m lange serpentinevijver in de zuidoostelijke hoek van het domein liep onder de Steenpoeldreef over in een gracht die het water naar de Maalbeek leidde. Een kluwen van 'landschappelijke' kronkelpaden ontsloot het park. Het hybride karakter van de aanleg springt in het oog, want de strakheid van de lepelvijver werd nog benadrukt door bomenrijen, duidelijk zichtbaar op de eerste stafkaart.

De bouw van het nieuwe kasteel ging gepaard met bijkomende bouwwerken, herschikkingen en vernieuwingen én met een uitbreiding van het park. De moestuin ten oosten van het kasteel werd langs twee zijden ommuurd en van een schuur annex serre voorzien. Aan de Steenpoeldreef, die de zuidgrens van het landgoed vormde, werd een nieuwe oprijlaan gemaakt die, in het verlengde van de met iepen afgezoomde Vorststraat, recht op de lepelvijver afkoerste en zich daar symmetrisch opsplitste in een op- en afrit. Het nog bewaarde poorthek bestaat uit samengestelde hekpijlers van vier gietijzeren zuiltjes met smeedijzeren krullen ertussen, onderaan en bovenaan verbonden en bekroond door gebundelde voluten; de hekvleugels zijn van giet- en smeedijzer met aflopend beloop van de bovenregel naar de makelaar en ronde spijlen, alternerend afgewerkt met vlampunt en lans. De Kruipstraat, die de noordgrens van het park vormde, werd 100 m naar het noorden verlegd. De daardoor beschikbaar geworden ruimte werd slechts voor de helft benut voor de uitbreiding van het park – voortaan 3,5 hectare. Volgens de stafkaart van 1909 werd het geannexeerde gedeelte ontsloten door een pad dat één grote lus beschreef; de huidige ontsluiting door drie gekoppelde lussen verschijnt op de stafkaart van 1930.

De Franse tuin

Bij de nieuwe 'Franse' kastelen van de eeuwwisseling hoorde meestal ook een nieuwe 'Franse' tuin, zoals in het nabije kasteel Groeneveld, waar de tuinzijde van het landhuis tijdens de Eerste Wereldoorlog eveneens in zogenaamde Beaux-Artsstijl werd opgedirkt en het park in landschappelijke stijl plaats ruimde voor een klassieke aanleg met een kanaalvijver en parterres. De 'style Duchêne', genoemd naar de voornaamste exponenten van deze revival, de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne, mag beschouwd worden als de tuinarchitectonische pendant van de Beaux-Arts-stijl. In De Vorst vormden de strakke, door bomenrijen geflankeerde 'lepelvijver' en de keermuur met het 'waterpoortje' al een bruikbare aanzet, waaraan niet zoveel moest worden toegevoegd (balustrade, terras met rozenperken). De trapsgewijze opbouw van de oevers van de 'lepelvijver' geflankeerd door dubbele rijen zomerlinden (Tilia platyphyllos) kan uit deze periode dateren. De zuidoostelijke serpentinevijver, een typisch landschappelijk element, werd drooggelegd of, juister gezegd, gereduceerd tot een beekje, want de ravijnachtige insnijding in het reliëf bleef behouden.

In de naoorlogse jaren evolueerde Grimbergen van een landelijk dorpje tot een residentiële gemeente, een satelliet van de Brusselse agglomeratie. Als gevolg van de verkavelings- en bouwwoede van de jaren 1960-1970 werd het landgoed bijna volledig omringd door villawijken. De kasteelboerderij werd afgebroken en de d'Overschielaan werd doorgetrokken tot aan de Kruipstraat. Alleen aan de zuidzijde, langs de Steenpoeldreef, werd niet gebouwd. De iepen langs de Vorststraat, waarschijnlijk geveld door de opkomende iepenziekte in de jaren 1920, werden vervangen door witte paardenkastanjes (Aesculus hippocastanum). Het padentracé dat wordt afgebeeld op de stafkaart van 1909 is nog grotendeels herkenbaar; meestal gaat het om lichtjes verzonken paden. Het domein wordt bijna volledig omringd door een haag van laurierkers (Prunus laurocerasus). Sinds 1960 werden talrijke beuken gerooid, maar er zijn nog tal van oude, 19de-eeuwse beuken aanwezig, vooral bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'). Gewone klimop (Hedera helix) is de meest verspreide bodembedekker en de struiklaag wordt gedomineerd door twee typische 'parkvullers': sneeuwbes (Symphoricarpos albus) en alpenbes (Ribes alpinum).

