Teksten van Windmolen De Heerser

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75820

Windmolen De Heerser ()

De Heerser is een houten korenwindmolen van het type staak- of standaardmolen met gesloten voet uit 1794. Kenmerkend zijn het breed gevlucht en de kapvorm waarmee de molen eerder aansluit bij het Hollandse molentype.

Historiek

In zijn strijd tegen het alleenmolenrecht van de abdij van Postel bouwde Godfried Claessen in 1794 met eigen middelen deze molen in Arendonk op de Middelvelden, nabij de Hovestraat, naar de naam van de eigenaar beter bekend als "Frieës molen". In 1934 verhuisde Jozef Jacobs-Van Craendonck de molen naar Retie waar hij de naam “Nieuwe Molen” kreeg.  De molen werd beroepsmatig gebruikt tot 1962. In 1976 werd de molen beschermd als monument en de omgeving als cultuurhistorisch landschap. Na een restauratie in 1981-1982 door molenbouwers Adriaens uit Weert was de molen opnieuw maalvaardig en ook in 2004-2005 werd een maalvaardige restauratie uitgevoerd door dezelfde firma.

Beschrijving

Ondanks enkele nabijgelegen woningen is De Heerser gelegen in een open landelijke omgeving van akkers en graslanden. De molen bestaat uit een molenkas, gedragen door een verticale zware eiken staak (staander). Die laatste wordt geschoord door acht schuine steekbanden die paarsgewijze in de uiteinden van de kruisplaten verwerkt zijn. Ze worden gedragen door teerlingen met houten draagkussens tussen de teerlingen en kruisplaten. De gesloten voet bestaat uit vier onafhankelijk gemetste teerlingen waarrond een muurtje is gemetst (beschilderd en onderaan gepikt). De kruisplaten en steekbanden zijn afgedekt met een piramidevormige horizontale houten beschieting.

De zijwegen en voorweeg van de molenkas zijn bekleed met een verticale houten beschieting, grijs geschilderd met witte omranding. De windweeg, onderaan met baard en eikel, is bekleed met eternitleien. In de zijwegen zijn ronde loergaten. De voorweeg met inkom en korenluik heeft over de gehele breedte een balkon met een luigat. De molenkap bestaat uit een overkragend, licht gebogen kapellendak (eternitleien), aan de deurweeg met uitgebouwde luikap. Het breed gevlucht bestaat uit stalen gelaste roeden met houten hekscheden en stormplank (firma Claessen uit Arendonk).

Bij het kruien van de molen is de molenkas in haar geheel draaibaar om de staander. Dit gebeurt door middel van de staartbalk, bevestigd aan de onderkant van het molenvierkant met name in het kalf tussen de berriebalken. Tussen het kalf en de zetel eronder – een houten kraag die de staak ongeveer halfweg omsluit – zitten slakken. De staartbalk is tevens verbonden met de trap door onder meer de hangbomen ("mannekensstijlen") die de staart met de sleepzool (laagste en breedste trede) van de trap verbinden, voorts twee loopschoren en een houten kruihaspel met ijzeren repen. Rond de molen bevinden zich houten kruipalen.

Binnenin reikt de staander tot ongeveer halverwege de hoogte van de molenkas en draagt met zijn kop de waterpas gelegde steenbalk met brasem en maan. Aan de steenbalk hangt het molenhuis, een constructie van eiken stijlen en schoren (onder meer vier hoekstijlen en twee spoorstijlen tussen steen- en waterlijsten) met talrijke inscripties. De bekapping bestaat uit gebroken spantbenen. De molen telt twee zolders die verbonden zijn met houten steektrappen. De meelzolder bewaart de meelgoot met meelschuif, twee lichtbalken en een regulator fungerend als een hulpmiddel dat de lichtbalk van een paar molenstenen regelt. Op de steenzolder erboven bevindt zich de hellende molenas met het vangwiel dat de beweging overbrengt op het rondsel van één paar molenstenen. Op dezelfde as werkt het wiel van de voormolen dat het rondsel van het tweede paar molenstenen in beweging brengt. De molen heeft twee maalstoelen met houten meelkuip, een kaar met schoentje, rondsels van pokhout met staakijzer, lichtwerk door middel van steengalgen en een Vlaamse vang of blokvang. Het luiwiel wordt aangedreven door het vangwiel, een gaffelwiel in de voormolen.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Antwerpen, Cel Monumenten en Landschappen, archief, dossier 638.
  • Kadaster Antwerpen, Mutatieregisters Retie, schets 1934/4.
  • BAUTERS P. 1998: Van zadelsteen tot zetelkruier. Tweeduizend jaar molens in Vlaanderen. Geschiedenis van het malen met natuurlijke drijfkracht, deel 1, Gent.
  • DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Arendonk, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16N6, Brussel - Turnhout.

