Het ‘Goed ter Looveren’ ontstond als grafelijk ontginningscentrum tijdens de 13de eeuw en groeide in de 16de eeuw uit tot de heerlijkheid ‘ter Loven’. Het goed is opvallend ingeplant in een cultuurhistorisch belangrijk landschap met beeldbepalende populieren- en eikendreven en deels bewaarde en nog goed herkenbare walgrachten.
Het 'Goed ter Loven' of 'ter Looveren' ontstond in de 13de eeuw als ontginningsdomein of landbouwuitbating in een uitgestrekt heidegebied gelegen in het voormalige ambacht Assenede, één van de Vier Ambachten (Assenede, Axel, Hulst en Boekhoute). Dit uitbatingscentrum behoorde tot het grafelijk domein. De oudst gekende eigenaar van de ontginningshoeve van dit grafelijk domein is Ser Wouter Briseteste, behorend tot een oud ridderlijk geslacht. Hij wordt reeds als eigenaar vermeld voor 1334 in het renteboek van de Spijker van Gent. In 1389 werd een aangehuwd familielid, Jan II Vilain, heer van Sint-Jansteen, eigenaar van het goed. Het goed bleef tot begin 16de eeuw eigendom van de familie Vilain. In 1565 kocht jonkheer Charles de l’Espinoy het goed en richtte het in als heerlijkheid. In 1582 kwam de heerlijkheid in handen van jonkheer Jan van de Kethulle. In 1596; bij het huwelijk van zijn dochter Katrijne met jonkheer Charles Van der Moten, werd het ‘Goed ter Loven’ gesplitst. Bij het huwelijk van zijn andere dochter Anna met jonkheer Jan Van Oyenbrugghe de Duras in 1607 kwam een tweede deel in handen van deze familie, die in 1619 ook het eerste deel kocht. Het goed bleef ruim een eeuw eigendom van het oud Vlaamse adellijk geslacht Van Oyenbrugghe de Duras. Vermoedelijk bevindt hun wapen zich nog in sterk verweerde toestand boven de poort in het poortgebouw van de hoeve. Zij breidden hun bezittingen in de streek sterk uit. In 1625 verwierf Jan Van Oyenbrugghe de Duras ook het erfachtig schoutsambt van het Ambacht Assenede, waardoor hij naast het onderhoud van straten, wegen, dijken, enzovoort ook verantwoordelijk was voor de gevangenen. Sedert het einde van de 16de eeuw en dit tot 1716 was de gevangenis van het Ambacht Assenede ondergebracht op het ‘Goed ter Loven’ te Zelzate. In 1684 werd het goed bij decreet van de Raad van Vlaanderen te Gent verkocht.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft het "Château Ter loover" weer als een site met walgracht met binnen de rechthoekige omgrachting enkele losstaande gebouwen omgeven door een boomgaard en moestuin. De site is vanuit het zuidoosten toegankelijk via een dreef. De kaart van Vandermaelen (1846-1854) en de Poppkaart (1842-1870) geven de site met walgracht weer met een onregelmatige omgrachting. De westelijke hoeve, gebouwd in 1842, verschijnt op de Poppkaart binnen een omgrachting die aansluit op de omgrachting bij het "Kasteel van ter Looveren".
In de loop van de 18de eeuw kende het goed verschillende eigenaarsfamilies: Penneman, Schellynck, de Kerckhove de Denterghem en de Ghellinck d’Elseghem. Na het overlijden in 1955 van Maria de Ghellinck d’Elseghem, weduwe van Joseph de Bay, werd het kasteelgoed geërfd door Jean Baptiste de Bethune van Kortrijk (Marke).