Merkwaardige bomen (opname 5 juli 2000) Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.

  • 6. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 486
  • 33. gewone beuk (Fagus sylvatica) 403
  • 53. komkommermagnolia (Magnolia acuminata) 201
  • 64. gewone beuk (Fagus sylvatica) 429
  • Mondelinge mededeling over het rooien van de beuken door Jan Costers, tuinier, op 5 juli 2000.
  • Kadaster Vlaams Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Grimbergen, art. 231 nrs. 10-22.
  • Kadaster Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Grimbergen: 1904/10, 1905/6 en kadastrale legger: artikel 231.
  • COSYN A., 1909:Grimberghen. Note descriptive, Bruxellles, Touring Club de Belgique, 39.
  • DELESTRE, J.B., 1978: Uit het verleden van Grimbergen, I, bewerkte en geannoteerde uitgave onder leiding van H. DE SCHEPPER, Grimbergen, 45.
  • DELESTRE J., 1987:Uit het verleden van Grimbergen, II (bewerkte en geannoteerde uitgave), Grimbergen, Heemkundige Kring Eigen Schoon – Abdijgemeenschap Norbertijnen, 111.
  • DEMOL S. & VANWETSWINKEL J., 2002: Groot Grimbergen tussen 1900-1958: facetten van het dorpsleven in vier deelgemeenten, Nieuwkerken-Waas, Het Streekboek, 71.
  • DENEEF R. e.a., Historische tuinen en parken van Vlaanderen – ten noordoosten van Brussel, in M&L Cahier, 2009: 19, Brussel, Onroerend Erfgoed, 35-43.
  • DUCHÊNE M. e.a., 1998: Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Paris, Editions du Labyrinthe,
  • VAN DAMME M., 2005: Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed: gemeente Grimbergen, Brussel, Afdeling Monumenten en Landschappen, 32-33 en 152
  • VAN LOO A. e.a., 2003: Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 308-309.
  • WAGENAAR W.P. (red.), Caertboeck van de abdij van Grimber­gen (I, tekstboek), Abdij van Grimbergen, 1999: 9de kaartblad perceel nr. 70, in het register folio 35v.
  • WILMET, J., Un Joyau National. Grimbergen, Marcinelles-Charleroi, [1935], p. 179.

Deze tekst is een samenvoeging van volgende twee teksten:

  • DENEEF R. 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
  • VAN DAMME M. 2005: Kasteeldomein d'Overschie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/75179 (geraadpleegd op 21 december 2018).

Auteurs:  Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Van Damme M. 2018: Kasteeldomein d'Overschie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298495 (geraadpleegd op ).


Park van het kastel D'Overschie - De Vorst ()

Park in gemengde stijl, oorspronkelijk 2 hectare 78 are, rond 1803 aangelegd in een oude steengroeve, uitgebreid tot 3,5 hectare rond 1905, toen het oorspronkelijke, op een bron gebouwde landhuis werd vervangen door het huidige, eclectische kasteel; aanleg in landschappelijke stijl met slingerende paden gecombineerd met een strak aangelegde 'lepelvijver'.

Steengroeve en landhuis met boomkwekerij

Het domein d'Overschie, in 1699 in het register bij het kaartboek van de abdij omschreven als een uitgewonnen 'steenpoel' en in de regio één van de talrijke steengroeven of 'scheisputten' waaruit Lediaanse kalkzandsteen was ontgonnen, was vóór de Franse Revolutie eigendom van de abdij van Grimbergen. De benaming 'Vorst' of 'Vorsch' zou herinneren aan een legende waarbij arbeiders een grote zandsteen in de vorm van een kikvors over de bron legden. In 1801 werd het domein door de Franse republiek openbaar verkocht aan Jean-Baptiste Weemaels uit Brussel, die er twee jaar later een landhuis bouwde – een witgepleisterd dwarshuis van vijf traveeën en twee bouwlagen met een zadeldak. De dienstruimten waren ondergebracht in een lage uitbouw aan de rechterzijde. In 1817 werd het goed, in de akte omschreven als een 'landhuis met boomkwekerij', door zijn dochter en erfgename verkocht aan baron Auguste d'Overschie, telg uit een familie waarvan de naam vooral met het kasteel van Neerijse verbonden is. Op de in 1821 voltooide Primitieve kadasterkaart wordt het landgoed nog met drie waterpartijen afgebeeld: twee onregelmatig gevormde, serpentineachtige vijvertjes (percelen nrs. 170 en 175) – ongetwijfeld originele, ongewijzigde ontginningssporen en een 'lepelvijver', een 90 m lang en 10 m breed kanaal dat eindigt in een bijna ronde lob, vermoedelijk een vergraven ontginningsrelict, nagenoeg symmetrisch met strakke, rechtlijnige oevers. Het landhuis van Weemaels stond aan het gelobde uiteinde van deze lepelvijver en de bron bevond zich onder het huis. Het water vloeide naar buiten via een rondboogpoortje in een brede natuurstenen, geblokte, naar boven toe versmallende omlijsting. Volgens de Primitieve kadastrale legger (1831) werden het landhuis en de vijvers omgeven door een perceel 'lustgrond' (nr. 178) van 2 hectare 37 are. Opmerkelijk is dat de lepelvijver en de lengteas van het landhuis geen volmaakte rechte hoek vormden.

