erfgoedobject

Maria-Hendrikapark

bouwkundig / landschappelijk element
ID
77743
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/77743

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd monument Maria-Hendrikapark
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Maria-Hendrikapark
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

Maria-Hendrikapark, in de volksmond gekend als "Het Bosje", is gelegen tussen de spoorwegzone in het oosten, de Steense wijk Conterdam in het zuiden, de Verenigde Natieslaan in het westen en de wijk Hazegras met de kazernegebouwen in het noorden.

Historiek

Oostende heeft circa 1875 2 kleine groene zones, met name het Leopoldpark (1861-1870) ten westen van de binnenstad (zie Leopold II-laan), en een langwerpige wat verwilderde bos- en struikenzone ten zuiden van de stad, achter de kazerne en vlakbij de toenmalige Keizerspoort, op de oude stadswallen en langs de vestinggrachten. Dit laatste is weinig gekend bij de mensen van buiten Oostende, en draagt als naam "Bois de Boulogne" (naar het voorbeeld in Parijs), ook "Bois des glacis" of "Bois des amoureux" genoemd. Het terrein, toebehorend aan de staat, wordt gehuurd door de stad en is op dat moment doortrokken door smalle wegeltjes, hier en daar bezet met rustieke half vermolmde banken.

Het is dit laatste -waardeloos geachte- bosgebied dat koning Leopold II als basis gebruikt voor een openbaar park met vijvers dat hij de stad Oostende wil schenken, zich inspirerend op de voorbeelden in het buitenland (onder meer Berlijn en Parijs). Reeds in 1856, toen hij nog hertog van Brabant was, doet hij beroep op de diensten van een leerling van de Duitser Lenné, namelijk de Duitse landschapsarchitect E. Keilig (1827-1895). Deze zal de meest kwaliteitsvolle medewerker van Leopold II worden op het gebied van park- en tuinaanleg en heeft ook al het Brusselse Ter Kamerenbos op zijn actief.
In 1876 maakt Keilig een eerste ontwerp voor een groots opgevat park, waarbij hij de opdracht krijgt de bestaande bastions, bolwerken en grachten van de begin 19de-eeuwse vestingen ten zuiden van het Hazegras te integreren in en om te vormen tot een grillig aangelegd lommer- en waterrijk park. Hij acht voor de modellering van het park 200.000 m³ grond nodig, te halen bij werken voor de havenverdieping. Op 4 maart 1879 raamt hij de kosten voor dit alles op 290.000fr. wat in de ogen van het stadsbestuur een veel te hoog bedrag was.

Omwille van een regeringswissel wordt dit project pas in 1886 opnieuw in overweging genomen. E. Keilig stelt een tweede, globaal plan op voor de aanleg van het park samen met en als geaccentueerde afsluiter van een nieuwe ringweg naar ontwerp van ir. De Mey, met name de Koninginnelaan (1878-1892), die het park ten zuiden zal verbinden met de zeedijk en het vernieuwde chalet van de koning ten noorden. Voor de aanleg ervan wordt een deel van Stene (3,5 hectare) overgedragen aan Oostende.

De gronden die men voor de aanleg van het nieuwe park in gebruik zal nemen zijn vrijgekomen door de afbraak van de vestingwerken (1865-1875) en worden tot dan toe niet gebruikt; ze behoren toe aan de Staat als militair domein. Omwille van het aandringen van de koning sinds 1868 en op aanvraag van het stadsbestuur beslist de regering bij wet van 19 mei 1886 om 27,7 hectare van het Bois de Boulogne gratis af te staan om er een openbaar park in te richten. Bij K.B. van 11 februari 1888 komt de officiële overdracht tot stand waarbij gestipuleerd wordt dat de omvormingswerken, die door de stad dienen uitgevoerd worden, binnen drie jaar moesten worden voltooid.

De werkzaamheden voor de aanleg van het park worden aangevat in 1888 en duren tot de zomer van 1892. De gebouwen ten zuiden van de Hazegraswijk blijven, ook na de ontmanteling, als kazerne functioneren. Bovendien blijven de drie bijhorende bastions in eerste instantie bestaan, terwijl de twee ravelijnen in het park opgenomen worden. Gelijktijdig met deze werken wordt er ten zuiden van de Hazegraswijk een nieuwe kazerne opgericht : de huidige Bootsman Jonsenkazerne (Officiersmess beschermd als monument bij M.B. van 19/02/2002, zie 3de en 23ste Linieregimentsplein nummer 3).