Het voormalig ‘Goed ter Loven’ wordt gevormd door twee hoeven langs de Ter looverendreef. De vrij complexe omgrachting, zoals te zien is op 19de-eeuwse kadastrale kaarten, is nu gedeeltelijk gedempt. De omgrachting is nog deels bewaard en duidelijk herkenbaar en visueel waarneembaar, onder andere door de beplanting met opgaande bomen. De vorm van de vroegere omgrachting laat veronderstellen dat het een laatmiddeleeuwse site met walgracht betreft. Er zijn geen onmiddellijke materiële aanwijzingen dat er een (castrale) motte of een omwald opper- en neerhof zou geweest zijn. De inplanting van de site doorbreekt het aanwezige perceleringspatroon; vermoedelijk is hier in de 13de eeuw een omgrachte hoeve in ontginningsgebied ontstaan, een site met haast rechthoekige walgracht met één bewoningszone die mettertijd uitgroeide tot een meerdelig omgrachte hoeve, eerder als uiting van sociale status dan omwille van een defensieve functie. Het goed was vanouds in handen van een lekengrondbezitter, vermoedelijk een Gentse poorter. In 1589 lag het pachthof braak en werd het door Jan van Kethulle terug in cultuur gebracht. Een desbetreffende tekst verwijst voor de eerste maal naar een ‘kasteel’: "sijn pachtgoet vander Looven alsnu ongecultiveert ligghende dede ter culture brenghen bij sijnen casteleyn ofte andere domisticquen". De landbouwuitbating moet dan reeds de allure van een kasteeltje in een meerdelig grachtenstelsel gehad hebben. De literatuur vermeldt in de beschrijving van het goed zelfs een torentje dat vroeger aan het huis stond. In een document van 1627 wordt het goed omschreven als ”tgoet ende casteel, huijsinghen van plaisantien ende pachtgoet ghenaempt ter love”. Op kaartmateriaal uit de 18de eeuw en de eerste decennia van de 19de eeuw is op de plaats van de westelijke hoeve nog geen bebouwing aangegeven. Deze hoeve werd volledig nieuw opgetrokken in 1842. Beide hoeven zijn van het voor de streek kenmerkende open hoevetype met losse bestanddelen. Beide landbouwuitbatingen zijn nog steeds in bedrijf en vormen één van de weinige interessante hoevegebouwen in Zelzate.
De oostelijke hoeve moet beschouwd worden als het voormalige ‘Goed ter Loven’, dat vanaf de 17de eeuw ook vermeld wordt als "huys van plaisance" en later in de volksmond nog zogenaamd "’t Kasteelken".
Een poortgebouw, traditiegetrouw ingeplant aan de langste zijde van de vroegere walgracht, geeft aan de oude site een opmerkelijk karakter. Het erf is toegankelijk via een nieuwe poort links ernaast, geplaatst op een gedeelte van de gedempte walgracht. Het witgeschilderde bakstenen poortgebouw draagt in een fronton boven de poort naar verluidt het verweerde wapen van de familie Van Oyenbrugghe de Duras en het nu onleesbaar geworden jaartal 1636. Op een steen eronder stond de zinspreuk "QUOT VOT VISTON", volgens andere bronnen "QUOD VIDERI VIS ESTO" (wees wat ge wil zijn). De eigenlijke poortdoorgang, een tudorboogvormige opening, voorzien van een ijzeren hek, wordt gevat in een omlijsting van Ledische zandsteen met een bekronende gebogen waterlijst. Links van de doorgang is een merkwaardige opening zichtbaar, die vaag het voorkomen van een schietgat vertoont, rechts is een nis met keperboogje aangebracht. De poort is aan weerszijden verbonden met twee lage parallelle dienstgebouwen van het hoevebedrijf onder een pannen zadeldak, toegankelijk vanuit het erf.
Het woonhuis met een gewitte, naar het zuidwesten gerichte voorgevel, op een gecementeerde en grijs geschilderde plint wordt afgedekt met een zadeldak met rode pannen. Een geschilderd zandstenen waterlijstje lijnt een groot gedeelte van de gevel af. De vensters zijn voorzien van zandstenen kruiskozijnen Voor het woonhuis wordt een bloementuintje van het erf gescheiden door een haag en hekje. Achter de zandstenen kruiskozijnen zijn vernieuwde houten kruiskozijnen aangebracht; diefijzers, respectievelijk groen en wit geschilderd. Eén venster, links naast de voordeur, is gedicht, daar bevindt zich nu een trap naar de zolder. De luiken zijn verdwenen maar de duimen bleven behouden. De zijgevels vertonen sporen van verbouwing maar zijn niet afgewerkt met vlechtingen. Aan de rechter zijgevel merkt men sporen van een gesloopt aanbouwsel en van een gedichte deur.
