De Harp ()

Voornaam burgerhuis in vroege art-decostijl, in opdracht van Fr. De Vos ontworpen door de architecten Maurice Dieltiëns en Jef Huygh (gevelinscriptie) in 1920, en gebouwd in 1921. De benaming "De Harp" is ontleend aan de bouwplannen, waar de huisnaam onderdeel vormt van het gevelontwerp.

Historiek en context

Het perceel maakt deel uit van het zuidelijke bouwblok van de Van Breestraat, tussen de Lange Leemstraat en de Mechelsesteenweg, dat in 1914 haast volledig werd verwoest tijdens de driedaagse beschieting van Antwerpen door de Duitse artillerie. Dit bombardement dat in de nacht van 7 oktober begon en zonder onderbreking aanhield tot 9 oktober, deed een twintigtal grote brandhaarden in en rond de binnenstad ontstaan, waardoor ganse huizenblokken in vlammen opgingen. Een eenheidsbebouwing van vier burgerhuizen in Louis-Philippestijl gebouwd omstreeks 1865 besloeg de percelen nummers 23 tot 29. Opdrachtgever, ontwerper noch bouwjaar van dit complex konden worden geïdentificeerd. De elf panden die in de Van Breestraat op de muren na uitbrandden, werden nog tijdens of kort na de oorlog binnen de bestaande perceelstructuur heropgebouwd, zeven waaronder "De Harp" als volledige nieuwbouw (nummers 17 tot 29), twee met behoud van de nog staande structuur achter een nieuw gevelfront (nummers 31 en 33), en twee met herstel van de gevel naar vooroorlogs uitzicht (nummers 35-37). Bouwheer van "De Harp" Fr. De Vos, was al vóór de Eerste Wereldoorlog eigenaar van het pand op dit perceel, waar destijds ook de advocaat Henry De Vos zijn domicilie had.

De woning "De Harp" behoort tot de vroegste gezamenlijke realisaties van Maurice Dieltiëns en Jef Huygh, die van 1920 tot 1924 een architectenpraktijk deelden. Huygh, winnaar van de Prijs van Rome in 1911, was na de Eerste Wereldoorlog korte tijd geassocieerd met de vader van Maurice, Ernest Dieltiëns, bij wie hij in de vroegere jaren 1900 als pas afgestudeerd architect al stage had gelopen. Na diens overlijden in 1920, nam Maurice Dieltiëns de plaats van zijn vader in binnen de associatie met Huygh. Uit deze samenwerking kwamen als belangrijkste realisaties de verdwenen tuinwijk Zuid-Australië in Lier (met de architect Flor Van Reeth), en het klooster-ziekenhuis "Bethaniën" in Zoersel voort, naast diverse opdrachten voor de The Antwerp Grainwork Company. “De Harp” draagt duidelijk het stempel van Huygh, die Dieltiëns in artistiek opzicht vermoedelijk overklaste binnen de praktijk. Een vijftal jaar later gingen beiden overigens hun eigen weg. Huygh, die vanaf de tweede helft van de jaren 1920 een bloeiende eigen praktijk ontplooide, raakte vooral bekend met religieuze architectuur in de sfeer van kunstkring "De Pelgrim", zoals de Sint-Laurentiuskerk in de Van Schoonbekestraat en het Sint-Lievenscollege in de Kasteelpleinstraat. Met uitzondering van de villa Van Den Broeck uit 1928 aan de Cederlaan, is over het zelfstandige oeuvre van Dieltiëns uit deze periode is nog maar weinig bekend. Aan de overzijde van de Van Breestraat realiseerde Huygh later een complex in veeleer traditionele stijl, het privéhotel van de advocaat en kunstverzamelaar Louis Jacobs-Havenith en een aanpalend meergezinshuis voor verhuur, respectievelijk ontworpen in 1926 en 1928 (gesloopt in 1968, huidige nummers 22-24).

In het ontwerp van "De Harp" zijn reeds de kiemen aanwezig van de eigenzinnige art-decostijl, die Jef Huygh tijdens de jaren 1920 met name in zijn woonhuizen zou ontwikkelen. Representatief voor deze evolutie is de "Lianahalle", zijn eigen woning in Deurne uit 1923, die invloeden samenbrengt van zowel de Duitse Jugendstil of de Wiener Sezession als van de Amsterdamse School. Daarnaast lijkt het ontwerp van de “De Harp” met zijn neotraditionele kruismonelen, nog de sporen te dragen van de populaire 'Old English'-stijl, afgeleid van de Britse Edwardian-architectuur. Zoals uitgevoerd, wijkt de geveltop af van het oorspronkelijke ontwerp, waarin de huisnaam "De Harp" op decoratieve wijze was geïntegreerd. Aanvankelijk vormgegeven als een asymmetrische combinatie van twee manke tuitgeveltjes met topstuk, opengewerkt door een register van gekoppelde kruiskozijnen, werd uiteindelijk gekozen voor een gevelbekroning die de hoofdas van de compositie met meer nadruk boven de daklijst doortrekt. Het gebouw wordt gekenmerkt door aandacht voor verhoudingen, kleur- en materiaalgebruik, ambachtelijke verfijning en ruimtewerking.

