Voormalig Onze-Lieve-Vrouwgasthuis, in de volksmond ook oud gasthuis genoemd. Vrij uitgestrekt perceel met beeldbepalend U-vormig complex met ingebouwde kapel en binnentuin, gelegen op de hoek met Huinegem; het ommuurde perceel ten oosten, heden in gebruik als gemeentelijk speelplein, maakte als tuin oorspronkelijk deel uit van het gasthuiscomplex, zie de haaks op de muur gebouwde, rechthoekige, 19de-eeuwse kapel met spitsboogdeur en resterende fruitbomen die voorheen de paden afzoomden; het ensemble werd als monument beschermd bij Koninklijk Besluit van 10 mei 1973.
Historiek
Algemeen wordt aangenomen dat de oprichting van het gasthuis van Asse opklimt tot de 13de eeuw, ofschoon de juiste oprichtingsdatum nog niet achterhaald kon worden aangezien de stichtingsbrief ontbreekt. Sommige auteurs brengen het ontstaan in verband met de oprichting van de Vrijheid Asse ten tijde van Hendrik I van Brabant en de ermee gepaard gaande aanleg van een nieuwe markt als centrale ontmoetingsplaats met alle architecturale symbolen van de Vrijheid, zie straatinleiding. Wie de stichter was van het gasthuis is evenmin gekend, wellicht was het de hertog zelf; een andere mogelijkheid is dat het gasthuis gegroeid is uit een plaatselijk initiatief met aalmoezen van de gelovigen.
Ongeacht deze ontbrekende gegevens wordt er in het Cartularium van Affligem in ieder geval melding gemaakt van een gift aan het gasthuis door Gertrudis van Meldert in 1289 en de oudst gekende gasthuisrekening dateert van 1298. Aanvankelijk werd onderdak verleend aan hulpbehoevenden en passanten en naderhand mogelijk ook aan pelgrims op weg naar het Heilig Kruis. De historische evolutie van de 13de tot de 16de eeuw en het toenmalige uitzicht van het complex blijven tot vandaag echter vrij duister. Waarschijnlijk bestond het gasthuis toen uit de kapel, op dezelfde plaats als de huidige doch aanzienlijk kleiner en een vleugel rechts; beide waren van elkaar gescheiden door een open ruimte. Zeker is wel dat de oorspronkelijke opvangfunctie geleidelijk moest wijken voor de verzorging van zieken, zie een rekening van 1525 waarin sprake is van de verzorging van acht zieken. Vooral na een epidemie in 1630 en volgende jaren wordt ziekenverzorging de belangrijkste activiteit van de instelling.
Onder meer ten gevolge van de godsdiensttroebelen verkeerde het toenmalige gebouwenbestand in het begin van de 17de eeuw in een sterk bouwvallige toestand, hoewel de graad van verval moeilijk te achterhalen valt. Zo was de kapel op dat ogenblik in gebruik als herberg. Grondige herstellingswerken en heropbouw drongen zich op. De uitvoering hiervan gebeurde in verschillende fasen. Allereerst werd werk gemaakt van de bedaking, zie de rekeningen voor de aankoop van een grote hoeveelheid leien en toebehoren, en de kapel, waarvan de muren en het dak werden hersteld in de periode 1600-1604; desondanks wordt de kapel in rekeningen van 1611 nog steeds omschreven als "niet gerepareert noch geweyt".