De gemeenteraad beslist op 7 juni 1892 om het nieuwe park "Maria-Hendrikapark" of "parc Marie-Henriette" te noemen, uit dank aan de vorst. In juli 1892, bij de officiële opening, worden de eerste rijtuigen op de laan en in het park toegelaten.

In de loop van de verdere jaren gebeuren nog enkele uitbreidingen van het park. Leopold II weet de regering over te halen om in uitvoering van de wet van 11 september 1895 en bij akte van 12 mei 1896 een oppervlakte van 13,6 hectare domaniale gronden, gelegen ten zuiden van het park, opnieuw gratis aan de stad af te staan. Dit gebeurt op voorwaarde dat dit terrein binnen de tien jaar tot park wordt omgevormd en wordt behouden en onderhouden. Bij wet van 14 april 1896 kan de stad ook 6,6 hectare van Stene overnemen om bij het park te voegen. Tenslotte, bij K.B. van 27 mei 1896, schenkt de civiele lijst van de koning eveneens 7,7 hectare grond ter vergroting van het park. Hierdoor verdubbelt het park bijna in oppervlakte.

De werken die nodig zijn om de pas ontvangen zones tot park om te vormen, zijn aanzienlijk. De aanlegplannen zijn thans naar ontwerp van de Parijse tuinarchitect E. Lainé, die Keilig vervangt wegens ziekte en ouderdom.

Op 5 januari 1897 besluit de stad het werk toe te vertrouwen aan de Oostendse aannemer P. Limbourg voor de som van 394.570 frank. Hij moet hiervoor het reliëf aanpassen, nieuwe wegels en steenwegen aanleggen, twee vijvers uitdelven, drie ijzeren bruggen bouwen en een munitiedepot bij de zwemkom afbreken. De twee nieuwe vijvers worden op het aanlegplan (1891) door Lainé aangeduid als "une nouvelle pièce d'eau", zijnde de zogenaamde Konijnevijver, en "miroir entouré d'arabesque en sables de couleur", het zogenaamde Spiegelmeer. De werken duren van januari 1897 tot maart 1898.
Op 28 juli 1897 wordt Smis-Valcke belast met de beplanting van het gebied. Er worden 241.322 bomen en struiken geplant en in het oude gedeelte van het park nog eens 20.367 exemplaren, voornamelijk populieren, olmen en wilgen, die daar het best kunnen gedijen. De aanplantingen van eiken, kastanjebomen en linden vallen echter niet mee. Het beplantingswerk wordt in april 1898 beëindigd.

Zo evolueert op het einde van de 19de eeuw het oorspronkelijke stadsrandbos aan de zuidelijke rand van Oostende, tussen de stad en het krekengebied, tot een groots stadspark.

Reeds van bij de initiële aanleg van het park is er een uitbating van een café-restaurant op een "eilandje", gekend als "La Laiterie", waar wandelaars en bezoekers zich kunnen verfrissen. In oorsprong is dit een woonhuis opgetrokken circa 1890 horend bij de Koninklijke Schenking. Het geheel wordt geleidelijk uitgebouwd tot een paviljoen in Anglo-Normandische cottagestijl, later gekend als "Laiterie Royale" met in de nabijheid een bloemenkiosk en orkest. Tevens kan men op de vijver vlakbij roeien en zijn er kinderspelen.

Eveneens behorend tot de koninklijke schenking is "Armenonville", een oud jachtpaviljoen en boswachtershuis daterend van circa 1896 aan de zuidoostelijke kant van het park, dat evolueert tot café en als filiaal van het Laiterietje uitgebaat wordt.

In 1894-1895 wordt eerste zwembad en -school van Oostende opgericht vlakbij de ingang van de brug naar de Koninginnelaan. Dit kent in zeer korte periode zodanig groot succes dat men in 1896 reeds 20 houten badcabines dient bij te bouwen.