Aanleg in landschappelijke stijl

Uitgewonnen steen- of kleigroeven – een verzameling plassen en hopen – konden een ideaal uitgangspunt vormen voor een 'jardin à l'anglaise' en Weemaels was niet de enige die op een dergelijk idee kwam. Ongeveer op hetzelfde ogenblik werd bijvoorbeeld te Tessenderlo, op de grens van Brabant en Limburg, een 'Engels Hof ' aangelegd op een voormalige kleiontginning… Hoewel rond 1843 de meest noordelijke vijver verdween, mag men aannemen dat het park op de oudste stafkaart (1864) weinig verschilde van de 'lustgrond' van Weemaels. Behalve de waterpartijen en de onmiddellijke omgeving van het landhuis in het noordelijk gedeelte, werd het door bomen overschaduwd. De moestuin (perceel nr. 174) met bijbehorende tuinierswoning lag ten oosten van de lepelvijver. De hoofdingang van het domein bevond zich (zoals nu) aan de westrand van het park, in de huidige d'Overschielaan, die toen eindigde bij de boerderij van het landgoed, een gebouw met U-vormig grondplan dat vermoedelijk ook de stallingen en koetshuis bevatte. Een volgens A. Cosyn met iepen beplante dreef – de huidige Vorststraat – verbond het landgoed met de Liermolen, eveneens eigendom van d'Overschie, en de dorpskern. De bijna 100 m lange serpentinevijver in de zuidoostelijke hoek van het domein liep onder de Steenpoeldreef over in een gracht die het water naar de Maalbeek leidde. Een kluwen van 'landschappelijke' kronkelpaden ontsloot het park. Het hybride karakter van de aanleg springt in het oog, want de strakheid van de lepelvijver werd nog benadrukt door bomenrijen, duidelijk zichtbaar op de eerste stafkaart.

Eclectisch kasteel met Franse tuin

Omstreeks 1904 werd het landhuis van Weemaels afgebroken en vervangen door het huidige kasteel, 9 m meer naar het noorden. Architect Octave Flanneau, die enkele jaren later ook het kasteel van Wilder* te Kampenhout zal verbouwen, ontwierp in opdracht van de baronessen Valentine en Isabelle d'Overschie een eclectisch kasteel met neoclassicistische inslag – een bijna rechthoekig volume van witte natuursteen, zeven traveeën breed en vijf diep, met twee bouwlagen en een souterrain onder een leien mansardedak. De parkgevel heeft een verdiepte centrale ingangspartij met een door pilasters afgelijnd middenrisaliet onder een gebogen fronton. Deze gevel werd ook verrijkt met rococosierelementen, onder meer verwerkt in de venster- en deuromlijstingen, het balkon en het smeedijzeren hekwerk. De afgeronde uitbouw in de sobere achtergevel herbergt de huiskapel.

Het oude landhuis werd niet helemaal afgebroken; de funderingen werden hergebruikt voor de aanleg van een monumentaal dubbel terras tussen de lepelvijver en het kasteelfront. Het bovenste, door een stenen balustrade afgezoomd niveau is tevens het uiteinde van de lus die de op- en afrit vormt. Hiermee verbonden door twee trappen is het lage terras, gedeeltelijk betegeld, gedeeltelijk met rozenperken. In de bakstenen keermuur van dit terras vinden we het natuurstenen rondboogpoortje terug dat voorheen de bron onder het kasteel inkleedde. Het naar buiten sijpelende water wordt opgevangen in een halfrond stenen bekken.