Een nieuwe bouw- en/of herstellingsfase kon slechts aangevat worden in 1644-1647 en dit door toedoen van barones Maria de Cotereau, die de nodige fondsen ter beschikking stelde en er de uit Hulst verjaagde zusters augustinessen in onder bracht; deze zusters hadden een voorlopig onderkomen gevonden in Sint-Niklaas. Van dan af werd de ziekenzorg waargenomen en verder uitgebouwd door religieuzen die zich ook toelegden op onderwijs en landbouw. Op 27 november 1647 namen de overste Elisabeth van de Put en dertien religieuzen hier hun intrek: een document van circa 1700 vermeldt hoe het gasthuis eruit zag bij de komst van de zusters en wat er door hen werd gebouwd; de zusters verklaarden dat ze de kapel, de ziekenkamer, het werkhuis, de keuken, de zaal en de refter aantroffen in erbarmelijke toestand; hierop voortgaande kan men stellen dat toen naast de kapel en de hoger vermelde rechtervleugel ook de aanzet (tot en met de zichtbare tweede westelijke travee, zie bouwnaad) van de noordelijke vleugel bestond; hier waren onder meer de keuken en de refter ondergebracht. Bijgevolg vormt dit deel samen met de kapel de oudste nu nog bestaande kern van het gasthuis; de vermelde rechtervleugel stortte in 1979 immers in en werd naderhand heropgebouwd. Hetzelfde document maakt ook melding van de gebouwen die door de zusters werden opgetrokken, waaronder de apotheek en de kamer van de pastoor; aangezien deze ruimten zich bevonden in de aanzet (eveneens tot en met de zichtbare tweede westelijke travee, zie bouwnaad) van de zuidelijke vleugel klimt dit deel hoogstwaarschijnlijk op tot circa 1647, evenals de sacristie ten oosten van de kapel. Daarnaast werd door de zusters ook een nieuw hoevecomplex gebouwd in het oostelijk deel van het gasthuisperceel, maar over het uitzicht en de juiste ligging zijn geen verdere gegevens bekend; de algemene restauratiewerken werden vervolgd en op 14 juni 1649 kon Monseigneur Triest de kapel inwijden. Geleidelijk zou het gasthuis uitgroeien tot een echt ziekenhuis dat naderhand een sterke bloei kende.
Het huidige uitzicht verwierf het complex echter grotendeels in de 18de eeuw, dit door toedoen van pastoor Guilielmus Ignatius Offhuys. In 1706 liet hij de Gasthuisberg (Huinegem) kasseien om de toegang tot de gasthuisgoederen te vergemakkelijken; in 1709 is er sprake van het optrekken van een muur van aan de keuken tot halverwege de tuin en in 1712 werd de noordelijke vleugel uitgebouwd, zie jaartal imposten dakvenster; kort na de bouw van de noordelijke vleugel werd ook de boerderij vernieuwd, in 1715 werden een schuur, varkensstallen en een nieuwe stal gebouwd; in 1726-1727 ten slotte werd de zuidelijke vleugel vergroot, zie ook de jaarankers 1727; de eerstesteenlegging gebeurde op 8 april 1726. Tijdens de Franse Revolutie, meer bepaald in 1798 werd de rechtervleugel ingepalmd door de gendarmerie en de kapel werd na ontmanteling omgevormd tot Tempel van de Rede; ze werd heropend in 1802. In de periode 1834-1840 werden de gebouwen nogmaals hersteld en licht gewijzigd; uit deze periode dateert vermoedelijk de uitbreiding van de kapel en het neoclassicistische portaal aan de zijde van het Gemeenteplein, zie chronogram "ConDor eXUrgoqUe VIrgInI ILLIbatae saCrUM" (1835). Het landbouwbedrijf dat aan het gasthuis verbonden was werd opgeheven en de hoevegebouwen werden nagenoeg volledig gesloopt, zie mutatieschetsen van het kadaster van 1835, de resterende delen werden gesloopt in het begin van de jaren 1870, geregistreerd op het kadaster in 1872.
Mogelijk werd kort nadien ook de open ruimte tussen de kapel en de vleugel rechts ervan dichtgebouwd en werd de noordelijke vleugel aan de oostzijde uitgebreid met een lagere constructie van twee traveeën; deze constructies dateren in ieder geval van vóór 1874, aangezien ze duidelijk zichtbaar zijn op foto's waarop de Hansottevleugel van 1874 nog ontbreekt; in 1874 werd ten oosten van en aansluitend op de noordelijke vleugel immers een verpleegzaal gebouwd naar ontwerp van G. Hansotte. De genoemde uitbreidingen werden op het kadaster ingetekend in 1881.
In 1922 openden de gasthuiszusters de Heilig Hartkliniek op de Markt; hierdoor verloor het gasthuis zijn functie als hospitaal en deed het enkel nog dienst als verzorgingsinstelling voor bejaarden tot in 1970, toen het definitief gesloten werd. Na de sluiting werden de gebouwen gebruikt als politiecommissariaat, opslagruimte van de civiele bescherming, burelen en ateliers van de gemeentelijke cultuurdienst. In 1952 werd een deel afgebroken voor de bouw van het Vredegerecht (nummer 27). De Hansottevleugel van 1874 werd omwille van de bouwvallige toestand gesloopt in 1984.