In het noordwestelijke deel van het park, dat oorspronkelijk enkel bedoeld was als wandelpark, worden een reeks nutsgebouwen opgetrokken voor de stedelijke diensten : onder meer waterbedelingsstation door aannemer Van Dycke (1891), woningen voor personeel van dat station (1893), een stoomwaterkasteel (1894) en gebouwen en serres voor de beplantingsdienst (1896-1898). De metalen watertoren van veertig meter hoog en gebouwd door Paris, stort in 1899 in en vernielt daarbij de aangrenzende serres.

In het begin van de 20ste eeuw worden de wijken Conterdam en Meiboom ten zuiden van het park ontwikkeld, waardoor het Maria-Hendrikapark een centrale positie gaat innemen tussen de binnenstad, de haven en de buitenwijken. Door de afbraak van een groot deel van de oude kazernegebouwen en de aanleg van de Graaf de Smet de Naeyerlaan wordt in 1905 nog eens 2 hectare aan het park toegevoegd. Dit betekent de laatste fase in de constante groei die het park kent vanaf 1888 met inmiddels een oppervlakte van 57,5 hectare.

In 1900 wordt ten noordwesten van het park, aan de rand van de huidige Mercatorlaan, een neogotische watertoren opgetrokken naar ontwerp van stadsingenieur A. Verraert (Oostende (beschermd als monument bij K.B. van 4/11/1977, zie Mercatorlaan nummer 3). Er worden tevens ook nieuwe serres gebouwd.

In 1906 bouwt men een clubhuis voor de roeivereniging "Union Nautique", dat, na demping van het nabijgelegen derivatiekanaal in 1937, geen functie meer heeft. Na vernieling door brand in 1973 wordt het in 1979 gesloopt en vervangen door boomaanplantingen Nog in 1906 wordt het "Musée Liebaert" opgericht ten zuiden van de kazerne en de huidige Visserijschool, uitgevoerd door De Meester en Verkempinck. Zogenaamd naar schepen Liebaert die een fanatiek verzamelaar was. Het museum bevat een heterocliete verzameling van oudheidkundige voorwerpen, al dan niet betrekking hebbend op de lokale geschiedenis, en geschonken door de Staat, de Stad en talloze particulieren. In 1932 wordt het museum leeg gehaald en enkele jaren erna gesloopt. Oorspronkelijk staat ook een Bacchusbeeld voor het museum, dat later wordt overgeplaatst naar het Leopoldpark, op de heuvel dichtbij de Trinkhall (later verwijderd)

In 1910-1911 richt men een stedelijk laboratorium in bij de waterdienst en een hygiënisch centrum. In 1913 maakt de stad plannen voor de aanleg van een sportterrein in het park, met zwembad, velodroom en voetbalveld.

Na de Eerste Wereldoorlog worden de twee laatste accommodaties gerealiseerd. Eerst wordt een voetbalveld aangelegd voor het VGO (Vanneste Genootschap Oostende) dat weg wil van de terreinen op de Vuurtorenwijk. Dan wordt in 1921 een nieuwe openluchtvelodroom aangelegd op de gronden van de afgebroken kazerne, dit ter vervanging van de in 1895 aangelegde eerste velodroom op het terrein tussen de huidige Sportstraat en het tramdepot in de westelijke uitbreiding. Vanaf 16 juni 1921 komt de Belgische landenploeg er jaarlijks, daags na de slotrit van de Ronde van Frankrijk, een exhibitie geven. Door de vele supporters die beide accommodaties aantrekken, bloeien zowel de Laiterie, de Armenonville als de vele cafés in de Hazegraswijk en op de Conterdam.

In 1926 wordt de brug naar het eilandje met de Laiterie met anderhalve meter verlaagd om de bereikbaarheid te vergroten. Auto's en calèches kunnen nu gemakkelijker de ruime parkeerplaats aan de vijverrand bereiken.

In 1941 wordt nabij de Laiterie een speeltuin aangelegd in opdracht van uitbaters en schoonbroers Jacques Asaert en Oscar Devriendt, beiden muzikanten. De uitbating wordt op dat ogenblik vooral door een jeugdig publiek bezocht.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden door de Duitse bezetter duizenden bomen omgehakt in het Maria-Hendrikapark, met name zowat 16.000 volwaardige bomen voornamelijk olmen, essen en esdoorns, om te gebruiken voor de constructie van hun verdedigingswerken en Rommelasperges.

