Barok kasteel, gelegen aan de oostzijde van de drukke Woluwelaan, op een verwilderd terrein begrensd door de Budasteenweg, de Pieter Schroonsstraat en de Villastraat. De eertijds mooie omgeving, waaraan het oorspronkelijke waterslot op de oever van de Woluwe met uitzicht op de Zennevallei zijn naam dankte, maakte in de twintigste eeuw plaats voor een woonwijk en een industriezone. Van de uitgestrekte tuinen met diverse bijgebouwen, aangelegd in het laatste kwart van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw, rest geen enkel spoor. De centrale zaal van het kasteel, de zogenaamde Herculeszaal, werd beschermd als monument bij Koninklijk Besluit van 3 juni 1950, de bescherming werd uitgebreid tot de gevels met inbegrip van het bordes en de twee toegangstrappen en bedakingen bij Koninklijk Besluit van 10 december 1955.
Kasteel, volgens sommige auteurs en bouwhistorisch onderzoek gebouwd op de grondvesten van een oudere burcht, werd opgericht in opdracht van Lamoral II Claude François, graaf van Tour en Tassis, erfelijke grootmeester van het keizerlijke postwezen (1621-1676), die het domein kocht in 1652. In tegenstelling tot andere auteurs vermeldt E. Verstrepen als opdrachtgever Lamoral III, als bronnen citeert ze een genealogie van 1709 en een inscriptie op het grafmonument van zijn echtgenote Anna van Hornes (1683).
In de literatuur wordt vanaf 1932 Lucas Fayd'herbe (1617-1697) aangehaald als ontwerper van het kasteel dat werd voltooid tussen 1653 en 1656; het jaartal 1654 in de cartouche boven de heden gedichte deur van de westgevel wordt algemeen als bouwjaar vermeld, terwijl de torens van 1656 zouden dateren. De toeschrijving van het ontwerp aan Lucas Fayd'herbe wordt door recente onderzoekers genuanceerd: A. Willis relativeert de stelling en beschouwt ze als een hypothese die steunt op het feit dat de kunstenaar in de jaren voor de oprichting van het kasteel in de Brusselse Zavelkerk grafkapellen had ontworpen voor de familie Tour en Tassis, mogelijk tegenargument voor deze hypothese is dat het contract eindigde met een rechtszaak tussen kunstenaar en opdrachtgever. Volgens Willis is ook een stilistische vergelijking met ander werk van Fayd'herbe niet doorslaggevend genoeg om het gebouw met volledige zekerheid aan de Mechelse beeldhouwer en architect toe te schrijven.
Het interieur was in sommige vertrekken, waaronder de kapel, voorzien van stucwerk van de hand van Jan Christian Hansche. Beroemd zijn de, heden beschadigde en deels verdwenen, Herculespanelen van het plafond in het grote salon die 1659 gedateerd waren; ze waren geïnspireerd op schilderijen van Frans Floris (1516-1570).
Het goed, oorspronkelijk "Belvédère" geheten, kende in de loop van de geschiedenis hoogstaande bezoekers en door verkoop en erfenissen een pléiade van vooraanstaande eigenaars zoals raadsheer Jean-Paul Bombarda (1697-1712), Pierre Antoine de Colins (1717), J.B. Grosberg van Beieren (1744), Frederic Romberg (1782), baron François-Joseph-Louis de Godin (1810-1838) en de familie d'Alcantara (1840), door zijn huwelijk met de weduwe van de volgende eigenaar vanaf 1875, Leon Berlemont-Laubry werd Charles François Emile Rittweger (1884) de nieuwe eigenaar. De belangrijke verbouwingen in de late negentiende eeuw zowel van het interieur als het exterieur worden gewoonlijk toegeschreven aan de familie d'Alcantara, hoewel ook Rittweger verantwoordelijk wordt gesteld voor enkele aanpassingen. In 1872 werd ter gelegenheid van het huwelijk van gravin Maria Emma d'Alcantara met de Poolse prins Auguste Sulkowski het familiewapen van de familie Tour en Tassis boven de oostelijke ingang vervangen door dat van d'Alcantara. Verder werden vensters aangepast, het terras werd aangelegd, de torendaken werden vervangen en het interieur werd heringericht onder meer met de installatie van een nieuwe trap en een schouw in neorenaissancestijl. Het optrekken van de centrale, gekrulde topgevel ter hoogte van het eertijds afgewolfde dak aan de westgevel wordt door E. Verstrepen toegeschreven aan Rittweger, dit in tegenstelling tot andere auteurs die hiervoor d'Alcantara aanhalen. Mogelijk kwam toen ook de hoofdingang, oorspronkelijk aan de oostzijde, aan deze zijde en kreeg de Herculeszaal de functie van vestibule. Omstreeks 1920 begon het verval. De erfgenamen van Rittweger verkochten Beaulieu in de jaren 1920 aan een vennootschap voor onroerende goederen; de beheerder van de maatschappij Karel Geniets bleef het kasteel bewonen tot 1928 toen het domein werd aangekocht door Braun de Ter Meeren die overeenkomstig de verkoopsvoorwaarden begon met de afbraak en de ontmanteling: de dreven verdwenen, het park werd verkaveld en de grachten en vijvers werden gedempt. De noordoostelijke kasteeltoren werd op het einde van de jaren 1920 gesloopt en voortgaande op de aangebrachte jaarsteen in 1930 heropgebouwd, zij het met licht gewijzigd uitzicht, op het domein van Braun de Ter Meeren, in Sterrebeek. Materialen van de gesloopte bijgebouwen werden her en der hergebruikt, onder meer voor het herstel van de kerk van Tervuren; ook voor de bouw van de kerk van Diegem-Lo, zie Diegem Lostraat, werd materiaal gebruikt afkomstig van de omheiningsmuur van het domein.