Vanaf 1988 werden instandhoudings- en restauratiewerken uitgevoerd aan de noordelijke vleugel, zijde Huynegemstraat, naar ontwerp van architectenbureau Vijverman-Vermeire; tegelijkertijd werd de bepleistering van de westvleugel met inbegrip van de kapel vernieuwd en beschilderd. De binnenafwerking moest wachten tot 2002. Sedert 1 juni 2004 ingericht als Cultureel Centrum Den Horinck. De zuidelijke vleugel wacht nog op restauratie.
Wat betreft de indeling van het oorspronkelijke complex was de noordelijke vleugel bestemd voor de verzorging van zieke vrouwen met daarnaast de ruimte voor het klooster, ook de refter en de keuken waren hier ondergebracht; de zuidelijke vleugel was voor de mannen; in deze vleugel was ook het verblijf van de priester met de sacristie (twee westtraveeën). Naast de priestervertrekken lag de apotheek. Het oostelijke deel van de zuidelijke vleugel deed dienst als personeelsverblijf, terwijl de kelders over heel het complex waren ingericht als dienstruimten. De westvleugel omvatte de kapel en de toegang. Centraal lag de naar het oosten geopende tuin.
Beschrijving
De huidige, U-vormig ingeplante gebouwen werden vermoedelijk opgetrokken op dezelfde plaats als waar het passantenhuis wordt vermeld in 1290; zoals blijkt uit de historische nota dateren ze voornamelijk uit de 17de en de 18de eeuw, hoewel sommige met oudere kern, en enkele toevoegingen uit de 19de eeuw.
De westelijke vleugel omvat de kapel die in kern opklimt tot vóór 1647, maar werd uitgebreid en aangepast in de negentiende eeuw. Rechts naast de kapel ligt de huidige toegang, een negentiende-eeuwse toevoeging; verder naar rechts het gedeelte dat in oorsprong eveneens opklimt tot vóór 1647, doch instortte in 1979 en aansluitend werd heropgebouwd naar ontwerp van Vijverman-Vermeire. De noordelijke en de zuidelijke vleugel waarvan de aanzet respectievelijk opklimt tot vóór 1647 en tot circa 1647, werden hersteld en verder uitgebouwd in 1712 (noord) en 1727 (zuid) in traditionele bak- en zandsteenstijl, stijl die trouwens ook werd aangewend voor de aanzet. De diverse onderdelen werden opgetrokken uit baksteen met verwerking van Lediaanse kalkzandsteen voor (een deel van) de plint, de speklagen en de omlijstingen der muuropeningen. De steen werd oorspronkelijk vermoedelijk opgewaardeerd door beschildering, rood voor de baksteen en okergeel voor de zandsteen, zie resterende sporen in de zuidelijke vleugel.
De gerestaureerde en opnieuw bepleisterde westelijke vleugel aan het Gemeenteplein vertoont een drieledige structuur met uiterst links de westelijke puntgevel met aandak van de noordvleugel, aansluitend rechts de kapel op rechthoekige plattegrond, drie traveeën met driezijdige sluiting, en het heropgebouwde gedeelte met de inkompoort.
De nu bepleisterde puntgevel op dito grijs geschilderde plint kreeg bij de restauratie evenals de aansluitende kapel een baksteenrode beschildering met contrasterend okergeel voor de gevelaflijning, hoekkettingen, muurbanden, omlijstingen en de ritmerende, versneden steunberen met dekplaat van blauwe hardsteen. Centraal in deze gevel staat het neoclassicistische inkomportaal van blauwe hardsteen op rechthoekige plattegrond; het driehoekige fronton wordt geschraagd door Toscaanse zuilen en de fries draagt een chronogram dat verwijst naar het oprichtingsjaar 1835; de vermelding MAR in het timpaan verwijst naar de patroonheilige Maria. De vleugel wordt aan deze zijde geopend door spitsboogvensters met negentiende-eeuwse, ijzeren roedeverdeling. De top wordt gemarkeerd door een rondboognis van blauwe hardsteen met Mariabeeld en een uurwerk; het uitzicht van de oorspronkelijke, niet-georiënteerde kapel sluit hier volledig bij aan ofschoon de vensters groter zijn en bekroond worden door een druiplijst met gestrekte uiteinden; een bouwnaad ter hoogte van het eerste venster, doch nu onzichtbaar door de vernieuwde bepleistering verwijst naar de oorspronkelijke kapelingang.
