Pakhuis volgens de bouwaanvraag uit 1902 opgetrokken samen met het achter aanpalende burgerhuis Geulincxstraat 23. Opdrachtgever was Sidonie Joséphine Gollier (Grez-Doiceau, 1879-?, 1978), echtgenote van de Britse handelsreiziger Percy Allnutt (°Londen, 1879) die zich in 1897 in België gevestigd had. Het echtpaar gehuwd te Sint-Joost-ten Node in 1899, had twee zonen, John en Albert. Uit het bouwdossier vallen ontwerper noch aannemer af te leiden.
Het gebouw met een gevelbreedte van drie ongelijke traveeën, omvat een souterrain en vier bouwlagen, onder twee parallelle, manke zadeldaken (nok parallel aan de straat). De ijzeren skeletstructuur van de constructie, samengesteld uit geklinknagelde I-balken, is zichtbaar gelaten in de gevelopstand, ingevuld door rood baksteenmetselwerk in kruisverband met knipvoegen. Blauwe hardsteen is gebruikt voor de hoge plint, afgeronde lekdrempels en kraagstenen, witte natuursteen voor speklagen in het verlengde van de dorpels. De lijstgevel bestaat uit een opvallend hoge onderbouw, waarboven drie verdiepingen van gelijke hoogte. Het ijzerskelet deelt de opstand asymmetrisch op in twee gebundelde traveeën links, en een brede poorttravee met laadluiken rechts. Nagenoeg volledig opengewerkt, onderscheidt de onderbouw zich in het bovenste register door een beglaasde, geklinknagelde ijzeren structuur van zeven gekoppelde rondbogen, die op halve hoogte doorlopen boven de rechthoekige inrijpoort. De bogen hebben een ijzeren rolwerksleutel, door sterren geperforeerde zwikken, en smeedijzeren tralies met knopen, haken en punten. Het lage onderste register van de gebundelde linker traveeën bestaat uit een inkomdeur en een getralied souterrainluik, met in de muurpartij daarboven een smeedijzeren brievenbus. De bovenverdiepingen worden in de gebundelde linker traveeën geopend door rechthoekige, op de eerste verdieping getraliede vensters, en in de poorttravee door verlaagde laadluiken, beide met individuele lekdrempels en ijzeren lateien op kraagstenen. Een houten kroonlijst vormt de gevelbeëindiging.
Het interieur berust op een skeletstructuur van ijzeren I-liggers, bakstenen troggewelven en stenen vloeren; het dak rust op metalen spanten en I-liggers. Een dwars ingeplante schacht met hijskoker en oorspronkelijk een wenteltrap, deelt het complex op in twee ongelijke helften. Volgens de bouwplannen leidde de inrijpoort oorspronkelijk naar een paardenstal achteraan in het complex. De hoge begane omvatte in de linker flank van de voorbouw twee vertrekken ontsloten door de inkomhal met steektrap, en was in de achterbouw opgedeeld tot twee niveaus. De bovenverdiepingen vormden doorlopende, open plateaus met opslagruimte.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1902#1265.
- FIERENS J. 1977: Antwerpse stapelhuizen: een balans van 1850 tot 1910, onuitgegeven verhandeling Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw, Antwerpen, 87.