Minderwaardige boomsoorten zoals populier en salix blijven gevrijwaard. Er zijn tevens bombardementen op de nabijgelegen spoorweg en de kazerne.
Na de Tweede Wereldoorlog wijzigingen aan het gebouwenbestand in het park. De Laiterie Royale wordt in 1946 herbouwd met onder meer bouw van een landingskade naar ontwerp van architect J. du Bois (Oostende). De uitbaters krijgen toelating om motorbootjes te laten rondvaren op de vijver, tot ongenoegen van lijnvissers, wandelaars en opgeschrikte vogels; later wordt dit ingetrokken. Er wordt ook een nieuwe installatie van de Ostend Swimming Club opgetrokken naar ontwerp van architect L. Jacquart (Oostende).

De bestaande velodroom wordt afgebroken en vervangen door een nieuwe openluchtvelodroom, thans met andere oriëntatie (wenteling om de lengteas) en voorzien van een nieuwe tribune.

In 1950 wordt in opdracht van Het Blauw Kruis van de Kust (gesticht in 1929) op het terrein tussen de Ceder- en Iependreef een dierenasiel opgericht naar ontwerp van architect J. Brackx (Oostende), dat naderhand met bijgebouwen wordt verruimd (onder meer paviljoenen voor honden en katten, conciërgerie, kookkeuken, enzomeer).

Vanaf de jaren 1950 is er een inkrimping van de oppervlakte van het Maria-Hendrikapark door onder meer de bouw van de Heilig Hartkliniek ten zuiden, de aanleg van de Verenigde Natieslaan (1955) in de brede spoorwegbedding ten westen en de villaverkaveling tussen deze laan en de Groendreef. Langsheen de Mercator-, Kazerne- en de Zinnialaan worden later grote parkeerterreinen aangelegd.

In 1959 wordt aan de Populierendreef een nieuwe watertoren geconstrueerd naar ontwerp van ir. F.G. Riessauw (Gent) en uitgevoerd door aannemer N.V. Vanonkelen (Tienen). Deze wordt in maart 1961 in gebruik genomen.

In maart 1966 gaat de "Stedelijke Visserijschool J. Bauwens" van start, gelegen tussen de Mercatorlaan en de Kazernelaan, ten noorden van het park.
In 1967-1968 wordt de Laiterie Royale gesloopt en vervangen door een nieuw amusementscomplex, "Het Koninginnehof", naar ontwerp van architect J. Maes (Beerse).

In die periode worden ook diverse aanvragen ingediend voor de aanleg van een kunstijsbaan in het park, wat telkens door de stad wordt geweigerd.
In de jaren 1970 wordt het Maria-Hendrikapark bedreigd, onder meer doordat de stad 5 hectare terrein wil verkopen voor de bouw van onder meer een congresgebouw, residentiële appartementsgebouwen en parkeerhavens. Actiegroepen, onder meer de Culturele Raad en diverse particulieren, reageren onder het motto "behoud ons Bosje" waardoor de plannen niet doorgaan.

In 1986 wordt aan de Iependreef een nieuwe watervergaarbak ingeplant ter vervanging van de gesloten waterbassins die in 1926 gebouwd waren.
In de jaren 1990 wordt op een terrein ten noordwesten van het park een groene stoeiweide aangelegd met tentvormige paviljoenen voor jeugdbewegingen. De groendienst wordt herschikt en krijgt een educatieve dimensie. De voetbalvelden van de militairen worden deels ingericht als parkeerterrein.

Tenslotte komt er vanaf de jaren 2003-2004 een renovatieproject voor het Maria-Hendrikapark met ingrepen die het park en de onmiddellijke stedelijke context functioneler en aantrekkelijker maken, en waarbij de ecologische, educatieve, recreatieve en functionele waarden zullen worden uitgebouwd. De werken omvatten onder meer vernieuwing van de padenstructuur, bouw van nieuwe hoofdtoegang met infopaviljoen nabij de velodroom, aanleg van een brug over de Koninginnevijver en opwaardering van de Graaf de Smet de Naeyerlaan als wandelpromenade.