Kapelinterieur (op het ogenblik van de opname in restauratie): de drie zuidelijke traveeën, de oorspronkelijke kapel, worden overdekt met bepleisterde kruisribgewelven, gescheiden door gordelbogen en vertoont neogotische glasramen met centraal medaillon omgeven door geometrische motieven; graf van Maria de Cotereau in het koor. Achttiende-eeuws(?) stucwerkplafond in de noordelijke uitbreiding van drie traveeën (vóór de negentiende-eeuwse uitbreiding van de kapel werd deze ruimte vermoedelijk gebruikt als zaal voor de rechtspraak en woning van de abdis).
Het gedeelte rechts van de kapel, heropgebouwd naar ontwerp van Vijverman-Vermeire, verwijst met zijn volume en ordonnantie naar het vroegere uitzicht; heden betreft het een eenvoudige constructie van vijf onregelmatige traveeën en twee bouwlagen onder links afgewolfd zadeldak; bepleisterde en beschilderde lijstgevel geopend door rechthoekige muuropeningen met nieuw schrijnwerk, refererend aan kruiskozijnen; de getoogde poort gevat in een negentiende-eeuwse entablementomlijsting werd gerecupereerd; de architraaf draagt als opschrift O.L.V.GASTHUIS; neoclassicistische, houten vleugeldeur. Aflijnende houten kroonlijst op tandlijst.
Aan binnenplaatszijde vertoont de westvleugel twee bouwlagen onder licht hellend lessenaarsdak; op de begane grond een rondboogarcade van zes traveeën, tijdens de restauratie opnieuw geopend naar de oorspronkelijke toestand, doch volgens oude foto's voorheen gedicht en voorzien van rechthoekige deuren onder rondbogig bovenlicht met karakteristieke, negentiende-eeuwse roedeverdeling; imposten van blauwe hardsteen. De bovenverdieping is geopend door eenvoudige rechthoekige vensters met lekdrempels en lateien van blauwe hardsteen.
Inwendig vertoont de galerij een geplafonneerde gang; rechthoekige vensters met vernieuwde dorpels van blauwe hardsteen en bewaarde zandstenen rechtstanden in de voormalige buitenmuur van de sacristie; rechts gedrukt rondboogdeurtje in zandstenen omlijsting met sluitsteen en imposten. Dergelijke deurtjes bleven ook bewaard in de centrale inkom.
De onderkelderde noordelijke vleugel telt aan binnenplaatszijde tien traveeën en twee bouwlagen onder steil, leien zadeldak met zijtrapgevel rechts, verspreide kleine dakkapellen en aan het westelijk uiteinde een vierkante dakruiter onder tentdak. Verankerde lijstgevel op hoge, gecementeerde en afgeschuinde onderbouw; de oorspronkelijke kruiskozijnen werden in de loop van de negentiende eeuw omgevormd tot rechthoekige vensters met lateien en onderdorpels van blauwe hardsteen; het negentiende-eeuwse schrijnwerk werd bij de recente restauratie opnieuw vervangen en refereert door zijn huidige vormgeving aan de vroegere kruiskozijnen; bewaarde zandstenen posten; kleinere doch eveneens rechthoekige bovenvensters met zandstenen rechtstanden. Dubbele ontlastingsboogjes boven de benedenvensters in de twee linkertraveeën die het oudste deel vormen van deze vleugel en opklimmen tot vóór 1647, zie ook bouwnaad; de overige benedenvensters onder enkele ontlastingsboog. De vijfde travee wordt gemarkeerd door een gedrukt rondboogdeurtje in een zandstenen omlijsting met sluitsteen en imposten onder geprofileerde waterlijst en loopt uit op een dito dakvenster in een gelijkaardige omlijsting met jaartal 1712 op de imposten. De rechthoekige deur in vlakke omlijsting van blauwe hardsteen in de negende travee met een gelijkaardig venster rechts is het resultaat van een latere aanpassing, zie de aanzet van twee rondbogen in witte natuursteen, volgens B. Doucet verwijzend naar een voormalig wagenhuis. Sporen van een vroegere kelderdeur. Aan Huinegem vertoont deze vleugel vrij zware steunberen en een zandstenen onderbouw aan de westzijde, meer bepaald ter hoogte van het oudste gedeelte; diverse bouwnaden, gedichte muuropeningen en verschillende soorten baksteen doen talrijke aanpassingen en verbouwingen vermoeden. Negentiende-eeuwse, lagere uitbreiding aan oostzijde; twee traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak; met uitzondering van de blinde rondboogvensters in de zijgevel, rechthoekige muuropeningen met dorpels van blauwe hardsteen.
