Gebouwencomplex in neotraditionele stijl, als eigen woning en privémuseum opgericht door Frans Claes, naar ontwerpen door de ingenieur-architect Walter Van Kuyck. Als eerste kwamen in 1902-1903 het hoofdgebouw en het poortgebouw met verbindingsgalerij tot stand. Uit 1909 dateert het koetshuis, en uit 1911 de uitbreiding aan de zuidzijde van het hoofdgebouw.
Frans Claes (1860-1933) bouwde als oudheidkundige een indrukwekkende privéverzameling van kunst- en oudheidkundige voorwerpen uit, waaronder vele met betrekking tot de schuttersgilden. Een groot aandeel van de collectie gebruiksvoorwerpen was afkomstig van de grootschalige baggerwerken in 1884-1885 voor het rechttrekken van de Scheldekaaien. Beroepshalve richtten de broers Frans en Vincent Claes in 1885 de firma Frères Claes op, handelsvertegenwoordigers gevestigd in het "Hooghuis" aan de Grote Goddaert. Beiden stonden ook bekend als ‘préparateurs d’objets d’histoire naturelle, objets ethnogrphiques, etc.’ De bouw van de “De Gulden Spoor” werd aangevat in 1902, het jaar van het zesde eeuwfeest van de Slag der Gulden Sporen te Kortrijk in 1302. Het interieur van het museum, dat zijn deuren opende in 1904, integreerde vaak waardevol recuperatiemateriaal en authentieke oude elementen afkomstig van gesloopte panden, in een vroeg-20ste-eeuws nieuwbouwcomplex. In 1910 werd hier de Antwerpse Oudheidkundige Kring opgericht. Het stadsbestuur van Antwerpen benoemde Frans Claes in 1911 tot conservator van de stedelijke musea Steen en Vleeshuis. Na zijn overlijden werd de volledige collectie in 1933 geveild, en hield het museum op te bestaan. De gebouwen kwamen later in het bezit van het nabijgelegen Sint-Vincentiusziekenhuis, dat er aanvankelijk een instituut voor verpleegkunde met internaat in onderbracht, en het complex vandaag gebruikt voor administratieve diensten, als vergaderruimte en voor de afdeling nierdialyse.
“De Gulden Spoor” behoort tot het vroegste oeuvre van de Walter Van Kuyck, die in 1901 debuteerde met het eveneens neotraditionele "In Het Huwelijksbootje" aan de Grote Markt. De architectuur gaat terug op het voorbeeld van de historische stadswijk “Oud Antwerpen” op de Wereldtentoonstelling van 1894, die werd ontworpen door de kunstschilder Frans Van Kuyck, vader van de ingenieur-architect. Onderdelen of stijlkenmerken van 16de-eeuwse Antwerpse gebouwen, al of niet naar authentiek model gekopieerd, werden gecombineerd tot een fantasierijk, ogenschijnlijk over een langere tijdsperiode organisch gegroeid geheel. Dit principe vond vóór de Eerste Wereldoorlog veelvuldig toepassing in de Belgische paviljoenen op de Wereldtentoonstellingen in het buitenland, of diverse stedelijke paviljoenen in eigen land, met name op de Wereldtentoonstellingen van Brussel, Luik en Gent. Het oeuvre van Walter Van Kuyck bestaat in deze periode hoofdzakelijk uit burgerhuizen, stadsvilla’s en landhuizen in stijl variërend van cottage en gematigde art nouveau, tot de klassiek geïnspireerde beaux-arts van zijn architectenwoning uit 1905 in de Jan Blockxstraat of het monumentale woon- en handelspand Coetermans uit 1906 op de hoek van Leysstraat en Jezusstraat.
Het complex beslaat een ingesloten perceel binnen het grote bouwblok gevormd door Sint-Vincentiusstraat, Lange Leemstraat, Sint-Jozefstraat, Mechelsesteenweg en Sint-Thomasstraat, via een smalle toegangsstrook ten oosten ontsloten richting Sint-Vincentiusstraat, en ten westen geopend naar de Molenweg, een steeg die uitgeeft op de Mechelsesteenweg.
Het neogotische poortgebouw, één travee breed en twee bouwlagen hoog onder zadeldak, onderscheidt zich door een opmerkelijk gevelfront uit witte natuursteen, onder een leien bedaking met houten dakkapel. Ontleend aan het vroeg-16de-eeuwse poortrisaliet met huiskapel van Het Steen, bestaat de opstand uit eenvoudig geprofileerde korfboogpoort, een rijk versierde, driezijdige erker met leien afdak, en een kroonlijst tussen postamenten. Gekantonneerd door steunberen met verweerde topstukken, geopend door korfboogvensters en afgewerkt met een geprofileerde kroonlijst, rust de erker op een getrapte basis. Het centrale reliëf in de borstwering met afbeelding van een ruiterspoor en een banderol met opschrift: “In de Gulde Spoor 1302”, wordt links geflankeerd door het Jeruzalemkruis als wapen van schuttersgilde de Oude Handboog en rechts door het wapen van de stad Antwerpen. De bespijkerde houten koetspoort is voorzien van beslag, een slotplaat, klink, deurklopper, brievenbus en spionnetje uit mogelijk antiek smeedijzer. Bewaard houten vensterschrijnwerk met loodglas, en smeedijzeren deurbel.
