Herenhuis in neo-Lodewijk XVI-stijl ()

Historiek en context

Voornaam herenhuis in neo-Lodewijk XVI-stijl, dat een ensemble vormt met het gelijkaardige hotel Villinger in de Bosmanslei. Beide hotels werden op twee aangrenzende percelen opgetrokken, in opdracht van respectievelijk Emil Friedrich Zeller (°Gross Eislingen, 1867) en Walther Eugen Theodor Villinger (°Besigheim, 1865), twee neven en zakenlui van Duitse nationaliteit, afkomstig uit het Neckardal in het vroegere koninkrijk Württemberg. Zeller emigreerde in 1885 als eerste naar Antwerpen vanuit Heilbronn, Villinger volgde in 1889 vanuit Hamburg. De firma Zeller, Villinger & Cie was een export-importbedrijf mogelijk actief in de agro-industrie, dat vanuit de Antwerpse haven opereerde, met vestigingen in Bolivië. De ongehuwde Emil Zeller, die van vermoedelijk 1888 tot 1909 in Bolivië gevestigd was, had uit zijn relatie met de Boliviaanse Fructorosa Gil twee dochters erkend, Julia en Emilia, beide geboren te Santa Cruz in 1893 en 1895. De oudste dochter vervoegde haar vader in 1916 in het hotel aan de Van Putlei.

Voor het ontwerp van hun privé-woningen deden de vennoten Zeller en Villinger in 1910 beroep op de bekende Duitse architect Paul Schultze-Naumburg, artistiek leider van de Saalecker Werkstätten GmbH, een collectief voor architectuur, tuinaanleg en interieurinrichting opgericht in 1904 en gevestigd in het dorp Saaleck bij Bad Kösen (Sachsen-Anhalt). De Antwerpse architect Emile Thielens, die in 1907 het kantoorgebouw van Zeller, Villinger & Cie in de Minderbroedersrui had ontworpen, en vóór zijn overlijden in 1911 een vijftal herenhuizen in de Bosmanslei en de Van Putlei realiseerde, lijkt in dit project slechts als lokaal vertegenwoordiger van Schultze-Naumburg te zijn opgetreden. In naam van de bouwheren Zeller en Villinger diende hij alleszins de verschillende bouwaanvragen in, waaruit zijn vermoedelijke rol in het toezicht op de bouw valt af te leiden. De aannemer was het Antwerpse bouwbedrijf Jean Vanderstraeten, dat tezelfdertijd het nabijgelegen en door Thielens ontworpen hotel Morren optrok, en de werken in 1912 voltooide. Het sanitair werd geïnstalleerd door de firma Thiergartner uit Keulen. Het hotel Zeller werd door een latere eigenaar C. Gutwirth uitgebreid met een garage achteraan in de tuin, een ontwerp van architect Nachman Kaplansky uit 1929. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hier het hoofdkwartier van de Duitse Wehrmacht gevestigd.

Paul Schultze-Naumburg (Almrich, 1869-Jena, 1949) was als beginnend kunstschilder achtereenvolgens lid van de Münchner en de Berliner Sezession. Hij schaarde zich omstreeks 1900 achter de idealen van de Lebensreform, een beweging die de eenheid van kunst en leven, en de harmonie tussen natuur en maatschappij nastreefde, als reactie tegen de industrialisering. In 1901 verscheen het eerste van negen delen van zijn magnum opus als publicist, de Kulturarbeiten, dat de omgang van de mens met zijn ruimtelijke omgeving analyseerde, van huis en tuin, tot dorp, stad en landschap. Door schone en goede voorbeelden uit het verleden te confronteren met tegenvoorbeelden van eigentijdse lelijkheid, bepleitte hij een terugkeer naar de traditionele waarden en conventies, de kleinschaligheid, de doelmatige logica en de volksverbondenheid uit de pre-industriële tijd. Als medeoprichter van de Saalecker Werkstätten, legde Schultze-Naumburg vanaf 1904 de basis voor een bloeiende architectuurpraktijk, die de conservatieve strekking in de Duitse architectuur van vóór de Eerste Wereldoorlog belichaamde. Als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de 'Um 1800'-beweging, genoemd naar het boek van architect Paul Mebes, knoopte hij in zijn ontwerpen voor exclusieve villa’s en landgoederen opnieuw aan bij het sobere classicisme uit de tijd van Goethe. Daarmee bood hij aan een gegoede clientèle van burgers en landjonkers, een alternatief voor het overladen 'Wilhelminische' historisme en de al te frivole Jugendstil. Waar hij in 1907 nog tot de stichtende leden van de Deutsche Werkbund behoorde, nam Schultze-Naumburg onder de Weimarrepubliek vanaf de jaren 1920 steeds radicaler en agressief stelling tegen het opkomende modernisme. Met geschriften als Kunst und Rasse, legde hij mee de basis voor de op de rassentheorie gebaseerde cultuurideologie van de nationaalsocialistische partij NSDAP, waarvan hij lid was sinds 1930, en verkozen volksvertegenwoordiger in de Reichsstag van 1932 tot 1945.