De deels onderkelderde zuidelijke vleugel telt twee bouwlagen onder zadeldak met dakkapellen en vertoont aan de binnenplaats twaalf traveeën, waarvan de twee westtraveeën opklimmen tot circa 1647, zie bouwnaad; de tien aansluitende traveeën zijn symmetrisch opgebouwd en dateren van 1727, zie jaarankers. Het oorspronkelijke uitzicht bleef met uitzondering van de aangepaste kruiskozijnen vrij authentiek. Verankerde lijstgevel op natuurstenen plint; net als in de noordelijke vleugel werden ook hier de voormalige kruiskozijnen in omlijstingen van Ledische kalkzandsteen in de loop van de negentiende eeuw vervangen door rechthoekige vensters met negentiende-eeuws schrijnwerk; de benedenvensters werden bovendien verlaagd en voorzien van lekdrempels van blauwe hardsteen. De plaats van de oorspronkelijke kruiskozijnen kan nog afgeleid worden uit de speklagen, oorspronkelijk ter hoogte van de onderdorpel, het middenkalf en de latei; dubbele ontlastingsboogjes in de twee westtraveeën, elders, althans op de benedenverdieping een onderbroken rollaag met ontdubbelde latei, een bijkomende verwijzing naar de bouwchronologie. Verweerde dorpels werden vervangen door blauwe hardsteen. De zandstenen dagkanten bleven echter bewaard en vertonen een kwarthol beloop met bewaarde luikduimen. De rondboogdeurtjes in de derde en de achtste travee zijn gevat in een zandstenen omlijsting met sluitsteen en imposten, al dan niet onder druiplijst; opgeklampte houten deuren met smeedijzeren sluitwerk; bekronende rechthoekige venstertjes. De derde travee wordt aan weerszij geflankeerd door paardenringen vermoedelijk uit de periode 1798-1806/7 toen dit deel in gebruik was als gendarmerie. Aflijnende houten kroonlijst. Ook in de onregelmatig uitgewerkte achtergevel werden de muuropeningen aangepast. Oostelijk, lager aanbouwsel, vermoedelijk een uitbreiding uit het laatste kwart van de negentiende eeuw. Witgeschilderde en verankerde baksteenbouw van twee traveeën en twee bouwlagen onder leien zadeldak; overwegend rechthoekige muuropeningen, ten dele trompe-l'oeils, onder latei van blauwe hardsteen.
Interieur. Bepleisterde, beschilderde tongewelven en rode tegelvloeren in de kelders. In de noordelijke vleugel: ruime historische keuken met blauw-witte Hollandse tegels uit de zeventiende tot de negentiende eeuw, te verdelen over meerdere iconografische groepen: landschapstegels, kinderspelen, herdertegels en ornamenttegels.
In de zuidelijke vleugel: in de kamer van de pastoor vroeg 18de-eeuws stucwerkplafond zie jaartal 1707 op de centrale moerbalk; ook elders in deze vleugel een aantal achttiende-eeuwse stucwerkplafonds en vloeren in diagonaal of recht dambordpatroon; houten schoorsteenbekleding in classicerende barok van circa 1727, 19de-eeuwse plankenvloeren, empire-kachelnis, een 18de-eeuwse bordestrap en een empiretrap; paneeldeuren uit de eerste helft van de 19de eeuw; 18de-eeuwse deuren op de verdieping; schoorsteenmantels uit de late 19de of het begin van de 20ste eeuw.
Bron: KENNES H. met medewerking van VAN DAMME M. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Asse, Deelgemeenten Asse, Bekkerzeel, Kobbegem, Mollem, Relegem en Zellik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB6, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2005: Onze-Lieve-Vrouwgasthuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/76663 (geraadpleegd op ).
In 1290 wordt reeds een passantenhuis ter plaatse vermeld; onder impuls van Maria de Cottereau, Dame van Asse ondergaat de stichting een heropbloei in 1647 als gasthuis, dank zij de komst van in 1645 uit Hulst gevluchte gasthuiszusters. De gebouwen, in 1585 verwoest en verlaten, worden geleidelijk heropgebouwd; de Onze-Lieve-Vrouwekapel wordt in 1649 ingewijd. De stichting wordt in 1680, 1682 en 1695 geplunderd; tijdens de Franse Revolutie worden de gebouwen in 1798 ingericht als gendarmerie; nadien worden ze eigendom van de C.O.O. (Commissie van Openbare Onderstand) die ze opnieuw als gasthuis gebruikt en ze onder meer in 1874 (architect Hansotte) met bijgebouwen vergroot.