De bouw van het nieuwe kasteel ging gepaard met bijkomende bouwwerken, herschikkingen en vernieuwingen én met een uitbreiding van het park. De moestuin ten oosten van het kasteel werd langs twee zijden ommuurd en van een schuur annex serre voorzien. Aan de Steenpoeldreef, die de zuidgrens van het landgoed vormde, werd een nieuwe oprijlaan gemaakt die, in het verlengde van de met iepen afgezoomde Vorststraat, recht op de lepelvijver afkoerste en zich daar symmetrisch opsplitste in een op- een afrit. Het nog bewaarde poorthek bestaat uit samengestelde hekpijlers van vier gietijzeren zuiltjes met smeedijzeren krullen ertussen, onderaan en bovenaan verbonden en bekroond door gebundelde voluten; de hekvleugels zijn van giet- en smeedijzer met aflopend beloop van de bovenregel naar de makelaar en ronde spijlen, alternerend afgewerkt met vlampunt en lans. Tegenover het hek buiten het park, aan het uiteinde van de iependreef, werd een portiersloge (Steenpoeldreef nr. 17) gebouwd – een eigenaardige combinatie van een laat-19de-eeuws kantonniers- of boswachtershuisje (ver overkragend afgewolfd zadeldak, uitgesproken verticaal volume) met traditionele architectuurelementen (speklagen, trapgeveltje). De Kruipstraat, die de noordgrens van het park vormde, werd 100 m naar het noorden verlegd. De daardoor beschikbaar geworden ruimte werd slechts voor de helft benut voor de uitbreiding van het park – voortaan 3,5 hectare. Volgens de stafkaart van 1909 werd het geannexeerde gedeelte ontsloten door een pad dat één grote lus beschreef; de huidige ontsluiting door drie gekoppelde lussen verschijnt op de stafkaart van 1930.

Bij de nieuwe 'Franse' kastelen van de eeuwwisseling hoorde meestal ook een nieuwe 'Franse' tuin, zoals in het nabije kasteel Groeneveld*, waar de tuinzijde van het landhuis tijdens de Eerste Wereldoorlog eveneens in zogenaamde Beaux-Artsstijl werd opgedirkt en het park in landschappelijke stijl plaats ruimde voor een klassieke aanleg met een kanaalvijver en parterres. De 'style Duchêne', genoemd naar de voornaamste exponenten van deze revival, de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne, mag beschouwd worden als de tuinarchitectonische pendant van de Beaux-Arts-stijl. In De Vorst vormden de strakke, door bomenrijen geflankeerde 'lepelvijver' en de keermuur met het 'waterpoortje' al een bruikbare aanzet, waaraan niet zoveel moest worden toegevoegd (balustrade, terras met rozenperken). De trapsgewijze opbouw van de oevers van de 'lepelvijver' geflankeerd door dubbele rijen zomerlinden (Tilia platyphyllos) kan uit deze periode dateren. De zuidoostelijke serpentinevijver, een typisch landschappelijk element, werd drooggelegd of, juister gezegd, gereduceerd tot een beekje, want de ravijnachtige insnijding in het reliëf bleef behouden.

In de naoorlogse jaren evolueerde Grimbergen van een landelijk dorpje tot een residentiële gemeente, een satelliet van de Brusselse agglomeratie. Als gevolg van de verkavelings- en bouwwoede van de jaren 1960-1970 werd het landgoed bijna volledig omringd door villawijken. De kasteelboerderij werd afgebroken en de d'Overschielaan werd doorgetrokken tot aan de Kruipstraat. Alleen aan de zuidzijde, langs de Steenpoeldreef, werd niet gebouwd. De iepen langs de Vorststraat, waarschijnlijk geveld door de opkomende iepenziekte in de jaren 1920, werden vervangen door witte paardenkastanjes (Aesculus hippocastanum). Het padentracé dat wordt afgebeeld op de stafkaart van 1909 is nog grotendeels herkenbaar; meestal gaat het om lichtjes verzonken paden. Het domein wordt bijna volledig omringd door een haag van laurierkers (Prunus laurocerasus). Sinds 1960 werden talrijke beuken gerooid, maar er zijn nog tal van oude, 19de-eeuwse beuken aanwezig, vooral bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'). Gewone klimop (Hedera helix) is de meest verspreide bodembedekker en de struiklaag wordt gedomineerd door twee typische 'parkvullers': sneeuwbes (Symphoricarpos albus) en alpenbes (Ribes alpinum).