Beschrijving

Planaanleg en flora

Het Maria-Hendrikapark wordt beschouwd als een modern wandelpark dat in oorsprong het overgangsgebied vormt tussen de stad en het achterliggende platteland. Momenteel is het overal omringd door het stedelijk weefsel. Het park heeft thans een oppervlakte van circa 37 hectare. Slechts 19 hectare van het park is bebost, 3,25 hectare is voorzien van gras, 8 ha van water en voor de wandelaars zijn er bijna 4 hectare wandelpaden.

Het openbaar karakter en de vrije toegang vormen in die tijd een nieuw en modern concept, die erop wijzen dat men deze groenzone als wezenlijk onderdeel van de stad beschouwt. Deze visie komt tevens tot uiting in het wegennet naar en in het park.

Het gestructureerd en hiërarchisch netwerk van wegen en paden is tot op vandaag bewaard gebleven en de dimensies ervan wijzen op de functie of het gebruik. Aan de randen en centraal lopen de breedste wegen (enkele meters), aanvankelijk bedoeld voor de koetsen, die ook een bijhorende benaming gekregen hebben: Iependreef, Cederdreef, Populierendreef, Groendreef, Bosweg. Men kon vlot vanuit de stad naar en in het park rijden en desgewenst op een plek uitstappen voor een wandeling of andere activiteiten. Daarnaast heeft men ook minder brede paden waarop gewandeld kon worden en tesnlotte hele smalle paadjes die eigenlijk bedoeld waren voor de intieme wandelingen. In tegenstelling met de huidige tendensen hadden nauwelijks manifestaties plaats in het stadspark en was de rust er gegarandeerd.

Ondanks de overheersende landschappelijke stijl, hebben de drie grote delen van het park een licht diverse verschijnings- en belevingsvorm, enerzijds door een verschillend uitgangspunt, maar ook door de diverse stijlen gehanteerd door de ontwerpers. Zo worden her en der ook tuinstructuren aangelegd afkomstig van de meer formele tuinaanleg, wat de vermenging van stijlen illustreert gedurende de 19de eeuw.
Algemeen leende dit park met zijn grote oppervlakte zich zeer goed om de theatrale en natuurlijke verschijningsvorm en de "ruimtelijke verdwijning" optimaal tot uiting te laten komen om de schaal van het park nog te vergroten, kenmerkend voor de landschappelijke aanleg.

Oude vestingwallen

De aanwezige vestingstructuur werd bewaard en fungeerde als uitgangspunt voor de parkaanleg. Het betreft een Vaubanvestingwerk met wallen en grachten. De configuratie van de verdedigingswerken is geïntegreerd in het ontwerp en is aldus momenteel nog herkenbaar. Het vooruitstekende eiland - waarop de openluchtvelodroom gelegen is - was een bastionpunt; ten oosten ligt een ravelijn, waar momenteel het Koninginnehof op gelegen is.

Deze strakke vormen en structuren zijn slechts beperkt gewijzigd. Zo worden de uiteinden van de vijver bijvoorbeeld afgerond maar de rechtlijnige vorm van het bastionpunt zelf blijft bewaard. De omgeving van de vroegere ravelijn wordt wél grondig gewijzigd volgens uitgangspunten van de landschapsstijl; de oevers krijgen een veel bochtiger verloop, er wordt een inhammetje gemaakt, enz. Dergelijke verborgen inhammen, zowel gecreëerd door waterpartijen als door een uitstulping van het bos, zorgen voor een "aha-erlebnis". Om dezelfde reden bieden de reliëfverschillen van de wallenstructuur een dankbaar uitgangspunt aangezien deze op zich al zorgen voor verrassende en theatrale effecten.

De bezoeker die voor de grote rondweg rond de vijver kiest, krijgt sporadisch zicht op de grote waterpartij door enkele open plekken. Degene die het pad langs de vijver verkiest, krijgt dit effect door de inhammen, het bochtig verloop van de vijver en door de aanplantingen die soms tussen het pad en de vijver voor een scherm zorgen.