Binnenshuis onderscheiden zich drie kamers, een achterliggende keuken en een opkamer. De kelder is ondergebracht onder de opkamer aan de achterzijde van het huis. In recentere tijden werd een gang gemaakt in de eerste kamer met een trap naar de zolder en de deuren naar de slaapkamer links, de achterliggende opkamer en kelder, de keuken en de woonkamer rechts. De deur van de opkamer heeft aan de binnenkant gesculpteerde panelen en oud beslag, en is vermoedelijk een hergebruikte deur. Rechts van de huidige gang staan twee kamers met elkaar in verbinding door een tussendeur, de kamers worden gescheiden door een zeer dikke binnenmuur. De tussendeur vertoont aan de kant van de tweede kamer dezelfde gesculpteerde panelen en oud beslag als de deur van de opkamer. Beide kamers hebben een geschilderde samengestelde balklaag met kinderbalken en zware moerbalken voorzien van peerkraalprofilering en sloffen, rustend op natuurstenen consoles. De vormgeving van de sleutelstukken kan wijzen op de 16de of 17de eeuw. De eerste woonkamer bewaart nog een brede schouw met schouwmantel voorzien van een typerende bordenlijst. Links van de schouw is een vast kastje in de muur ingewerkt, afgesloten door opgeklampt kastdeurtje met twee hartvormige luchtopeningen en twee scharnieren met smeedijzeren deurhengsels, vermoedelijk 17de-eeuws. De tweede, de belangrijkste woonkamer is toegankelijk via een deur rechts van de schouw en ligt enkele treden lager. Deze ruime woonkamer is tegen de rechter zijgevel voorzien van een bijzondere schouw. De schouwmantel met gemarmerde beschildering en geprofileerde houten bordenlijst wordt gedragen door schouwwangen in de vorm van getorste Ionische halfzuilen van zwart geaderde marmer. De achterzijde van de stookplaats is betegeld met éénkleurige tegels in paars en wit geschikt volgens een ruitvormig patroon. De vloer is nog betegeld met rode tegeltjes. De wanden van kamer zijn voorts verfraaid met sjabloonbeschilderingen met diverse florale motieven in panelen en met een omlopende randbeschildering.
De grote bakstenen dwarsschuur onder pannendak is op de vroegere oostelijke zijpuntgevel, later een binnenmuur, in baksteenkoppen gedateerd van 1801. In de erfgevel getuigen nog enkele sporadische zandstenen ter hoogte van de inrijpoorten van de oude bouw. De linker zijgevel is afgewerkt met vlechtingen. Een nieuw stalgedeelte met jaartal 1923 op de zijgevel werd aangebouwd in de richting van het woonhuis, vermoedelijk na een brand die de schuur en stallen ertegenover, parallel aan de huidige stallen, vernielde.
De westelijke hoeve, oorspronkelijk een woonhuis en haaks erop het dienstgebouw met schuur en stallen, dateert van 1842, jaartal aangegeven in een steentje boven de voordeur. Enkele recentere dienstgebouwen zonder noemenswaardigheden zijn opgetrokken achter het woonhuis. De eenvoudige hoeve is van het regionaal kenmerkende type met losstaande bestanddelen.
Het woonhuis van één bouwlaag en vier traveeën wordt afgedekt met een zadeldak met rode pannen. De gewitte, naar het zuidoosten en de erftoegang gerichte voorgevel op een grijze gecementeerde plint wordt afgelijnd door een geprofileerde daklijst. De rechthoekige vensters met witgeschilderde T-ramen zijn voorzien van groen-witte luiken. Het woonhuis wordt geflankeerd door aanbouwsels onder lessenaarsdak, links de vroegere varkensstallen.
Binnenshuis bevinden zich aan de voorzijde drie kamers. De centrale woonkamer bewaart een brede schouw met schouwmantel voorzien van een geschilderde schouwbalk met bordenlijst, geflankeerd door een vast kastje en een deur naar de slaapkamer. De vloer is in 1948-1949 vervangen door een veelkleurige tegelvloer en de balklaag is door een later plafond aan het zicht onttrokken. Vijf authentieke rechthoekige opgeklampte deuren geven toegang tot de belendende kamers, opkamer en kelder. De kelder met tongewelf is gericht naar de linker zijgevel.
De grote bakstenen dwarsschuur met stallen onder een rood pannendak is eveneens witgeschilderd en heeft een rechthoekige poort, staldeuren en vensters. Ten zuiden is een wagenhuis aangebouwd.
De hoeven bevinden zich in de Vlaamse Vallei, deel van het Meetjesland. Beide hoeven worden omgeven door een tuin. Ten zuiden ervan strekt zich een met opgaande bomen beplant perceel uit. De voormalige ‘kasteelsite’ ligt in een westelijke uithoek van de gemeente, op de grens van Assenede en Ertvelde. Het gebied wordt ingesloten door grote verkeerswegen, de expresweg van Antwerpen naar Knokke en de ring rond Zelzate (R4), waardoor de hoeven van het ‘Goed ter Looveren’ geïsoleerd kwamen te liggen ten opzichte van het centrum van Zelzate.
