Ten zuidoosten van de dorpskern van Merchtem bevindt zich het historische domein Hof ter Spelt, ook zogenaamd Appelkot, met de behouden structuur van een middeleeuwse, omgrachte kasteelmotte. Het landhuis en het koetshuis, evenals de landschappelijke tuinaanleg dateren van rond 1860.
De oorsprong van het Hof ter Spelt gaat vermoedelijk terug tot een leen- of laathof van het oude huis van Grimbergen. De ovaalvormige ringgracht klimt vermoedelijk op tot de 12de eeuw. Ook van het geslacht De Spelt of De Spalt zijn 12de-eeuwse vermeldingen terug te vinden. Het hof van De Spelt werd in de eerste helft van de 13de eeuw vermeld in archivalia en had vermoedelijk toen een omvang van 80 bunder. De familie De Spelt beheerde en bewoonde de gronden tot rond 1350. Op dat moment werd ze opgevolgd door de Brusselse familie Was. Nadien werden de eigendommen verkaveld en vanaf de 16de eeuw kwam het hof achtereenvolgens in het bezit van de families Waefelaert, Vandentroncke, De Nieuwkerke, Christyn, Berlo en Mahy. Gedurende lange tijd werd het goed gebruik als buitenverblijf.
Historische kaarten uit de 18de en 19de eeuw tonen de duidelijke aanwezigheid van de omwaterde, ronde motte met een diameter van circa 60 à 70 meter. Op de Villaretkaart (1745-1748) wordt het goed benoemd als ‘chateau’. Op het primitieve kadaster van J.-B. Guiot (1823) en op de midden-19de-eeuwse kaarten, zoals Popp, Vandermaelen en de Atlas van de Buurtwegen, wordt het aangeduid als ‘Appel(kot) ferme’. De functie als heerlijk verblijf was vermoedelijk toen ten einde gekomen.
De naam Appelkot, die gangbaar werd vanaf ten minste het midden van de 18de eeuw, verwijst vermoedelijk naar een belangrijke fruitproductie op het hof. Waarschijnlijk bevond er zich een grote boomgaard naast de omwalling, waarvan de appels binnen de omwalling in een bergplaats werden bewaard. Volgens de kadastrale legger van 1831 was er rond het hof echter slechts 36 are boomgaard op dat moment. Binnen de omwalling bevond zich toen ten oosten een gebouw, vermoedelijk het woonhuis, en ten westen een groot, langgerekt volume, dat waarschijnlijk de hoevevleugel vormde.
De voornaamste wijziging van het gebouwenbestand tot het huidige uitzicht, werd in het kadaster geregistreerd in 1865, maar gebeurde minstens drie jaar eerder. Het goed was toen in het bezit van advocaat en volksvertegenwoordiger August Sachman uit Brussel, die het als zomerverblijf gebruikte. Op dat moment werd het hoevegebouw gereduceerd tot het huidige koetshuis. Ook het woonhuis onderging wijzigingen en werd in voetafdruk versmald en verlengd. Dankzij bewaarde historische foto’s van het woonhuis kan de evolutie van het uitzicht tijdens de 19de en 20ste eeuw in kaart gebracht worden. In de vroege 20ste eeuw was het goed eigendom van Jan Baptist Crabbé, die het in 1915 verkocht aan de Brusselse advocaat Emmanuel De Winde-Sacré. In datzelfde jaar registreerde het kadaster de bouw van een bijgebouw dat dienst deed als kippenhok en ten zuiden van het koetshuis werd ingeplant. Kort daarna benoemde de kadastrale legger het eigendom als ‘lusthof’. Vanaf 1946 kwam het in het bezit van de familie Keymolen, waarna het gebouw enigszins in verval raakte. Rond 1970 werd de woning aan de achterzijde uitgebreid met een grote veranda. Onder een latere eigenaar werden vanaf de tweede helft van de jaren 1990 restauratiewerken aangevat.
Het domein omvat – ten tijde van de inventarisatie van de landschappelijke aanleg in de periode 2005-2011 – ongeveer 4 hectare grond, inclusief een boomgaardperceel ten zuiden ervan. Het landgoed wordt omzoomd door een manshoge meidoornhaag (Crataegus monogyna), behalve langs de westrand waar de omheining over 150 meter op een originele manier is opgebouwd uit een rij gekandelaarde Hollandse linden (Tilia x europaea) in een haag gevormd door hun wortelopslag.
