Geheel van oorspronkelijk drie gekoppelde meergezinswoningen in zakelijke art deco, volgens de bouwaanvraag van 1920 opgetrokken door de Gebroeders Stevens, in opdracht van Jan Van Gelderen. De broers Jos en Frans Stevens zetten het in 1878 door hun vader opgerichte aannemersbedrijf, gevestigd in Merksem, na de Eerste Wereldoorlog met succes voort. Wellicht tekenden zij zelf ook de bouwplannen voor dit project, dat een voor België ongebruikelijke woningtypologie combineert met een vernieuwende vormgeving. Per pand samengesteld uit een gestapelde beneden- en bovenwoning, elk met twee niveaus, een eigen portaal en trappenhuis, lijkt het complex zich aan de Nederlandse bouwpraktijk te spiegelen. Niet alleen komt dit type er minstens sinds het begin van de eeuw courant voor, ook de premoderne bouwstijl waarin het complex is ontworpen, toont een sterke verwantschap met de architectuur van de Amsterdamse School. Het linker pand van de drie werd in 1967-1968 door architect Harry van de Veerdonk onherkenbaar verbouwd tot vier appartementen, met een volledig nieuwe, banale voorgevel.
Met een gevelbreedte van elk drie traveeën, tellen de rijhuizen vier bouwlagen onder een plat dak. Het gevelfront onderscheidt zich door een verzorgd parement in rood baksteenmetselwerk, met een decoratief kruisverband. De arduinen sokkel in rustica, en de natuurstenen lateien, kraagstenen en gevelbekroning dragen bij tot een contrastrijke materiaal- en kleurexpressie. Opgevat als een doorlopend gevelscherm, beantwoordde de opstand oorspronkelijk aan een volkomen symmetrische compositie, die door de verbouwing van het linker pand onherroepelijk is verminkt. Volgens dit schema wordt het hoger oplopende middenpand met een gegolfde bekroning, geflankeerd door twee identieke panden met een keperbekroning en een dakkapel. Waar een gevelbreed balkon het middenpand opdeelt, verleent een twee traveeën brede rechthoekige erker extra reliëf aan de zijpanden. Niets verstoort verder de regelmaat van het gevelfront, met registers van rechthoekige vensters en gekoppelde inkomdeuren per pand. Opmerkelijke details zijn het metselwerk van de opengewerkte balkonborstweringen, de kraagstenen en de hanenkam boven de deuren. Typisch van vormgeving, gebaseerd op het kepermotief, is ook het houten schrijnwerk van de deuren en vensters met kleine roedeverdeling in het bovenlicht. Deze behielden in overgrote mate hun oorspronkelijke beglazing in groen glas in lood. Eveneens bewaard zijn de rolluikkasten op de begane grond, en het fraaie smeedijzeren voortuinhek.
De plattegrond van de beneden- en de bovenwoning is volgens de bouwplannen vrijwel identiek, en bovendien uniform voor de drie panden. Het type beantwoordt aan de klassieke burgerwoning, waarbij op het eerste niveau de gebruikelijke suite van salon, eetkamer en veranda wordt geflankeerd door de vestibule, het trappenhuis en de keuken. Op het tweede niveau flankeren twee kleine slaapkamers aan beide uiteinden van het trappenhuis, de twee grote slaapkamers, met de badkamer in het midden en een terrasloggia aan de tuinzijde. De stapeling van beide wooneenheden, brengt een parallel gangenstelsel met zich mee, en achter elkaar geschakelde trappen; de restruimte wordt hier ingevuld met inbouwkasten, waar ook de belangrijkste vertrekken mee zijn uitgerust.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1920#10136, 1920#10325 en 18#50689.
- PLOMTEUX, G., MACLOT, P., KOSCHAK, L., ELAUT, A. en STEENMEIJER, R. 1992: Open Monumentendag Vlaanderen Antwerpen 13 september 1992. Deel 2. Herenhuiswandeling, Antwerpen, 15.