Op een ontwerpplan van 1876 zijn de kenmerken van de landschapstijl nog veel rigoureuzer toegepast op de verdedigingsstructuur; zo krijgt de gracht een veel meer organische en natuurlijke vorm, en wordt de omgeving ook veel landschappelijker aangekleed met een afwisseling van open en gesloten ruimten. Het bastionpunt is niet meer omringd door water, en er was een eilandje bij gecreëerd. Dit document illustreert de geleidelijke vermenging van verschillende ontwerpstijlen gedurende de 19de eeuw, waarvoor ook Keilig niet ongevoelig blijft. De ontwerpplannen zijn echter aangepast waarbij de verdedigingsstructuur grotendeels is behouden.

Spiegelmeer

Een spiegelmeer werd frequent toegepast in de Franse geometrische tuinen; hieruit blijkt duidelijk de ietwat andere stijl van E. Lainé, én dat een vermenging van kenmerken uit verschillende stijlen frequent toegepast wordt in die periode. Deze vijver heeft momenteel een uitgerekte ellipsvorm, terwijl hij op het ontwerpplan van 1891 (geraadpleegd in Koninklijk Archief) een ellipsvorm heeft, evenals op recentere topografische kaarten. Op een gewijzigd plan van 1896 is de huidige vorm wél getekend. Wellicht is het aanlegplan van 1891 gebruikt voor de opmaak van de topografische kaart.
Het gesloten karakter van de omgeving - zonder de afwisseling van open en gesloten plekken - is eveneens meer typerend voor de formelere stijl; op centrale assen van de figuur worden dan veelal zichtpunten gecreëerd. Vanaf de twee clairières - open cirkelvormige pleintjes in het bos - heeft men bijvoorbeeld een zicht over de lengteas van de vijver en ontwaart men in de ene richting het Armenonville. Via deze ontmoetingspunten kan men ook gemakkelijk veranderen tussen het pad dat net langs de oever loopt en het parallelle pad in het bebost gedeelte.

Tussen het pad langs de oever en het bomenbestand bevindt zich momenteel een grasperk van enkele meters breed. Op de meeste plannen zijn in deze ruimte zeer grillige renaissancepatronen te zien, wellicht voor beplanting, die als volgt omschreven worden : "une nouvelle pièce d'eau en miroir entouré d'arabesques en sables de couleur". Of dit ooit gerealiseerd geweest is, is onzeker.

Konijnevijver

Het gedeelte rond de Konijnevijver wordt als laatste fase van het park gerealiseerd. De vijver vormt het centrale attractiepunt en heeft een volledig andere vorm dan de spiegelvijver. Eigenlijk zijn de kenmerken van de landschapsstijl in deze vijver zeer uitgesproken door de grillige vorm, de aanwezigheid van een eilandje, enkele vernauwingen met brugjes, enz. In dit gedeelte is er een zeer verfijnd netwerk van smallere paden met kronkelend verloop die her en der uitzicht bieden op de vijver of gedeelten ervan. Vanaf de bruggetjes krijgt men telkens een zicht over de waterpartij en ze vormen op zich ook aandachttrekkers als bouwkundige elementen in de zeer natuurlijk aandoende omgeving.

Rond de vijver zijn er volgens de oorspronkelijke aanlegplannen van 1896 veel meer open grasvelden, maar ook de topografische kaarten wijzen op een dichtere bosbegroeiing.

Het bomenbestand van het park heeft globaal een ouderdom van maximum 50-60 jaar en er zijn weinig oorspronkelijke exemplaren bewaard gebleven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het "Bosje" immers zwaar gehavend door kappingen ten behoeve van onder meer brandhout en voor verdedigingswerken en door de bombardementen op het nabijgelegen station en kazerne. De oudste en meest volumineuze bomen zijn enkele Canadapopulieren, die wellicht gespaard gebleven zijn vanwege de mindere geschiktheid als brandhout of voor andere toepassingen.

De beplantingen in de omgeving van de Konijnevijver en het Spiegelmeer bestaan oorspronkelijk uit onder meer populieren, olmen, essen, esdoorns en wilgen. Verder worden onder meer ook eiken, kastanjebomen en linden voorzien maar wellicht door de specifieke klimatologische en bodemkundige condities hebben deze het zwaar te verduren en is er veel uitval in de eerste jaren na de aanplanting.

Daarnaast richt de olmenziekte - veroorzaakt en verspreid door de spinkever - in de jaren 1990 enorme schade aan voor het olmenbestand. Zo wordt er melding gemaakt van 2000 rooiingen, die vervangen worden door 10.000 stuks bosplantsoen.