Architectuur

Met een gevelbreedte van twee ongelijke traveeën telt de rijwoning, vier bouwlagen onder een plat dak. De opstand weerspiegelt de functionele opdeling van het interieur, waarbij de bel-etage nadrukkelijk de klemtoon krijgt. Voor- en achtergevel vormen althans qua structuur zo goed als elkaars spiegelbeeld. Asymmetrisch van opzet wordt de compositie gedomineerd door de brede linker travee, die als onderdeel van een leien pseudo-mansarde, doorloopt in een kepervormig afgewerkte geveltop met postamenten. Verder onderscheidt de opstand zich door een organisch in elkaar vloeien van contrasterende materialen, het vrijwel ontbreken van een uitgesproken geledingssysteem - horizontaal noch verticaal, een subtiel oppervlaktereliëf en een sobere accentuering door verzorgde ornamenten. In het natuurstenen parement dat op een plint uit arduin rust, is haast organisch een brede strook rood baksteenmetselwerk in kruisverband geïntegreerd. De dubbele rondboog van het portaal vormt een fraai geheel met de rechthoekige, door een balkon bekroonde erker van de bel-etage erboven. Kruiskozijnen alterneren met rondboogdrielichten; de hoog oprijzende schoorstenen vormen een opvallend accent. Typisch voor de signatuur van Huygh is het gedrongen, dikbuikige middenzuiltje met Ionisch kapiteel van het portaal, een door de architect vaak gebruikt element dat destijds in architectuurmiddens ook wel "Jefke" werd genoemd. Hetzelfde geldt voor het medaillon met bloemenguirlande van de bel-etage, de parelfries die het hoofdgestel suggereert, het bewerkte topstuk van de gevel, en het fraaie ijzersmeedwerk in Weense stijl van de borstweringen. Andere ornamenten als de florale detaillering van de getrapte en gegroefde erkerconsole, en de bloemencorbeilles die de borstwering erboven en het rechter postament van de kroonlijst sieren, zijn dan weer veeleer ontleend aan de typisch Franse art deco. De smeedijzeren vleugeldeur is bewaard; het oorspronkelijke, donker getinte houten vensterschrijnwerk waarin groen loodglas met medaillons, werd recent vernieuwd. De monelen van het rechter benedenvenster waren al 1957 verwijderd.

De plattegrond beantwoordt aan de typologie van de bel-etagewoning, gericht op de levensstijl van de vermogende burgerij, uitgerust met eigentijds comfort, voorzieningen voor inwonend personeel, en volledig onderkelderd. Het stijlvolle interieur is georganiseerd rond de imposante traphal met een bovenlicht ter hoogte van de tweede verdieping, die het centrum van de woning uitmaakt, op de bel-etage zelfs over de volledige perceelsbreedte; deze wordt ontdubbeld door de parallelle diensttrap. Uit de bouwplannen valt de aanwezigheid af te leiden van centrale verwarming op steenkool, een personenlift als onderdeel van het diensttrappenhuis, en een 'monte plats' tussen keuken en eetkamer. De lage begane grond bood oorspronkelijk ruimte aan de vestibule die over de volledige diepte van de woning doorliep tot de tuin, achtereenvolgens geflankeerd door de ontbijtkamer, de ook als spreekkamer fungerende traphal, de dienstingang en -trap, en de keuken. De bel-etage ontplooit zich aan weerszij van de hal als een royaal bemeten, enfilade van woon- en ontvangstruimten, met aan de straatzijde het salon en fumoir, en aan de tuinzijde de eetkamer met terrasloggia en tuintrap, de office en de 'lavatory'. Op de tweede verdieping bevinden zich drie slaapkamers, de twee grootste met balkon, de badkamer en een naaikamer; de derde verdieping die enkel via de diensttrap bereikbaar is telt vier overige slaapkamers, waaronder allicht de meidenkamer(s), een linnen- en badkamer. In 1951, 1957 en 1977 werden in opdracht van de notarissen J. Biemans en Jozef Meert verbouwingen uitgevoerd aan begane grond en eerste verdieping, voor de inrichting en latere uitbreiding van het notariaat.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1921#11249, 18#28393, 18#37169, 18#37191 en 18#59032, 1926#23472 en 1928#30402 (complex Jacobs-Havenith); foto FOTO-OF#8537.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Harp [online], https://id.erfgoed.net/teksten/153316 (geraadpleegd op ).


Art-deco enkelhuis ()

Enkelhuis van drie bouwlagen onder pseudo-mansardedak, art-decostijl naar ontwerp van M. Dieltiens en J. Huygh (zie inscriptie), van 1923. Baksteenbouw met overvloedig gebruik van natuursteen voor de gesculpteerde ornamenten. Hoger opgaand linker geveldeel met erker en aansluitend ijzeren balkon op bel-etage. Rechthoekige en gebogen muuropeningen.


Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Harp [online], https://id.erfgoed.net/teksten/7626 (geraadpleegd op ).