De huidige situatie wordt bepaald door de bewaarde, ovaalvormige ringgracht. De gracht is enkel aan de westzijde voorzien van een kleine inham. Vermoedelijk werd die grond gebruikt voor de aanleg van een heuveltje in het midden van het eiland. Het domein wordt op de buitenoever van het zuidelijke gedeelte van de ringgracht gemarkeerd door een 40 meter lange loofgang, uitzonderlijk gevormd door één rij gebogen haagbeuken (Carpinus betulus). Deze dateert vermoedelijk uit de jaren 1860, de periode dat het goed in eigendom was van August Sachman.
Tot de overige aanplantingen die dateren uit de periode van Sachman, behoort bijvoorbeeld een monumentale, laag en zwaar vertakte bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') op de noordwestelijke oever van het eiland. Deze boom bezat op 1 september 2005 een stamomtrek van 502 centimeter en was wellicht een bundelboom – twee of meer exemplaren in eenzelfde plantgat en mettertijd vergroeid. Briefwisseling uit 2009 wijst op de vergunning voor het vellen van een beuk met een stamomtrek van 6,5 meter; vermoedelijk betreft het deze boom. Ook werd toen de vergunning verleend voor het vellen van een tulpenboom met een stamomtrek van 6 meter en twee acacia’s. De laagvertakte Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera) werd ook geregistreerd in 2005 (stamomtrek van 505 centimeter) en bevond zich in het oostelijke gedeelte van het eiland. Deze boom behoorde eveneens tot de 19de-eeuwse aanplantingen. Een paar zomereiken (Quercus robur) dateren ongetwijfeld uit de vroege 19de of zelf de late 18de eeuw. Eén van deze zomereiken werd in 2005 geregistreerd en had een stamomtrek van 365 centimeter. Het merendeel van de bomen werd aangeplant na de Eerste Wereldoorlog.
De hoofdtoegang tot het domein bevindt zicht ten noordwesten, meer bepaald tussen vernieuwde, deels overgroeide bakstenen pijlers onder hardstenen dekstenen. Achter de linker hekpijler staat een hardstenen schamppaal. Het afsluitend hek is niet langer bewaard. Tegenover deze ingang is een knoteik met herinneringskruis bewaard. Een lang grindpad met centrale strook in kasseien leidt verder tot het domein. De ringgracht wordt overspannen door een bakstenen boogbrug waarvan het brugdek is afgewerkt met kasseien. De decoratief uitgewerkte, smeedijzeren balustrades van de brug zijn gevat tussen rechte, bepleisterde pijlers op een hardstenen basis en onder hardstenen dekstenen. Tussen de hekpijlers aan de zijde van de woning werd in de 20ste eeuw een ijzeren hek bevestigd, ter vervanging van het oorspronkelijke hek. Het voorplein tot het woonhuis is deels aangelegd in grind, deels in kasseien.
In de oostelijke uithoek is het domein ook toegankelijk via een ijzeren hek tussen vernieuwde bakstenen pijlers.
Het landhuis is opgevat als een dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen boven een souterrain. Het vernieuwde pannen schilddak wordt aan de voorzijde centraal gemarkeerd door een dakkapel; aan de achterzijde zijn dakvlakvensters toegevoegd. Een omlopende, vernieuwde kroonlijst op klossen lijnt het volume af. Aan de voorzijde wordt de gevelbeëindiging bijkomend verlevendigd door leeuwenkopjes, die oorspronkelijk deel uitmaakten van een fries onder de kroonlijst. De bakstenen gevels waren oorspronkelijk onbeschilderd, maar werden in de loop van de 20ste eeuw voorzien van een licht geschilderde bepleistering op een grijs geschilderde plint. De voor- en achtergevel worden regelmatig geopend door rechthoekige vensters met hardstenen lekdrempels, die gedeeltelijk beluikt waren. De naar het noordwesten georiënteerde voorgevel bewaart de houten luiken op de benedenverdieping. De luikduimen op de bovenverdieping verwijzen naar tijdens de 20ste eeuw toegevoegde luiken. Het huidige schrijnwerk met kleine roedeverdeling dateert uit de tweede helft van de 20ste eeuw. Het schrijnwerk van de vleugeldeur in de centrale travee, onder twee bovenlichten met roedeverdeling, leunt wel aan bij het oorspronkelijke model. De rechthoekige deur is gevat in een vlakke hardstenen omlijsting onder een geprofileerde hardstenen kroonlijst. De verhoogde gelijkvloerse verdieping wordt voorafgegaan door een dubbele bordestrap, die doorheen de tijd werd aangepast en vroeger afgesloten was met een ijzeren balustrade, die heden niet langer is bewaard. In de rechter benedenhoek van de voorgevel is een voetschraper bewaard.
