Toen Eugène Huygen rond de eeuwwisseling de handel in bouwmaterialen van zijn vader Alphonse Huygen in Opwijer overnam, bracht hij die naar de overzijde van de spoorweg over op een ruim perceel. Dat perceel behoorde in 1812 volgens het Primitief kadaster tot het patrimonium van het voormalig cijnshof Opwijer en was sedert het einde van de 18de eeuw familiebezit van de Huygens. Op ditzelfde perceel aan de steenweg trok Eugène Huygen in 1906 een ruime villa op met dienstgebouw en tuin.
Het huis, gebouwd op een aan de noordzijde met rotsen versterkt, licht verhoogd plateau, heeft een gelede plattegrond en dito volume met een verdieping in het zadeldak, twee bouwlagen en een half ondergrondse kelder. De verhoogde begane grond met onderkeldering is voorzien van een hoge breukstenen plint. De voorgevel van drie traveeën bestaat uit een uitspringende hoektravee met puntgevel (waarin het bouwjaar), een verdiept ingangsportaal in de tweede en een twee verdiepingen hoge erker in de derde travee. De noordergevel heeft een tweede, overluifelde toegang en een uitspringende travee. Tegen de zuidergevel leunt een gevelbrede wintertuin van baksteen aan, waarvan de bovenverdieping de vervanging is van de pergola die aanvankelijk de constructie kenmerkt.
Het huis, ongetwijfeld ontworpen door een bouwmeester, is van baksteenmetselwerk met gebruik van natuursteen en heeft pseudo-vakwerk in de punten van de noord- en zuidgevel. De verzorgde bouwstijl met kleurrijke sgraffiti op de penanten, borstweringen en tussen de vensters, blijkt eveneens uit het houtwerk met kleine roedeverdeling in de bovenlichten en uit de vormgeving van de diefijzers in de keldergaten. Het schrijnwerk is evenwel niet overal bewaard. De trap naar de wintertuin is van geajoureerd gietijzer, de diensttrap heeft een smeedijzeren leuning en de ijzeren lateien van de erker zijn geritmeerd door de voor die tijd typische roosjes.
Het dienstgebouw, op de noordelijke perceelsgrens, is nu een L-vormig wagenhuis met twee poorten en tussen beide een uitgerust washok. Het is deels in vakwerk gebouwd, heeft resten van pseudotakwerk in de zijgevel en is mogelijk de verbouwing van het rustiek tuinpaviljoen dat op oude prentkaarten staat.
Een postkaart van kort na de constructie toont ook de tuinaanleg met grasstroken, grasperken met jonge coniferen en agaven in kuip, ronde, met geëmailleerde kammen afgeboorde bloemperken voor éénjarigen en een sokkel met vaas, alles gescheiden door keurige paden. Het houten inrijhek is niet bewaard, maar wel de architecturaal uitgewerkte en deels bewaarde hekpijlers. Deze vierkante bakstenen hekpijlers met gebruik van natuursteen voor de ingewerkte, tenietlopende schampstenen en de deksteen worden gestut door een luchtboog vertrekkend uit een laag muurtje waaruit ook straalsgewijs roeden vertrekken die de ruimte tussenin vullen. De bekroning in kunststeen werd naderhand toegevoegd.
In de villatuin met enkele 100-jarige bomen is de vrij dichte struiken- en bomenrand langs de steenweg, evenals de haag van haagliguster verdwenen. In de hoek met de Wijerstraat, waar de bomengordel bewaard bleef, blijven er echter nog twee mooie platanen over. Er liep aanvankelijk een paadje naartoe dat eindigde bij een bank op een kleine verhoging afgeboord met rotsen. Voor de rest bestaat de tuin uit een grasvlakte met enkele vermeldenswaardige bomen en struiken, waaronder naast de opgemeten exemplaren een groepje acacia’s (Robinia pseudoacacia), gewone hulst (Ilex), schijncipres (Chamaeciparis), magnolia, opslag van esdoorn, van gewone en van bruine beuk, een gesneuvelde notelaar, een dode es en een mooie Ierse taxus (Taxus baccata ‘Fastigiata') die pas aangeplant op de prentkaart figureert.
Plataan (Plantanus x hispanica) (350 en 473 cm, standaard gemeten op 150 cm hoogte); witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum) (370 en 305 cm, inclusief de klimop); een haagbeuk (Carpinus betulus) (190 cm, met twee stammen), okkernoot (Juglans regia) (254 cm), en Noorse esdoorn (Acer pseudoplatanus) (160 en 334 cm) in een groepje achter het huis; vederesdoorn (Acer negundo) bij het inrijhek; solitaire vederesdoorn met wit gerand blad (Acer negundo Variegatum') (160 cm).
Bron: DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M. 2008: Inventaris van historische tuinen en parken in Hoeselt, onuitgegeven tekst, Agentschap Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van den Broeck, Myriam
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van den Broeck M. 2008: Herenhuis van 1908 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/281397 (geraadpleegd op ).
Alleenstaand herenhuis, gebouwd in 1908 en gelegen in een tuin.
Bakstenen gebouw van drie traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak, de voorgevel voorzien van een risaliet met puntgevelbekroning in de eerste travee en een twee verdiepingen hoge erker in de derde travee, de rechterzijgevel voorzien van een gelijkaardige erker. Verhoogde begane grond met onderkeldering en hoge breukstenen plint. Panelen met gecementeerde ornamenten. Muuropeningen van verschillende vorm; I-balken metrozetten voor de lateien van de erker met vernieuwde ramen; centraal rondboogportaal.
Bron: SCHLUSMANS F. 1996: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Bilzen - Maasmechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 1996: Herenhuis van 1908 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/773 (geraadpleegd op ).