Na de Tweede Wereldoorlog werden onder impuls van "De Vrienden van Beaulieu", een vereniging opgericht in 1944, herstellingswerken uitgevoerd naar ontwerp van architect Marcel Schmitz. Deze werken werden beëindigd in 1949 en omvatten ook de herinrichting van het interieur met onder meer het terugbrengen van de omstreeks 1930 verwijderde Herculespanelen. In 1956 werd het kasteel aangekocht door de daartoe opgerichte vereniging "Verdedigers van Beaulieu", gegroeid uit de Vrienden van Beaulieu. Architect R. Van Beginne werd toen belast met gedeeltelijke herstellingswerken die voltooid werden in 1964. Vanaf dat jaar was er in Beaulieu op de begane grond een permanente tentoonstelling van het Postmuseum en in de ruime gewelfde kelder een restaurant, deze activiteiten werden respectievelijk in 1972 en 1975 stopgezet waarna een periode van verval en vandalisme volgde. Ondanks beschermingsmaatregelen om verder verval te voorkomen en pogingen tot behoud, zoals het dichtmetselen van de muuropeningen op de begane grond in de jaren 1980 en 1990, stond het kasteel er in het begin van de eenentwintigste eeuw zwaar verwaarloosd en verlaten bij op een verwilderd terrein als overblijfsel van het eens zo uitgestrekte park. De eiken inkomdeur, marmer- en parketvloeren, lambriseringen, schouwen en stucwerk vielen ten prooi aan diefstal en vernieling; vier van de negen Herculespanelen zijn verdwenen, enkele andere zijn zwaar beschadigd. Na moeizame besprekingen en onderhandelingen werden restauratiewerken naar ontwerp van architectenbureau Quirijnen en Jacobs aangevat in de zomer 2002; bij deze werken werd de oorspronkelijke ringgracht opnieuw open gemaakt zodat het souterrain weer zichtbaar is; de bedaking werd vernieuwd, de gevels werden gereinigd en de beschadigde stenen behandeld met een verharder; bij een controlebezoek in 2005 waren deze werken nog steeds aan de gang.
Alleenstaand, rechthoekig kasteel van zeven traveeën met souterrain en twee bouwlagen onder een complexe bedaking samengesteld uit een schilddak en een zadeldak ter hoogte van de hogere risalieten. De overblijvende, uitspringende zuidoostelijke hoektoren heeft een vierkant grondplan en drie geledingen onder een gebogen bedaking met bekronende octogonale lantaarn. Het gebouw werd volledig opgetrokken uit lokale zandsteen met gebruik van blauwe hardsteen voor de venstermonelen en de balusters, de onderzochte monelen dragen trouwens het steenkappersteken van steenkapper Arnould Wincqz († 1667).