Boomsoorten : Es (Fraxinus excelsior), Gewone Esdoorn (Acer pseudoplatanus), Italiaanse populieren (Populus nigra var. Italica), Grauwe Abeel (Populus canescens), Zwarte Els (Alnus glutinosa), Haagbeuk (Carpinus betulus L), Zachte Iep (Ulmus minor), Zomereik (Quercus robur), Bergiep (Ulmus glabra), Kerspruim (Prunus cerasifera), Watercipres (Metasequoia glyptostroboides), Noorse Esdoorn (Acer platanoides), Paardekastanje (Aesculus hippocastanum), Schietwilg (Salix alba), Zeeden (Pinus maritima), Gewone Plataan (Platanus), Zilveresdoorn (Acer), Robinia (Robinia pseudoacacia), Treurwilg (Salix repens), Spaanse Aak (Acer Campestre).

Struiken/heesters : Eenstijlige Meidoorn (Crataegus monogyna, groot aantal), sneeuwbes (Symphoricarpos albus L), Liguster (Ligustrum), Rode Kornoelje (Cornus mas), Rozen (Rosaceae), Hazelaar (Corylus avellana), Gewone Sering (Syringa vulgaris), vlier (Sambucus nigra), Peterselievlier (Sambucus nigra var. laciniata), Forsythia (Forsythia) en Gouden Regen (Laburnum anagyroides). Kruiden: onder meer speenkruid, hondsdraf, witte en paarse dovenetel, robertskruid, fluitekruid, klimop en look-zonder-look.

Recreatiearchitectuur

"Armenonville", thans "Café Armenonville", gaat terug op een oud jachtpaviljoen en boswachtershuis aan de zuidoostelijke kant van het park behorend tot de koninklijke schenking en daterend van circa 1896. Genoemd naar een oud jachtpaviljoen aan de rand van het Bois de Boulogne bij Parijs, dat dient voor het houden van banketten en ontvangsten, zie naar analogie met de vroegere benaming van het Maria-Hendrikapark. Dit Franse paviljoen is op zijn beurt genoemd naar Joseph-Jean Baptiste Fleuriau d'Armenoville (1661-1728), een Franse staatssecretaris die in 1705 door koning Louis XIV aangesteld werd tot "capitaine des chasses du bois de Boulogne". Al snel wordt het huis in het Maria-Hendrikapark uitgebaat als café en krijgt het op 24 juni 1905 de naam "Pavillon Armenonville". Wordt dan als filiaal van het Laiterietje uitgebaat. 's Avonds werd het gebouw verlicht met acetyleenlampen en was het via brede lanen beter bereikbaar voor rijtuigen, paarden en auto's dan de Laiterie. In deze chalet is sedert 1929 de balboogschuttersgilde Sint-Joris gevestigd met zijn schietstand.

Opgetrokken als vrijstaande woonst in cottagestijl met omgevende deels verharde tuin. Typerende volumewerking, zie L-vormige baksteenbouw van twee bouwlagen (thans geschilderd) onder haaks op elkaar geplaatste zadeldaken (mechanische pannen) met overkragende dakranden. Verdwenen houten schoren. Accoladeboogvormige muuropeningen. Vernieuwd schrijnwerk. Verdwenen luiken. Sierankers. Nieuw betegeld terras omgeven door haag. Nieuwe uitbouw onder plat dak aan zuid- en westzijde.

"Koninginnehof", gelegen op een eilandje midden het Maria-Hendrikapark aan de Koninginnevijver en toegankelijk via een brug (voorheen fraaie ijzeren brug, thans verdwenen). In 1967 opgetrokken na afbraak van het "Laiterietje", dit naar ontwerp van architect J. Maes (Beerse). Wordt thans uitgebaat als tearoom-restaurant met omgevend recreatiepark (onder meer verkeersparcours, minigolf). In de loop van de jaren 1970-1980 uitgebreid met onder meer parkeerterrein en diverse bijgebouwen (onder meer zwembad). Eenlagig volume onder platte bedaking met groot overdekt vast terras.