Merkwaardige bomen (opname 5 juli 2000)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.

  • 6. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 486
  • 33. gewone beuk (Fagus sylvatica) 403
  • 53. komkommermagnolia (Magnolia acuminata) 201
  • 64. gewone beuk (Fagus sylvatica) 429
  • Mondelinge mededeling over het rooien van de beuken door Jan Costers, tuinier, op 5 juli 2000.
  • Kadaster Vlaams Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Grimbergen, art. 231 nrs. 10-22.
  • Kadaster Vlaams Brabant, Kadastrale opmetingsschets Grimbergen 1844 nr. 6, 1904 nr. 10.
  • COSYN A., Grimberghen. Note descriptive, Bruxellles, Touring Club de Belgique, 1909, p. 39.
  • DELESTRE J., Uit het verleden van Grimbergen, II (bewerkte en geannoteerde uitgave), Grimbergen, Heemkundige Kring Eigen Schoon – Abdijgemeenschap Norbertijnen, 1987, p. 111.
  • DEMOL S. & VANWETSWINKEL J., Groot Grimbergen tussen 1900-1958: facetten van het dorpsleven in vier deelgemeenten, Nieuwkerken-Waas, Het Streekboek, 2002, p. 71.
  • DENEEF R. e.a., Historische tuinen en parken van Vlaanderen – ten noordoosten van Brussel, in M&L Cahier, 19, Brussel, Onroerend Erfgoed, 2009, p. 35-43.
  • DUCHÊNE M. e.a., Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Paris, Editions du Labyrinthe, 1998.
  • VAN DAMME M., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed: gemeente Grimbergen, Brussel, Afdeling Monumenten en Landschappen, 2005, p. 32-33 en p. 152
  • VAN LOO A. e.a., Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003, p. 308-309.
  • WAGENAAR W.P. (red.), Caertboeck van de abdij van Grimber­gen (I, tekstboek), Abdij van Grimbergen, 1999: 9de kaartblad perceel nr. 70, in het register folio 35v.

Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs:  Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Van Damme M. 2011: Kasteeldomein d'Overschie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298493 (geraadpleegd op ).


Kasteel d'Overschie of de Vorst ()

Eclectisch kasteel "d'Overschie" of "de Vorst" met omringend park van circa 1904, gesitueerd ten noorden van de dorpskern binnen het beschermde dorpsgezicht "De Maalbeekvallei" bij Ministerieel Besluit van 9 juli 1980.

Het omheinde en omhaagde kasteeldomein wordt ten noorden begrensd door de Kruipstraat, ten oosten door de Beukendreef, ten zuiden door de Steenpoeldreef en ten westen door de d'Overschielaan. Het kasteel is min of meer centraal gelegen en wordt vooraf gegaan door een haakse langgerekte vijver, een restant van een oude steenpoel. Oostwaarts de geheel ontmantelde tuinierswoning(?) en voormalige moestuin.

Het domein, eertijds "de Steenpoelen" genoemd, was vóór de Franse revolutie eigendom van de abdij van Grimbergen die er kalkzandsteen ontgon. De bron en vijver in de as van het kasteel zijn hier nog restanten van. Ook de naam van het kasteel als van enkele omliggende straten verwijzen naar de toenmalige activiteiten. De benaming "Vorst" herinnert aan een legende waarbij arbeiders een grote zandsteen in de vorm van een kikvors over de bron legden. In 1801 werd het domein door de Fransen openbaar verkocht aan Jean-Baptiste Weemaes uit Brussel die er in 1803 een landhuis bouwde. Zijn dochter verkocht het "landhuis met boomkwekerij" aan de familie d'Overschie wiens afstammelingen het nog steeds bewonen. Circa 1904 werd het huidige kasteel opgetrokken naar Frans model volgens de plannen van architect Flanneau. Het verving het eerste kasteel waarvan de funderingen en kelders werden behouden. In het park, grenzend aan de Beukendreef, werd een moestuin met broeikas (heden verdwenen) voorzien. Een jaar later werd de Kruipstraat zo'n 50 meter noordwaarts verlegd waardoor het park achter het kasteel aanzienlijk vergrootte. Circa 1908 werd tegenover de oorspronkelijke ingang, gelegen aan de Steenpoeldreef in de as van het kasteel, een conciërgewoning opgetrokken. Later werd de toegang verplaatst naar de d'Overschielaan. Een deel van het park grenzend aan de Kruipstraat werd in de tweede helft van de 20ste eeuw verkaveld en bebouwd.