Het corps de logis vertoont sterk verticaal geaccentueerde en maximaal opengewerkte hoofdgevels gemarkeerd door smalle penanten die ogen als pilasters verbonden door een geprofileerde architraaf en een blind fries, kolossale Ionische pilasters sieren de hoeken en vormen de aflijning van de hoger opgaande middenrisalieten. De drie traveeën brede risalieten worden bekroond door gebroken, in- en uitgezwenkte topgevels met geprofileerde cordons en oculi, aan de oostzijde driehoekig afgesloten en met links en rechts vleugelstukken met liggende leeuwen. De gebogen afgesloten topgevel aan de westzijde, die aan deze zijde van het kasteel het verticale accent benadrukt, gaat terug tot de verbouwingswerken in de late negentiende eeuw. De hoge, rechthoekige en nagenoeg gevelvullende vensters zijn vroegere kruiskozijnen waarvan de vensterkruisen slechts ten dele bewaard bleven, aan de oostzijde behielden de bovenvensters deels de stenen balusters, aan de westzijde werden de vensters verlaagd. De ingangen lijken, in vergelijking met de verticaliteit van het geheel, vrij laag. De oostgevel heeft een rondboogdeur in barokke omlijsting van geringde driekwartzuilen onder een zwaar hoofdgestel met wapenschild van de familie d’Alcantara tussen zittende figuren. De westelijke, tijdens de inventarisatie nog volledig gedichte, rechthoekige ingang vertoont eveneens een rijk bewerkt hoofdgestel en een cartouche met het jaartal 1654. De balustrades van de bekronende balkons op zware voluten, zijn aan beide zijden verdwenen. Aan de westgevel bevinden zich de resten van het bordes met steektrappen en zware siervazen.
De zijgevels hebben een meer gesloten karakter.
Een opvallend kenmerk van Beaulieu zijn de maximaal opengewerkte hoofdgevels waar de strenge haast classicerende gevelordonnantie een contrast vormt met de barokke topgevels. De vensters, voornamelijk in de oostelijke voorgevel, zijn zeer groot en beslaan, met een minimale onderbreking, de volledige traveeën die van elkaar gescheiden worden door smalle pilasters en op pilasters lijkende penanten. Volgens A. Willis is het bij de huidige stand van het onderzoek aangewezen om het bouwwerk te beschouwen als een synthese van de toenmalige stijlkenmerken uit de zuidelijke en noordelijke Brabantse architectuur en andere inspiratiebronnen met zowel oudere als innoverende 17de-eeuwse architectuurelementen. De mogelijkheid werd ook geopperd dat de raam- en deurindeling van het pand een kenmerk is van de toenmalige stedelijke architectuur, hier toegepast in een destijds landelijke omgeving. Al deze invloeden maken van Beaulieu een uniek kunstwerk dat mogelijk zijn uitzicht kreeg op uitdrukkelijk verzoek van de bouwheer: ongewoon grote vensters waren immers ook een kenmerk van het stedelijke paleis van de familie Tour en Tassis die misschien ook voor haar landelijke residentie een maximale lichtinval wenste.
De vele aanpassingen in het interieur en het gebrek aan archivalische gegevens maken het moeilijk een beeld te geven van het oorspronkelijke interieur van Beaulieu. Het kasteel vertoont een strakke plattegrond met op de gelijkvloerse verdieping zes rechthoekige ruimtes, drie vooraan en drie achteraan. De Herculeszaal bevindt zich centraal aan de westzijde. Bij recent onderzoek vond architect L. Dekoninck in de hal sporen van een trap over de hele hoogte van het gebouw. Deze monumentale trapzaal werd overwelfd met een uitgewerkt zeventiende-eeuws, volgens sommige auteurs negentiende-eeuws stucplafond, dat vernield werd in de Tweede Wereldoorlog, in de vroegere literatuur wordt dit stucwerk toegeschreven aan een vertrek dat men de "kapel" noemde. In het op de hal aansluitende salon werd het plafond gedecoreerd met stucwerkpanelen van 1659 gesigneerd J.C. Hansche. Het geheel bestond uit negen panelen die de Werken van Hercules voorstelden, ze werden ontworpen naar een serie gravures van de Antwerpse graveur Cornelis Cort (1533-1578) op hun beurt vervaardigd naar schilderijen van de Antwerpse kunstenaar Frans Floris (1516-1770). In het begin van de eenentwintigste eeuw bleven door diefstal en vernieling slechts vier panelen, waarvan één in zeer slechte staat, in situ bewaard. De overige interieurdecoratie ging terug tot het einde van de negentiende eeuw, het begin van de twintigste en de naoorlogse restauratie die een grote impact had op het interieur dat in eigentijdse artikels vermeld werd als "remis a neuf". Bij deze werken hoorde het inbrengen van de huidige (vervallen) trap in de kamer links van de hal en het aanbrengen van plaasterwerk en mogelijk ook schouwen. De leegstand en het vandalisme vanaf de jaren 1970 waren desastreus voor het kasteel, zeker voor het interieur dat in 1987 geciteerd werd als waardeloos.