Nutsgebouwen en parkmeubilair

Elektriciteitscabine, gelegen ten westen van "Café Armenonville" in het zuidoostelijke deel van het Maria-Hendrikapark. Baksteenbouw van twee bouwlagen, uitgewerkt als vierkante pijler op arduinen sokkel onder koepelvormige leien bedaking; houten kroonlijst. Ritmering door doorgetrokken rondboognissen met thans gedichte rondboogvormige muuropeningen. Arduinen onderdorpels. Rechthoekige deuropening onder rechte latei op geprofileerde negblokken.

In het Maria-Hendrikapark zijn er enkele eenvoudige boogbrugjes met houten bedekking en ijzeren leuning. Brug naar het Koninginnehof (voorheen naar de Laiterie) met anderhalve meter verlaagd in 1926. Brug op ijzeren balken; hoge bakstenen onderbouw en ijzeren trekkers; vernieuwde verharding en ijzeren leuning.

Gietijzeren lantaarnpalen die her en der geplaatst zijn, zijn afkomstig van elders uit de stad.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, Archief nr. DW002371.
  • Kadasterarchief West-Vlaanderen te Brugge, 207 : Mutatieschetsen, Oostende 1, 1849/11, 1878/43, 1892/56, 1894/25, 1895/37, 1898/28, 1900/16, 1901/44, 1902/20, 1904/29, 1907/28 en 32, 1911/115, 1935/97, 98 en 100, 1946/18, 1947/30, 1948/47, 1953/49, 1955/86, 1959/39, 1960/38 en 50, 1961/61-2,3, 1966/47, 1967/9 en 43, 1968/33, 40 en 42, 1969/35, 1972/19, 21 en 24, 1973/1, 5 en 6, 1974/19, 1981/27, 32, 34, 36 en 37, 1984/45, 1985/26, 1987/24, 1989/27 en 36.
  • Koninklijk Archief Brussel, LC 4626 : E. Keilig, ontwerpplan "Ostende : Projet de parc Public", 1876.
  • Koninklijk Archief Brussel, CL 84 : E. Lainé - ontwerpplan "Agrandissement du Bois de Boulogne", 1891.
  • Koninklijk Archief Brussel, CL 84a : E. Lainé, ontwerpplan "Bois de boulogne (modifié)", 1896.
  • Stadsarchief Oostende, Bouwdossiers, Oostende, 1946/83, 1946/162, 1947/139, 1949/230, 1950/141, 1960/288, 1963/20, 1968/19, 1969/20.
  • DEBAERE O., Stedenatlas : Oostende. Een topografisch overzicht van de ontwikkelingen van een fel begeerde havenstad, Oostendse Historische Publicaties, 9, Oostende, 2002.
  • DESCHACHT D., Straatnamen van Oostende van A tot Z, Oostende, 1998, p. 104.
  • DINGENS Y., Nog over Armenonville : waar komt de naam vandaan ?, in De Plate, 2001, p. 146-149.
  • DREESEN J.B., Het Koninginnehof, in De Plate, 1983, p. 4.
  • FARAZIJN D.; VANCRAEYNEST R., Het Maria-Hendrikapark, in Brochure Open Monumentendag Oostende, 8 september 1996, p. 75-86.
  • LOGGHE F., Het Hazegras. De verloren rijkdom van een wijk. Een greep uit de geschiedenis, Oostende, p. 91-94.
  • LOMBAERDE P., De vestingbouwkundige werken van Oostende : 1572-1865, in De Plate, 1987, p. 236-249.
  • LOMBAERDE P., Leopold II. Koning-Bouwheer, Gent, 1995.
  • THEUNINCK J.; VERMAUT C., Oostende stad in zicht. Beelden en verhalen uit een stad aan zee, Oostende, 2001, p. 49, 109.

Bron: CALLAERT G., DELEPIERE A.-M., HOOFT E., KERRINCKX H. & VANNESTE P. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Oostende, Deel IA: Stad Oostende, Straten A-M, Deel IB: Stad Oostende, Straten N-Z en wijken Haven, Hazegras, Opex, Deel II: Deelgemeenten Mariakerke, Raversijde, Stene en Zandvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL6, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Kerrinckx, Hans; Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Watertoren

  • Is deel van
    Oostende


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Maria-Hendrikapark [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/77743 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.