De oost-west verlopende dreef - gekend als de Ter looverendreef in Zelzate en de Kasteelstraat in Evergem (Ertvelde) - is reeds op de Ferrariskaart gekarteerd als dreef. Deze dreef maakte vanouds deel uit van een weg die van Stoepe in Ertvelde langs het ‘Goed ter Loveren’ naar de vaart liep in Zelzate, de voorloper van het Kanaal Gent - Terneuzen. Vanaf die dreef loopt een noordelijke dreef naar de omgrachte site. Dit patroon is ook op latere topografisch kaarten bewaard. De perceelrandbegroeiing is geleidelijk aan verdwenen, de dreefaanplantingen van deze twee dreven bleef grotendeels bestaan. Aan het begin van de noordwaartse dreef werd door de bewoners van de hoeve in 1954 een klein wegkapelletje gebouwd. De oost-west verlopende dreef is in de omgeving van de hoeve aan een zijde dubbel aanwezig. Het overige deel is een enkele dreef. De boomsoort bestaat hoofdzakelijk uit zomereik (Quercus robur). De dreef naar het hoevecomplex bestaat uit populieren (Populus).
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Cox L. 2015: Hoeve Goed ter Looveren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/175250 (geraadpleegd op ).
Het goed ter Loven of ter Looveren ontstond in de 13de eeuw als ontginningsdomein of landbouwuitbating in een uitgestrekt heidegebied gelegen in het voormalige ambacht Assenede, één van de Vier Ambachten (Assenede, Axel, Hulst en Boekhoute). Dit uitbatingscentrum behoorde tot het grafelijk domein. De oudst gekende eigenaar van de ontginningshoeve van dit grafelijk domein is Ser Wouter Briseteste, behorend tot een oud ridderlijk geslacht. Hij wordt reeds als eigenaar vermeld voor 1334 in het renteboek van de Spijker van Gent. In 1389 werd een aangehuwd familielid, Jan II Vilain, heer van Sint-Jansteen, enz. eigenaar van het goed. Het goed bleef tot begin 16de eeuw eigendom van de familie Vilain.
In 1565 koopt jonkheer Charles de l’Espinoy het goed en richt het in als heerlijkheid. In 1582 komt de heerlijkheid in handen van jonkheer Jan van de Kethulle. In 1596, bij het huwelijk van zijn dochter Katrijne met jonkheer Charles Van der Moten, werd het goed Ter Loven gesplitst. Bij het huwelijk van zijn andere dochter Anna met jonkheer Jan Van Oyenbrugghe de Duras in 1607 kwam een tweede deel in handen van deze familie, die in 1619 ook het eerste deel kocht. Het goed bleef ruim een eeuw in handen van het oud Vlaamse adellijk geslacht Van Oyenbrugghe de Duras. Er wordt vermoed dat hun wapen zich nu nog bevindt in sterk verweerde toestand boven de poort in het poortgebouw van de hoeve. Zij breidden hun bezittingen in de streek sterk uit. In 1625 verwierf Jan Van Oyenbrugghe de Duras ook het erfachtig schoutsambt van het Ambacht Assenede, waardoor hij naast het onderhoud van straten, wegen, dijken, enzovoort ook verantwoordelijk was voor de gevangenen. Sedert het einde van de 16de eeuw en dit tot 1716 was de gevangenis van het Ambacht Assenede ondergebracht op het goed Ter Loven in het huidige Zelzate. In 1684 werd het goed bij decreet van de Raad van Vlaanderen te Gent verkocht.
In de loop van de 18de eeuw kende het goed verschillende eigenaarfamilies: Penneman, Schellynck, de Kerckhove de Denterghem, de Ghellinck d’Elseghem. Na het overlijden in 1955 van Maria de Ghellinck d’Elseghem, weduwe van Joseph de Bay, werd het kasteelgoed geërfd door Jean Baptiste de Bethune van Kortrijk (Marke).
Het Goed Ter Looveren werd met inbegrip van walgrachten en dreven in de onmiddellijke nabijheid beschermd bij Ministerieel Besluit van 25 mei 2005.