Het oorspronkelijke toegangshekken aan de Steenpoeldreef heeft samengestelde hekpijlers van vier gietijzeren zuiltjes waartussen smeedijzeren krullen, onderaan en bovenaan verbonden en bekroond door gebundelde voluten. Poorthek van giet- en smeedijzer met aflopend beloop van de bovenregel naar de makelaar; ronde spijlen alternerend afgewerkt met vlampunt en lans.

Eclectisch kasteel met neoclassicistische opbouw, aan de parkgevel verrijkt met neorococo elementen, zie het middenrisaliet en ijzeren hekwerk, opgetrokken circa 1904 naar ontwerp van architect Flanneau. Gelegen aan de noordelijke rand van de als vijver aangelegde steenpoel, waarbij het hoogteverschil wordt opgevangen door de terrasvormig uitgebouwde funderingen van het oude kasteel. Hierbij bleef het rondboogpoortje in een brede natuurstenen geblokte omlijsting dat naar boven toe versmalt, bewaard (zie oude foto).

Quasi rechthoekige volume met een verdiepte centrale inkompartij van zeven traveeën breed en vijf traveeën diep twee bouwlagen en een souterrain onder een leien pseudo-mansardedak. Natuurstenen lijstgevels met belijnende hoeklisenen en zware horizontaliserende cordons. Beluikte en getoogde vensters in geriemde omlijstingen, deels getralied. De houten T-vensters met roedeverdeling beleven bewaard.

De zuidelijk georiënteerde voorgevel is strak symmetrisch opgebouwd en wordt verlevendigd door rococo-sierelementen, onder meer verwerkt in de venster- en deuromlijstingen, het balkon en het smeedijzeren hekwerk. Het verdiepte middendeel wordt gekenmerkt door een centraal inkomrisaliet gemarkeerd door pilasters met kapiteel, onder een gebogen fronton. De korfboogvormige deur, geflankeerd door smalle rondboogvensters, wordt bekroond door een rondboogvormig venster met rijk uitgewerkt balkon dat eveneens geflankeerd wordt door smalle rechthoekige vensters. De overige vensters zijn getoogde en voorzien van een druiplijst, sommigen met gedecoreerde sluitsteen. Korfboogdeur met houten vleugeldeur met roedeverdeling, houten spiegelboogvormige tussenlatei en een uitgewerkt bovenlicht met smeedijzeren waaier.

Sobere achtergevel met een half afgeronde uitbouw van twee bouwlagen onder een leien dak bekroond door een ijzeren kruis. Hier was de huiskapel gevestigd. Het interieur werd niet bezocht.

  • Kadaster Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Grimbergen: 1904/10, 1905/6 en kadastrale legger: artikel 231.
  • Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur, deel 2n, Vlaams Brabant. Halle-Vilvoorde, Gent, 1977, p. 197.
  • COSYN, A., Grimberghen. Notice Descriptive, Brussel, 1909, p. 39-40.
  • DELESTRE, J.B., Uit het verleden van Grimbergen, bewerkte en geannoteerde uitgave onder leiding van H. DE SCHEPPER, deel I, Grimbergen, 1978, p. 45.
  • DELESTRE, J.B., Uit het verleden van Grimbergen, bewerkte en geannoteerde uitgave onder leiding van H. DE SCHEPPER, deel II, Grimbergen, 1987, p. 110-112, 170-177.
  • DEMOL, S. en J. VAN WETSWINKEL, Groot Grimbergen tussen 1900-1958. Facetten van het dorpsleven in vier deelgemeenten, Nieuwkerken-Waas, 2002, p. 71.
  • WILMET, J., Un Joyau National. Grimbergen, Marcinelles-Charleroi, [1935], p. 179.

Bron: VAN DAMME M. met medewerking van DEBACKER I. & BOEKSTAL P. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Grimbergen, Deelgemeenten Grimbergen, Beigem, Humbeek en Strombeek-Bever, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Van Damme M. 2005: Kasteeldomein d'Overschie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/75179 (geraadpleegd op ).


Kasteel d'Overschie of de Vorst ()

Het huidige gebouw werd begin 20ste eeuw (1904 of 1905?) opgetrokken naar plannen van architect Flanneau, ter vervanging van een eerste, uit de 18de eeuw daterend kasteel, waarvan de funderingen nog onder het terras zouden bestaan. Mooi kasteelpark.


Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Kasteeldomein d'Overschie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/39263 (geraadpleegd op ).