Auteurs:  De Sadeleer, Sibylle; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Windmolen De Heerser [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359418 (geraadpleegd op ).


Windmolen De Heerser ()

Graanmolen, type onderkruier, houten staak- of standaardmolen met gesloten voet. Kenmerkend voor deze molen zijn het breed gevlucht en de kapvorm waarmee hij eerder aansluit bij het Hollandse molentype. In zijn strijd tegen het alleenmolenrecht van de abdij van Postel bouwde Godfried Claessen met eigen middelen deze molen in 1794 te Arendonk op de Middelvelden, nabij de Hovestraat, naar de naam van de eigenaar beter bekend als "Frieës molen". In 1934 verhuisde de molen naar Retie. Ondanks enkele nabijgelegen woningen, gelegen in een open landelijke omgeving, bestaande uit akkers en graslanden.

Gerestaureerd in 1957; vanaf 1962 werking stopgezet. Sinds de restauratie van 1981-1982 opnieuw maalvaardig. De voormalige molenaar bezit een bezienswaardige verzameling van verschillende types miniatuurmolentjes op schaal. Molen (als monument) en omgeving (als landschap) beschermd bij KB van 6 december 1976.

Standaardmolen met molenkas, gedragen door een verticale zware eiken staak (staander); laatstgenoemde wordt geschoord door acht schuine steekbanden die paarsgewijze in de uiteinden van de kruisplaten verwerkt zijn en door teerlingen gedragen worden. Houten draagkussens tussen de teerlingen en kruisplaten. Beschilderde en onderaan gepikte gesloten voet: vier onafhankelijk gemetste teerlingen waarrond een muurtje is gemetst; de kruisplaten en steekbanden zijn afgedekt met een piramidevormige horizontale houten beschieting.

Houten molenkas: de zijwegen en voorweeg met een beschilderde verticale houten beschieting; de windweeg, onderaan met baard en eikel zijn bekleed met eternitleien. In de zijwegen ronde -te dichten- loergaten. Voorweeg met inkom en korenluik; over de gehele breedte een balkon met luigat. Overkragend kapellendak (eternitleien), aan de deurweeg vormt de luikap een gedeeltelijke uitbouw van de molenkap. Breed gevlucht: stalen gelaste roeden met houten hekscheden en stormplank.

Bij het kruien van de molen is de molenkas in haar geheel draaibaar om de staander. Dit gebeurt door middel van de staartbalk, bevestigd aan de onderkant van het molenvierkant met name in het kalf tussen de berriebalken. Tussen het kalf en de zetel eronder -een houten kraag die de staak ongeveer halfweg omsluit- zitten slakken. De staartbalk is tevens verbonden met de trap door onder meer de hangbomen ("mannekensstijlen") die de staart met de sleepzool (laagste en breedste trede) van de trap verbinden, voorts twee loopschoren en een houten kruihaspel met ijzeren repen. Houten kruipalen.

Interieur. De staander reikt tot ongeveer halverhoogte de molenkas en draagt met zijn kop de waterpas gelegde steenbalk met brasem en maan. Aan de steenbalk hangt het molenhuis, een constructie van eiken stijlen en schoren onder meer vier hoekstijlen, twee spoorstijlen tussen steen- en waterlijsten; talrijke inscripties. Twee zolders; houten steektrappen. Bekapping met gebroken spantbenen. Meelzolder. Meelgoot met meelschuif. Twee lichtbalken; regulator fungerend als een hulpmiddel dat de lichtbalk van een paar molenstenen regelt. Steenzolder. Hellende molenas met vangwiel dat de beweging overbrengt op het rondsel van één paar molenstenen; op dezelfde as werkt het wiel van de voormolen dat het rondsel van het tweede paar molenstenen in beweging brengt. Twee maalstoelen met houten meelkuip. Kaar met schoentje. Rondsels van pockhout met staakijzer. Lichtwerk door middel van steengalgen. Vlaamse vang of blokvang. Luiwerk: luiwiel aangedreven door vangwiel; gaffelwiel in de voormolen.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Antwerpen, Cel Monumenten en Landschappen, archief, dossier 638.
  • Kadaster Antwerpen, Mutatieregisters Retie, schets 1934/4.
  • BAUTERS P. 1998: Van zadelsteen tot zetelkruier. Tweeduizend jaar molens in Vlaanderen. Geschiedenis van het malen met natuurlijke drijfkracht, deel 1, Gent.

Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Arendonk, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n6, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Windmolen De Heerser [online], https://id.erfgoed.net/teksten/75820 (geraadpleegd op ).