Geheel van twee gekoppelde burgerhuizen in gematigde art-nouveaustijl, gebouwd naar een ontwerp door de architect Gustave Fierens uit 1908 (inscriptie). Opdrachtgever van het linker pand (nummer 178) was Jos Thijssen-Peeters, van het rechter pand (nummer 176) de aannemer Constant Van Regemortel. Tegelijkertijd bouwde de aannemer Adriaan Brosens een identiek stel door Fierens ontworpen burgerhuizen om de hoek aan de Markgravelei.
In opdracht van Thijssen-Peeters ontwierp Fierens tussen 1908 en 1914 minstens een twaalftal burgerhuizen in Antwerpen, telkens bedoeld als vastgoedinvestering. De meeste van deze panden beantwoorden aan een standaardtypologie. Een viertal woningen, waaronder de gekoppelde burgerhuizen op de hoek van Markgravelei en Van Putlei en het hoekhuis van Bosmanslei en Jan Van Rijswijcklaan, onderscheiden zich door een voornaam, monumentaal cachet met een sculpturale ornamentiek.
De twee stellen burgerhuizen in de Van Schoonbekestraat en de Markgravelei zijn representatief voor het vroege oeuvre van Gustave Fierens, wiens carrière omstreeks 1905 een aanvang nam. Van bij de start bijzonder productief, realiseerde de architect vóór de Eerste Wereldoorlog tientallen van dergelijke panden in Antwerpen, vaak per twee of meer gekoppeld. Naargelang het project paste hij de beaux-artsstijl of een gematigde art nouveau toe, soms zoals in het geval van de woningen Brosens een vermenging van beide. In hetzelfde bouwblok realiseerde Fierens in 1911 de woning Bergman en in 1914 voor eigen rekening de meergezinswoning met aanpalend burgerhuis op de hoek van Markgravelei en Robert Molsstraat.
Geschakeld volgens spiegelbeeldschema, en met een gevelbreedte van elk drie traveeën, tellen de rijwoningen drie bouwlagen onder een zadeldak. De lijstgevels hebben een parement uit witte natuursteen, op een plint uit blauwe hardsteen. Geleed door de puilijst, legt de compositie telkens de klemtoon op de middenas. Deze wordt gemarkeerd door pilasters en balkons met een balustrade of een smeedijzeren borstwering. Het art-nouveaukarakter komt het sterkst tot uiting in de profileringen en in het smeedwerk. De gevelornamentiek is dan weer ontleend aan de Lodewijk XVI-stijl, met guirlandes aan strikken en chutes. Een klassiek hoofdgestel met houten kroonlijst op klossen vormt de gevelbeëindiging. Het houten schrijnwerk van de inkomdeur vensters en kroonlijsten is integraal bewaard in nummer 178, de vensters naar bestaand model vernieuwd in nummer 176; smeedijzeren keldertralies.
De plattegronden beantwoorden aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen beslaat de gebruikelijke enfilade van salon, eetkamer en veranda, de begane grond, geflankeerd door de keuken annex pomphuis en wc in de achterbouw. De bovenverdiepingen bestaan vermoedelijk uit een voor- en een achterkamer, met secundaire vertrekken als een boudoir of de badkamer in de achterbouw.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1908#249 (nummer 178) en 1908#282 (nummer 176).
- GOEYVAERTS J. & DE RIDDER G. [1910]: Jubelalbum van de Kring voor Bouwkunde 1900-1910, Antwerpen, 85.