Achtergevel uit bak- en natuursteen bekroond door overhoekse fialen, en aansluitend een galerij op houten pijlers met leien bedaking, waarvan de binnenwand is versierd met een stucfries en schilden.
Het hoofdgebouw is opgevat als een patriciërswoning in traditionele bak- en zandsteenstijl, aan drie zijden vrijstaand ingeplant in de tuin, met de hoofdgevel georiënteerd op de tuin, de oostelijke zijgevel op het poortgebouw en de westelijke zijgevel op de Molenweg. Met een rechthoekige plattegrond van vijf bij vier traveeën, omvat het gebouw een souterrain en twee bouwlagen onder een complex schilddak met getrapt aandak. De gevels zijn opgetrokken uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, met gebruik van witte natuursteen voor de geprofileerde plint, speklagen, deuromlijsting en kozijnen, hoekblokken, steigergaten en dekstenen, smeedijzer voor de muurankers en het traliewerk, en leien als de dakbedekking. De vensters, varianten op het traditionele kruiskozijn, klooster- of bolkozijnen, ingevuld met glas-in-loodramen en op de begane grond beveiligd met tralies, vormen regelmatige registers.
De compositie van de hoofdgevel beantwoordt aan een symmetrisch schema, met de klemtoon op het hoger opgetrokken portaalrisaliet in de middenas, dat wordt bekroond door een trapgevel met drielicht in de top, jaarankers 1902, schouderstukken en overhoekse fialen met bolornament. De korfboogpoort met houten vleugeldeur, middenkalf en bovenlicht, gevat in een geprofileerde omlijsting met colonnetten en kruisbloem, wordt voorafgegaan door een bordes met smeedijzeren borstwering. Centrale, getrapte dakvensters met een bolornament als topstuk, bekronen de zijtraveeën.
Asymmetrisch van opzet, wordt de oostelijke zijgevel gemarkeerd door een uit de as geplaatst risaliet, met als bovenbouw een tweeledig overkragende puntgevel in houtbouw, met beplanking, consoles en windborden, gevat tussen brandmuren. Vierkante nis met een Onze-Lieve-Vrouwebeeldje, en hijsbalk met afdak in de top; het topstuk in de vorm van een smeedijzeren windwijzer is verdwenen. In de linker travee, bekroond door een cartouche met jaartal 1902, bevindt zich een eenvoudige korfboogdeur met bordestrap, die aansluit op de verbindingsgalerij; buitentrap naar het souterrain. De westelijke zijgevel is sober opgevat, zonder specifieke kenmerken.
De twee traveeën brede uitbreiding aan de zuidzijde uit 1911, opgetrokken uit dezelfde materialen, omvat een souterrain en één bouwlaag onder een plat dak afgeschermd door overhoekse fialen. Het interieur omvat een extra museumzaal met bovenlicht. In de oksel met het hoofdgebouw bevindt zich een ronde traptoren met een octogonale topgeleding onder een ingesnoerde leien spits.
Het interieur is in functie van zijn museale bestemming ingericht met waardevolle, antieke stukken. Op de begane grond zijn vier zalen die elk de naam van een patroonheilige van een schuttersgilde dragen: Sint-Joris, Sint-Christoffel, Sint-Sebastiaan en Sint-Michiel.
De gotische Sint-Joriszaal heeft een natuurstenen schouw met pijlervormige schachten, die uitlopen in vooruitspringende mans- en vrouwenhoofden. Het dwarsstuk met een grijnzende duivelsfiguur van 1314, komt voort van de voormalige Sint-Jorispoort. De eiken kroonlijst vertoont opengewerkte paneeltjes met ranken en gildeattributen. Op de balksloffen staan de initialen "DGW", verwijzend de benaming 'De GoedWillighen' die de Antwerpse kruisboogschutters in hun wapenschild dragen.
In de Sint-Christoffelzaal verwijzen de balksloffen naar de kolveniers. Twee stenen bogen overbruggen deze ruime zaal, die boven de deur naar de hal voorzien is van een houten loge met balkon. De roodmarmeren 17de-eeuwse schouw met kolommen en halve kolommen draagt een eiken kroonlijst. De deurmakelaar is afkomstig van het huis van Balthasar Deurweirders uit de Koepoortstraat. Zijn initialen "B.D." en wapenschild zijn erop afgebeeld, alsook het beeld van de patrones van zijn echtgenote, het monogram van de 'GoedWillighen' waarvan hij de hoofdman was en het jaartal 1625.