De zijgevels zijn grotendeels gesloten. De zuidwestelijke gevel wordt rechts geopend met een rechthoekig venster op de gelijkvloerse verdieping met daaronder een getoogde deuropening tot het souterrain. De achtergevel bewaart grotendeels de beluikte rechthoekige vensters. De benedenverdieping wordt wel sinds de tweede helft van de 20ste eeuw voorafgegaan door een brede veranda ter hoogte van de drie linker traveeën. Een terras en trappenpartij sluiten hierop aan.
Het interieur van het woonhuis wordt bepaald door ingrijpende restauratie- en moderniseringswerken, waarbij anno 2011 enkele historische elementen waren bewaard. De kelder ontvouwt zich onder een bakstenen tongewelf. De inkomhal behoudt een marmeren vloer, bestaande uit zwarte en witte marmeren tegels in een decoratief patroon gelegd. Gelijkaardig marmer is aanwezig als een inlegwerk, geplaatst in een kader van gevlamde rode marmer, in de deuropeningen. De houten trap tot de bovenverdiepingen is bewaard. De gerenoveerde zolderverdieping bewaart eveneens het houten dakspant.
Ten noordwesten op de site bevindt zich het koetshuis, heden omgevormd tot woonruimte. Dit bepleisterd volume in neoclassicistische stijl op een vierkante plattegrond, is anderhalve bouwlaag hoog en twee op twee traveeën breed, onder een vernieuwd pannen zadeldak. Het volume is afgewerkt met een licht beschilderde bepleistering op een donker geschilderde plint en wordt geleed door omlopende hardstenen cordons, die op de bovenverdieping gevormd worden door de doorgetrokken lekdrempels van de rechthoekige vensters. De benedenverdieping wordt langs de verschillende gevels telkens geleed door twee rondbogen. De zuidoostelijke gevel is geopend met twee houten, rechthoekige poorten, onder rondboogvormige bovenlichten met kenmerkende roedeverdeling. De andere gevels worden in de gesloten rondboogvormige nissen telkens geopend met een klein lunetvormig venster met straalsgewijze roedeverdeling. De bovenverdieping wordt aan de noordoostzijde verlicht door een rondboogvenster in de geveltop.
Ten zuidoosten van het koetshuis bevindt zich nog een bijgebouw, in het kadaster benoemd als kippenhok. Het volume onderging aanpassingen, zichtbaar in de verschillende types baksteen. Ook de afwerking is gefragmenteerd, gedeeltelijk voorzien van een bepleistering, deels wit geschilderde baksteen op een grijs geschilderde plint. De noordoostelijke achterzijde wordt samen met de zijgevels geleed door bakstenen pijlers onder hardstenen dekstenen. De achtergevel is gesloten op een rij van kleine, rechthoekige openingen na; de noordwestelijke zijgevel is voorzien van een ovaalvormige opening, heden gedicht. De zuidwestelijke zijde is opengewerkt tussen de flankerende gevels, en vormt een open ruimte onder een pannen lessenaarsdak, rustend op bakstenen pijlers en ten zuidoosten gedicht.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Verhelst J. 2018: Domein Appelkot [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298563 (geraadpleegd op ).
Villa en koetshuis omgeven door landgoed van circa 4 hectare met een hoogmiddeleeuwse kasteelmotte als kern en een aanleg in landschappelijke stijl van rond 1860; enkele monumentale bomen en een loofgang van haagbeuk.