Het voormalig "Goed te Loven" wordt nu gevormd door twee hoeven, nummers 10 en 12 van de Ter looverendreef. De vrij complexe omgrachting, zoals te zien is op 19de-eeuwse kadastrale kaarten, is nu gedeeltelijk gedempt. De vorm van de vroegere omgrachting laat veronderstellen dat het een laatmiddeleeuwse site met walgracht betreft. Er zijn geen onmiddellijke materiële aanwijzingen dat er een (castrale) motte of een omwald opper- en neerhof zou geweest zijn. De inplanting van de site doorbreekt het aanwezige perceleringspatroon; vermoedelijk is hier in de 13de eeuw een omgrachte hoeve in ontginningsgebied ontstaan, een site met haast rechthoekige walgracht met één bewoningszone dat mettertijd uitgroeide tot een meerdelig omgrachte hoeve, eerder als uiting van sociale status, dan omwille van een defensieve functie. Het goed was vanouds in handen van een leken-grondbezitter, vermoedelijk een Gentse poorter. In 1589 lag het pachthof braak en werd het door Jan van Kethulle terug in cultuur gebracht. Een desbetreffende tekst verwijst voor de eerste maal naar een "kasteel": "sijn pachtgoet vander Looven alsnu ongecultiveert ligghende dede ter culture brenghen bij sijnen casteleyn ofte andere domisticquen". De landbouwuitbating moet dan reeds de allure van een kasteeltje in een meerdelig grachtenstelsel gehad hebben. De Potter en Broeckaert vermelden in hun beschrijving van het goed zelfs een torentje dat vroeger aan het huis stond. In een document van 1627 wordt het goed omschreven als "tgoet ende casteel, huijsinghen van plaisantien ende pachtgoet ghenaempt ter love". Op kaartmateriaal uit de 18de eeuw en de eerste decennia van de 19de eeuw is op de plaats van de huidige hoeve nummer 12 nog geen bebouwing aangegeven. Deze hoeve werd volledig nieuw opgetrokken in 1842. De huidige hoeven zijn van het voor de streek kenmerkende open hoevetype met losse bestanddelen. Beide landbouwuitbatingen zijn nog steeds in bedrijf en vormen één van de weinige interessante hoevegebouwen in Zelzate.
Deze hoeve moet beschouwd worden als het voormalige Goed Ter Loven, dat vanaf de 17de eeuw ook vermeld wordt als "huys van plaisance" en later in de volksmond nog zogenaamd "’t Kasteelken".
Een poortgebouw, traditiegetrouw ingeplant aan de langste zijde van de vroegere walgracht, geeft aan de oude "kasteelsite" een opmerkelijk karakter. Thans is het erf toegankelijk via een nieuwe poort links ernaast, geplaatst op een gedeelte van de gedempte walgracht. Het witgeschilderde bakstenen poortgebouw draagt in een fronton boven de poort naar verluidt het verweerde wapen van de familie Van Oyenbrugghe de Duras en het nu onleesbaar geworden jaartal 1636. Op een steen eronder stond de zinspreuk "Quot vot viston", volgens andere bronnen "Quod videri vis esto" (wees wat ge wil zijn). De eigenlijke poortdoorgang, een tudorboogvormige opening, thans voorzien van een ijzeren hek, wordt gevat in een omlijsting van Ledische zandsteen met een bekronende gebogen waterlijst. Links van de doorgang is een merkwaardige opening zichtbaar, die vaag het voorkomen van een schietgat vertoont, rechts is een nis met keperboogje aangebracht. De poort is aan weerszij verbonden met twee lage parallelle dienstgebouwen van het hoevebedrijf onder een pannen zadeldak, toegankelijk vanuit het erf.
Het woonhuis met een gewitte, naar het zuidwesten gerichte voorgevel, op een gecementeerde en grijs geschilderde plint wordt afgedekt met een zadeldak met rode pannen. Een geschilderd zandstenen waterlijstje lijnt een groot gedeelte van de gevel af. De vensters zijn voorzien van zandstenen kruiskozijnen Voor het woonhuis wordt een bloementuintje van het erf gescheiden door een haag en hekje. en diefijzers, respectievelijk groen en wit geschilderd. Achter de zandstenen kruiskozijnen zijn vernieuwde houten kruiskozijnen aangebracht. Eén venster, links naast de voordeur, is gedicht, daar bevindt zich nu een trap naar de zolder. De luiken zijn thans verdwenen maar de duimen bleven behouden. De zijgevels vertonen sporen van verbouwing maar zijn niet afgewerkt met vlechtingen. Aan de rechter zijgevel merkt men sporen van een gesloopt aanbouwsel en van een gedichte deur.