In de Sint-Sebastiaanzaal herinneren pijl en boog op de balksloffen aan de handbooggilde. Het Jeruzalemkruis met de vier kruisjes verwijst naar het wapen van de Oude Handboog. De aanwezige hoekkastjes zijn versierd met het typische Antwerpse wortelmotef. De 16de-eeuwse schouw is samengesteld uit slanke kolommetjes van rood marmer en witstenen consoles met saters. Het 16de-eeuwse plateelwerk met sleutelbloempjes is afkomstig van een huis, dat in 1883 werd afgebroken voor de rechttrekking van de Scheldekaaien.
De Sint-Michielszaal bezit balksloffen met de afbeelding van Sint-Michiel met draak. De consoleschouw van blauwe hardsteen, ingelegd wit marmer en met eikenhouten kroonlijst, dateert van omstreeks 1650.
Hal en trapzaal met geschilderde lambriseringen en met imitatiemetselwerk versierde bovenmuren, leiden naar de bovenverdiepingen waar eveneens interessante, muurvaste interieurelementen aanwezig zijn, zoals onder meer de beschilderde 16de-eeuwse schouw in de voorkamer, de witstenen schouwen in de andere plaatsen, de vele deuren met telkens verschillende glas-in-loodpanelen, en de wandkasten op de zolder.
Het koetshuis heeft een gevelfront opgebouwd uit recuperatiemateriaal van een 17de-eeuwse zuilengang, afkomstig van een koopmanshuis aan het Kipdorp. De opengewerkte galerij van drie rondbogen met geprofileerde archivolt en voluutsleutel, rust op Toscaanse zuilen, heeft gesculpteerde medaillons in de zwikken, en wordt bekroond door een fries met trigliefen en een attiekbalustrade. Hierbij leunt een polygonale traptoren van twee bouwlagen aan, met leien spits en vorstkam. De overdekte binnenruimte heeft links een rechthoekige, houten paneeldeur in geprofileerde hardstenen omlijsting met oren, waterlijst en een gebroken voluutfronton, dat wordt bekroond door natuurstenen beelden van Neptunus, Mercurius en de Welvaart. Rechts bevindt zich een rondboogdeur met hardstenen diamantkopimposten en leeuwenkopsleutel.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2015: Woning In de Gulden Spoor [online], https://id.erfgoed.net/teksten/178386 (geraadpleegd op ).
Zogenaams "In de Gulden Spoor", tot 1933 zogenaamd "Museum Frans Claes" met indrukwekkende privé-verzameling van kunst- en oudheidkundige voorwerpen, waaronder vele met betrekking tot de schuttersgilden. Nu instituut voor verpleegkunde.
Neotraditioneel complex van 1902 cf. dateringen, bestaande uit een smal toegangsgebouw aan de straat en een aansluitende overdekte galerij naar het achterin gelegen hoofdgebouw met bijgebouw aan oostzijde.
Poortgebouw van één travee en twee bouwlagen onder leien zadeldak met spitse houten dakkapel. Lijstgeveltje bekleed met witte natuursteen; houten vleugeldeur met ijzerbeslag in geprofileerde korfbogige omlijsting, bekroond met markante driezijdige erker met lisenen op de hoeken, schilden en opschriften op de borstweringen.
Tussen toegang aan straat en hoofdgebouw: opengewerkte galerij met leien lessenaarsdak op houten pijlers, waarvan binnenwand versierd met stucfries en schilden.
Aan drie zijden vrijstaand hoofdgebouw in neotraditionele bak- en zandsteenstijl, gedateerd 1902 door middel van muurankers (voorgevel) en cartouche (zijgevel); vijf en vier traveeën en twee bouwlagen onder haakse leien zadeldaken.
Voorgevel met dubbelhuisopstand; risalietvormende middentravee verhoogd met trapgevel (7 treden) met overhoekse fioelen en sierbollen; gelijkaardige flankerende dakkapellen (3 treden); centrale korfboogdeur in neogotische omlijsting met waterlijst op ranke driekwartzuiltjes en sleutel in vorm van kruisbloem, voorafgegaan door bordes en steektrap met ijzeren leuning; bespijkerde houten vleugeldeur met bovenlicht.
Zuidelijke zijgevel met dubbel overkragende, met puntgevel afgewerkte houten erker, waarin rechthoekige nis met Onze-Lieve-Vrouwebeeldje. Zuidelijk aanleunende polygonale toren met ingesnoerde spits en lagere zijvleugel.
Oostelijk bijgebouw van één bouwlaag en aanleunende polygonale toren met leien spits en vorstkam. Voorzijde met opengewerkte galerij van drie rondbogen met geprofileerde archivolt en voluutsleutel, Toscaanse zuilen, gesculpteerde medaillons in de zwikken, fries met trigliefen en attiek, alles recuperatiemateriaal. De overdekte binnenruimte met links rechthoekige houten paneeldeur in geprofileerde hardstenen omlijsting met oren, waterlijst en mythologische beelden als bekroning, rechts rondboogdeur met hardstenen diamantkopimposten en leeuwenkopsleutel.
Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Woning In de Gulden Spoor [online], https://id.erfgoed.net/teksten/7571 (geraadpleegd op ).