Het Hof ter Spelt, sinds het begin van de 19de eeuw ook Appelkot genoemd, is een omwald goed ten zuidoosten van de dorpskern. De "mansio de Spelt" wordt vermeld in 1246, maar een Walter van Spalt duikt al op in een charter van 1117. De hoogmiddeleeuwse, omwaterde, ronde motte – 60 à 70 m diameter – is duidelijk herkenbaar op alle historische kaarten, ook op de Ferrariskaart (1771-1775) en op de Primitieve kadasterkaart, opgemaakt door J.-B. Guiot in 1823. De naam Appelkot en de omschrijving 'ferme' op deze kadasterkaart laten uitschijnen dat de functie als heerlijk verblijf in 1823 tot het verleden behoorde en de fruitproductie niet onbelangrijk was, maar volgens de kadastrale legger (1831) was er rond het hof slechts 36 are (perceel nr. 657) boomgaard. Op het eiland stonden twee gebouwen. De toegangsweg over de brug mondde uit bij het kleinste gebouw tegen de oostrand van het eiland. Dit was vermoedelijk het woonhuis, mogelijk een buitenverblijf voor de toenmalige eigenaar, een zekere Mahy uit Mechelen. Het grootste gebouw, een langgerekt volume (9 bij 30 m) was waarschijnlijk de boerderij.
De verbouwing die het huidige uitzicht bepaalde, vond plaats in het begin van de jaren 1860 onder een van de volgende eigenaars, advocaat en volksvertegenwoordiger August Sachman uit Brussel, die het als zomerverblijf gebruikte. De boerderijvleugel werd gereduceerd tot het huidige koetshuisje: een bepleisterd volume met een vierkante plattegrond, twee traveeën met karakteristieke rondboogpoorten en een mezzanine onder een pannen zadeldak. Het woonhuis werd verlengd en versmald tot het huidige, witgepleisterde, symmetrische dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een pannen schilddak. Deze vorm is typisch voor een groot aantal landhuizen uit de periode 1840-1865, behalve dat de mezzanine, die men bij de meeste aantreft, hier vervangen is door een brede fries, die bij recente restauratiewerken is verdwenen. De bakstenen boogbrug over de ringgracht werd uitgerust met een smeedijzeren balustrade en de toegang met een dito poorthek. In 1915 voegde advocaat Emmanuel De Winde nog een derde losstaand gebouw toe, omschreven als kippenren ('kiekenkot'). Tegelijkertijd verschijnt ook het woord 'lusthof' in de legger, aanvankelijk met betrekking tot het voormalig bosperceeltje (nr. 656a) van 14 are buiten de ringgracht rechts van de ingang, in 1917 ook met betrekking tot het eiland zelf. Rond 1970 werd aan de achterzijde van het landhuis een grote veranda toegevoegd.
Het huidige domein beslaat circa 4 hectare, een boomgaardperceel inbegrepen. De ringgracht heeft door de eeuwen heen haar oorspronkelijke vorm behouden, op een kleine inham aan de westzijde van het eiland na. Met de grond die daar werd uitgegraven, werd vermoedelijk het heuveltje aangelegd in het midden van het eiland. Een tweede heuveltje bevindt zich op het vermelde, voormalige bosperceel buiten de ringgracht. Een ander architecturaal element dat wellicht uit de tijd van Sachman dateert (begin van de jaren 1860), is de 40 m lange loofgang, uitzonderlijk gevormd door één rij gebogen haagbeuken (Carpinus betulus), op de buitenoever van het zuidelijke gedeelte van de ringgracht. Tot de Sachman-aanplantingen behoren vermoedelijk ook de monumentale, laag en zwaar vertakte bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') op de noordwestelijke oever van het eiland – wellicht een 'bundelboom' (twee of meer exemplaren in eenzelfde plantgat en mettertijd vergroeid) – en de eveneens laagvertakte tulpenboom (Liriodendron tulipifera) in het oostelijke gedeelte van het eiland. Het merendeel van de bomen werd aangeplant na de Eerste Wereldoorlog, maar een paar zomereiken (Quercus robur) dateren ongetwijfeld uit de vroege 19de of zelf de late 18de eeuw. Het landgoed wordt omzoomd door een manshoge meidoornhaag (Crataegus monogyna), behalve langs de westrand waar de omheining over 150 m op een hoogst originele manier is opgebouwd uit een rij gekandelaarde Hollandse linden (Tilia x europaea) in een haag gevormd door hun wortelopslag.
Merkwaardige bomen (opname 1 september 2005)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2011: Domein Appelkot [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298459 (geraadpleegd op ).
Omgracht domein, sedert de 19de eeuw zogenaamd "Appelkot", heden met een ruim herenhuis uit de 19de eeuw, doch eertijds de bakermat van een sedert begin 12de eeuw vermelde familie "de Spalt".
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Domein Appelkot [online], https://id.erfgoed.net/teksten/76629 (geraadpleegd op ).