Beide herenhuizen zijn representatief voor de landhuisarchitectuur van Paul Schultze-Naumburg uit zijn meest productieve periode vóór de Eerste Wereldoorlog, en behoren tot zijn weinige realisaties buiten het toenmalige Duitse Keizerrijk. Door de mate van historische getrouwheid waarmee het model van het laat-18de-eeuwse, Frans classicistische hotel werd gereproduceerd, onderscheidt deze architectuur zich van de eigentijdse herenhuistypologie van eigen bodem. Vergelijkbare voorbeelden zoals het hotel Spruyt door de architecten Eduard Van Opstal in de Jan Van Rijswijcklaan of het hotel Vanden Bussche door Ernest Pelgrims in de Arthur Goemaerelei, tonen een vrijere, eclectische interpretatie van het klassieke repertorium volgens de principes van de beaux-artsstijl. Opvallende kenmerken van de hotels Zeller en Villinger zijn de evenwichtige, klassieke proporties van het (half) vrijstaande bouwvolume met een sterke beklemtoning van de symmetrieas in de middenpartij, een sobere gevelcompositie met regelmatige registers, en een discrete, aan de Lodewijk XVI-stijl ontleende ornamentatie en smeedwerk. Het hoge en steile mansardedak met een opvallend gebogen profiel en een dubbele rij dakkapellen, eigen aan het werk van Schultze-Naumburg, volgt de Duitse bouwtraditie.

Architectuur

Het hotel Zeller vormt een imposant vrijstaand volume, dat met zijn lange zijde parallel aan de rooilijn is ingeplant, en omringd wordt door de beboomde tuin. Het gebouw is opgetrokken uit natuursteen, en omvat twee bouwlagen onder een steil mansardedak (leien) met schoorstenen op de hoeken. Aan de straat- en de tuinzijde telt het gevelfront zeven traveeën, met zijgevels van drie traveeën. In de voorgevelcompositie, die in volkomen symmetrie de klemtoon op het drie traveeën brede middenrisaliet legt, overheerst een verticale geleding met geblokte pilasters en oplopende vensteromlijstingen. De horizontale belijning is beperkt tot de plint en het klassieke hoofdgestel. Een gebogen fronton met een spiegelboogvormige oculus in een rankwerkomlijsting bekroont het middenrisaliet, waarvan de borstweringen worden geaccentueerd door trofeeën met strik. Verder bestaat de gevelordonnantie uit rechthoekige vensters, gevat in een geprofileerde omlijsting met een voluutsleutel op de begane grond, een vlakke sluitsteen op de bovenverdieping, en een paneel op de borstwering. Gelijkaardig maar iets soberder van opbouw zijn de tuingevel, gemarkeerd door twee hoekrisalieten met een beglaasde veranda en een gebogen fronton, en beide zijgevels. Daar ligt de klemtoon op het middenrisaliet, met onder meer het inkomportaal onder een balkon, een rondboogvenster, en een door vazen geflankeerd dakvenster. Het houten schrijnwerk met kleine roeden en vensterluiken, versterken het pseudo-authentieke karakter van het gebouw. Even typisch en gebaseerd op laat-18de-eeuwse patronen is het ijzersmeedwerk van de vensterleuningen en de balkonborstweringen. Een dubbele rij houten dakkapellen doorbreekt de dakvlakken, de grootste met een oculus, oren, neuten en een gebogen waterlijst.

De plattegrond beantwoordt aan de noden van een welstellende levensstijl, met inwonend personeel. Volgens de bouwplannen nemen de dienstruimten de volledige straatzijde van de begane grond in, met de office en de keuken, het personeelskwartier of 'état domestique' en de dienstingang. De centrale vestibule wordt aan de straatzijde geflankeerd door de vestiaire en het trappenhuis, en aan de tuinzijde door een fumoir en een klein salon. Hierbij sluiten in enfilade het groot salon en de eetkamer aan, met een gevelbreed terras tussen veranda's. Vermoedelijk omvat de bovenverdieping de slaapkamers, de badkamer en het 'cabinet de toilette', en de mansarde de meidenkamers. Belangrijke delen van de interieurinrichting met houten wandbekleding en stucplafonds zijn bewaard, ondanks latere verbouwingen.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1910#1484, 1911#840, 1913#1324, 1912#1324, 1929#34004 en 1929#35066; vreemdelingendossiers 481#131117 (Zeller) en 481#67943 (Villinger).
  • PFISTER, R. [1940]: Bauten Schultze-Naumburgs, Weimar, XIV, 52.
  • PINKWART, R.-P. 1991: Paul Schultze-Naumburg. Ein konservativer Architekt des frühen 20. Jahrhunderts, onuitgegeven verhandeling Universität Halle-Wittenberg, Band 2, 161-163.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2011: Hotel Zeller [online], https://id.erfgoed.net/teksten/139317 (geraadpleegd op ).


Alleenstaand pand ()

Alleenstaand pand van 1910 (?), naar klassiek patroon van Franse hotels; zeven traveeën en twee bouwlagen onder gebogen mansardedak (leien). Middenrisaliet van drie traveeën bekroond met gebogen fronton. Rechthoekige muuropeningen met persiennes.


Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Hotel Zeller [online], https://id.erfgoed.net/teksten/7666 (geraadpleegd op ).