Binnenshuis onderscheiden we drie kamers, een achterliggende keuken en een opkamer. De kelder is ondergebracht onder de opkamer aan de achterzijde van het huis. In recentere tijden werd een gang gemaakt in de eerste kamer met een trap naar de zolder en de deuren naar de slaapkamer links, de achterliggende opkamer en kelder, de keuken en de woonkamer rechts. De deur van de opkamer heeft aan de binnenkant gesculpteerde panelen en oud beslag, en is vermoedelijk een hergebruikte deur. Rechts van de huidige gang staan twee kamers met elkaar in verbinding door een tussendeur, de kamers worden gescheiden door een zeer dikke binnenmuur. De tussendeur vertoont aan de kant van de tweede kamer dezelfde gesculpteerde panelen en oud beslag als de deur van de opkamer. Beide kamers hebben een geschilderde samengestelde balklaag met kinderbalken en zware moerbalken voorzien van peerkraalprofilering en sloffen, rustend op natuurstenen consoles. De vormgeving van de sleutelstukken kan wijzen op de 16de of 17de eeuw. De eerste woonkamer bewaart nog een brede schouw met schouwmantel voorzien van een typerende bordenlijst. Links van de schouw is een vast kastje in de muur ingewerkt, afgesloten door opgeklampt kastdeurtje met twee hartvormige luchtopeningen en twee scharnieren met smeedijzeren deurhengsels, vermoedelijk 17de-eeuws. De tweede, de belangrijkste woonkamer is toegankelijk via een deur rechts van de schouw en ligt enkele treden lager. Deze ruime woonkamer is tegen de rechter zijgevel voorzien van een bijzondere schouw. De schouwmantel met gemarmerde beschildering en geprofileerde houten bordenlijst wordt gedragen door schouwwangen in de vorm van getorste Ionische halfzuilen van zwart geaderde marmer. De achterzijde van de stookplaats is betegeld met éénkleurige tegels in paars en wit geschikt volgens een ruitvormig patroon. De vloer is nog betegeld met rode tegeltjes. De wanden van kamer zijn voorts verfraaid met sjablonenbeschilderingen met diverse florale motieven in panelen en met een omlopende randbeschildering.
De grote bakstenen dwarsschuur onder pannendak is op de vroegere oostelijke zijpuntgevel, nu een binnenmuur, in baksteenkoppen gedateerd van 1801. In de erfgevel getuigen nog enkele sporadische zandstenen ter hoogte van de inrijpoorten van de oude bouw. De linker zijgevel is afgewerkt met vlechtingen. Een nieuw stalgedeelte met jaartal 1923 op de zijgevel werd aangebouwd in de richting van het woonhuis, vermoedelijk na een brand die de schuur en stallen ertegenover, parallel aan de huidige stallen, vernielde.
De hoeve, oorspronkelijk een woonhuis en haaks erop het dienstgebouw met schuur en stallen, dateert van 1842, jaartal aangegeven in een steentje boven de voordeur. Enkele recentere dienstgebouwen zonder noemenswaardigheden zijn opgetrokken achter het woonhuis. De eenvoudige hoeve is van het regionaal kenmerkende type met losstaande bestanddelen.
Het woonhuis van één bouwlaag en vier traveeën wordt afgedekt met een zadeldak met rode pannen. De gewitte, naar het zuidoosten en de erftoegang gerichte voorgevel op een grijze gecementeerde plint wordt afgelijnd door een geprofileerde daklijst. De rechthoekige vensters met witgeschilderde T-ramen zijn voorzien van groen-witte luiken. Het woonhuis wordt geflankeerd door aanbouwsels onder lessenaarsdak, links de vroegere varkensstallen.
Binnenshuis bevinden zich aan de voorzijde drie kamers. De centrale woonkamer bewaart een brede schouw met schouwmantel voorzien van een geschilderde schouwbalk met bordenlijst, geflankeerd door een vast kastje en een deur naar de slaapkamer. De vloer is in 1948-49 vervangen door een veelkleurige tegelvloer en de balklaag is door een later plafond aan het zicht onttrokken. Vijf authentieke rechthoekige opgeklampte deuren geven toegang tot de belendende kamers, opkamer en kelder. De kelder met tongewelf is gericht naar de linker zijgevel.
De grote bakstenen dwarsschuur met stallen onder een rood pannendak is eveneens witgeschilderd en heeft een rechthoekige poort, staldeuren en vensters. Ten zuiden is een wagenhuis aangebouwd.
Auteurs: Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Lanclus K. 2004: Hoeve Goed ter Looveren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/77559 (geraadpleegd op ).