In zijn huidige vorm gaat het om een U-vormig complex van gebouwen uit de 17de, 18de en 19de eeuw geschikt rondom een binnenplein.
De zuidvleugel (parallel aan het Gemeenteplein) werd aangepast in de loop van de 19de eeuw doch behoudt duidelijk een oude kern, wellicht opklimmend tot de wederopbouwperiode van de 17de eeuw. Tot deze kern behoort de kapel (georiënteerd), de sacristie met behouden deuromlijsting uit de 17de eeuw, een gelijkaardig deurtje tegenover de kapel, en de beide zuidtraveeën der oost- en westvleugels, met onder meer een vertrek dat in 1707 (gedateerd) een stucplafond kreeg. De zuidgevel kreeg in de loop van de 19de eeuw een cementbepleistering, de kapel kreeg een nieuw zuidportaal (door chronogram gedateerd 1835) en het hospitaal een nieuwe ingang.
Tegen de noordgevel werd in dezelfde periode een aanvankelijk open gaanderij met bovenverdieping gebouwd, onder het doorlopend dakschild van de kapel; naderhand werd ze gedicht, licht verhoogd en onder plat dak geplaatst. Een gedeelte van de oorspronkelijke zuidgevel is bewaard in het gedeelte (drie traveeën) dat voorbij de haakse oostvleugel doorloopt: de voormalige kruisvensters hebben alle op de begane grond, een ontlastingssysteem van dubbele bakstenen boogjes: hetzelfde systeem vindt men in de zuidelijke traveeën van de oost- en westvleugels.
De oostvleugel, in traditionele bak- en zandsteenstijl, telt in zijn huidige vorm twaalf traveeën, twee bouwlagen met een zadeldak (leien) en dakkapellen. De zuidtraveeën horen chronologisch tot de zuidvleugel (duidelijke bouwnaad en ontlastingssysteem). De overige traveeën zijn door verankering gedateerd 1727; baksteenbouw met gebruik van zandsteen voor de onderbouw en de omlijstingen. Voormalige kruiskozijnen met speklagen ter hoogte van lateien, middenkalven en onderdorpels; ontlastingssysteem van een onderbroken platte laag. Twee rondboogdeuren in zandstenen omlijstingen met kwartholle neg, imposten en sluitsteen, een bovendien bekroond met een rondboogdruiplijst.
De achtergevel van deze vleugel werd sterker gewijzigd; enkele resterende voormalige kruisvensters en lage rechthoekige deurtjes. Voorbij de bouwnaad bleef in de bovenverdieping een oorspronkelijk kruiskozijn behouden. De overige muuropeningen dateren uit de 19de eeuw. Meerdere vertrekken van deze vleugel hebben stucplafonds uit de 18de eeuw; bovendien wordt er een oude apotheekinrichting bewaard.
De westvleugel, eveneens in bak- en zandsteenstijl, telt negen traveeën van twee bouwlagen afgedekt met een zadeldak (leien) met dakkapellen; ten zuiden een dakruitertje ter bekroning van de kapel en ten noorden een zijtrapgevel (14 treden en topstuk); bouwjaar "Anno 1712" aangeduid op de imposten van het Vlaamse venster.
Hier tonen een bouwnaad en het verschil in ontlastingssysteem eveneens dat de beide zuidtraveeën tot de dwarse zuidvleugel (17de eeuw) behoren. Verhoogde begane grond met gecementeerde, afgeschuinde plint en een korfboogkelderdeur van zandsteen; een rondboogdeur met negblokken, imposten, sluitsteen en een druiplijst met gestrekte uiteinden; de deurtravee loopt uit op een op gelijkaardige wijze afgewerkt Vlaams venster met trapgeveltje. Voormalige kruis- en bolkozijnen van zandsteen verrijkt met negblokken en overspannen met een hoge ontlastingsboog van strek.
De twee noordtraveeën behouden ter plaatse van een rechthoekige deur en een venster van arduin uit de 19de eeuw, sporen van twee grote rondbogen van zandsteen. De achtergevel, gestut door steunberen wegens het verlagen van het oorspronkelijk wegniveau, vertoont geen sporen van oorspronkelijke muuropeningen. Deze vleugel behoudt een keuken bekleed met Delftse tegeltjes.
Tegen de noordzijgevels van de oost- en westvleugels werden in de loop van de 19de eeuw onbelangrijke aanhorigheden bij gebouwd.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Onze-Lieve-Vrouwgasthuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/39320 (geraadpleegd op ).