Souterrain met bakstenen kruisgewelven en steekboogvensters.
Bron: KENNES H. met medewerking van STEYAERT R. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Machelen, Deelgemeenten Machelen en Diegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB3, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Steyaert, Rita; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Steyaert R. & Kennes H. 2005: Kasteel Beaulieu [online], https://id.erfgoed.net/teksten/77629 (geraadpleegd op ).
Zetel van een sedert de 13de eeuw vermeld leengoed van het hertogdom Brabant, waar graaf L.C. van Turn en Taxis in 1654 een fraai barok kasteel met zandstenen gevels liet bouwen, soms toegeschreven aan bouwmeester Lucas Fayd'herbe.
Een gravure van De Croes in Théâtre profane du duché de Brabant (1730) toont de oorspronkelijke toestand als waterslot; tot 1920 haast intact bewaard, begon de aftakeling met de verkaveling van het omringende kasteelgoed, het dempen der grachten en de afbraak van één der torens; dank zij een campagne van "les Amis du château de Beaulieu" uiteindelijk van sloping gered en in 1949 gerestaureerd. Heden, trieste ligging onmiddellijk langs de Ring, tegenover de groeiende industriezone.
Rechthoekig gebouw van zeven traveeën en twee bouwlagen op een souterrain, gemarkeerd door een middenrisaliet van drie traveeën en drie verdiepingen; leien schilddak met dakkapellen, haaks doorsneden met het hoger zadeldak van het risaliet. Westgevel (huidige voor-, doch vroegere achtergevel) toegankelijk langs een breed bordes met dubbele trap, afgebakend door korte arduinen pijlers met vaasbekroning. Dit hek liep oorspronkelijk door tot de voorgevel en bakende ook de slotgracht en voortuin af. Korinthische pilasters in kolossale orde lijnen het middenrisaliet en de hoektraveeën van deze gevel af.
Middenrisaliet uitlopend op een versierde in- en uitgezwenkte topgevel met oculus en sierpaneel (op een afbeelding van 1850 slechts een eenvoudig dekschild). Hoge rechthoekige deur ingeschreven in een uitgewerkte omlijsting met drop- en schijfmotieven en bekroond met het bouwjaar in een cartouche. Zeer hoge rechthoekige vensters (weggebroken kruisen; herstellingen van arduin) op de tweede verdieping verfraaid met balusterleuningen; het middenvenster is voorzien van een gelijksoortig balkon geschraagd door zware volutes. Steekboogvensters in het souterrain.
De oostgevel (oorspronkelijke voorgevel) bewaart nagenoeg alle kruiskozijnen, die eerder aanleunen bij het meer Italianiserende type met vlakke kruisen van arduin. Voorts is de gevelbehandeling grosso modo opgevat naar hetzelfde patroon als de westkant, echter met een verschillend uitgewerkte topgevel (bekronende liggende leeuwenfiguren) en met een andere toegangsdeur (geen bordes; bij het dempen der slotgracht kwam het souterrain ondergronds te liggen en werd de bestaande toegangsbrug nutteloos): een geprofileerde rondboogdeuromlijsting met zware volutesleutel, gevat tussen geringde zuilen die de balkonvoluten moeten schragen; ertussen, het door figuurtjes gedragen wapenschild van E. d'Alcantara de Calonne (19de eeuw) dat het oorspronkelijk wapen van Turn en Taxis vervangt; benagelde houten deur met gebeeldhouwde makelaar.
Van beide hoektorens die oorspronkelijk deze gevel flankeerden, rest slechts de zuidoosttoren, een uitspringend gebouwde vierkante toren van drie bouwlagen afgedekt met een bolstaand tentdak (leien), uitlopend op een achthoekige dakruiter; hoge kruisvensters en ronde dakkapellen van hout. Een cementlaag op de noordoosthoek wijst op het afbreken van de tweede toren (in 1928 heropgebouwd bij de ingang van het kasteel Ter Meeren te Sterrebeek).
Zuidgevel voorzien van een ingeschreven rondboogdeur, hoge kruisvensters en smalle rechthoekige muuropeningen (laatstgenoemde ter verlichting van een trap?). Eveneens hoge kruisvensters in de noordgevel.
Slechts het souterrain, overkluisd met bakstenen kruisgewelven, is in gebruik als restaurant; de bovenbouw met de Herculeszaal, versierd met stucwerk van J.C. Hansche (1659) is niet toegankelijk.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Kasteel Beaulieu [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40129 (geraadpleegd op ).