is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Psychiatrisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Psychiatrisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Psychiatrisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw
Deze vaststelling was geldig van tot
Psychiatrisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw.
In 1842 richt kanunnik Petrus Maes (1806-1877) in Brugge, Kortenberg, Kortrijk en Ieper de congregatie van de zusters van de Bermhertigheid Jesu op met als doel "zich te wijden aan de zorg van geesteszieken". In Brugge zijn deze zusters verbonden aan de krankzinnigeninrichting Sint-Juliaan in de Boeveriestraat. De infrastructuur van deze inrichting was op het einde van de negentiende eeuw zo verouderd dat men rond de eeuwwisseling plannen koesterde voor de bouw van een nieuwe instelling die uitsluitend voor vrouwelijke geesteszieken zou dienen. Vanaf 1844 kan de kanunnik een perceel landbouwgrond huren net buiten de toenmalige Boeveriepoort, horende bij de voormalige hoeve Deschepper. De eerste jaren wordt het stuk land door de geesteszieken bewerkt terwijl een studie start om er een nieuw tehuis op te bouwen.
Voor het ontwerp van het nieuwe complex doet de congregatie beroep op de Brugse stadsarchitect Charles De Wulf (1865-1904) maar door zijn plotse overlijden nemen ze contact op met de Ieperse architect Jules Coomans (1871-1937). Voor de zusters van Bermhertigheid Jesu is Coomans geen onbekende want circa 1896-1899 ontwerpt hij voor hen een instelling in Ieper (Psychiatrisch Centrum Heilig-Hart, Poperingseweg 14-16).
Als wees was Jules Coomans opgenomen door zijn oom Mathias, broeder van de Sint-Lucasschool te Gent, waar hij gevormd werd tot architect. Later volgde hij een ingenieursopleiding aan de zogenaamde speciale scholen in Leuven onder leiding van ingenieur Joris Helleputte. Coomans liep na het behalen van zijn diploma vier jaar stage bij Helleputte en werd in 1895 benoemd tot stadsarchitect van Ieper, waar hij na de Eerste Wereldoorlog een zeer belangrijke rol speelde bij de heropbouw van de stad. Daarnaast is hij onder meer de ontwerper van de Sint-Jan de Doperkerk te Kortrijk, het postkantoor te Roeselare, het Sint-Michielsgodshuis, de kraamkliniek, het postgebouw en het stadhuis van Poperinge.
Het kadaster vermeldt dat het terrein, waarop onder andere een hoeve stond en dat doorkruist werd door de Boterbeek, in 1905 verkocht wordt door de Brugse Burgerlijke Godshuizen aan "Irma Van Laere en deelhebsters, kloosterlingen in Brugge".
De bouwwerkzaamheden starten op 8 december 1906 en op 17 augustus 1910 kunnen de eerste zieken er worden ondergebracht. Ze zijn maximaal met 450 vrouwelijke patiënten waarvan 400 arme en 50 betalenden. De mannelijke patiënten verblijven nog in de Boeveriestraat onder de hoede van de broeders van Liefde, alvorens in 1931 naar Beernem te verhuizen.
Op 19 oktober 1911 komt de toenmalige minister van Justitie Henri Carton de Wiart de nieuwe vrouweninstelling bezoeken en achteraf noteren de zusters in hun dagboek "Mr. Le Ministre a fait l'éloge de la beauté de l'Hospice".
In 2002 zijn de gevels gerestaureerd als "Kunstige Herstelling" onder leiding van de Brugse architect Arthur Lantsoght. De opfrissing van de gevels en de heraanleg van de groenzone zorgen voor een passende uitstraling van een modern psychiatrisch ziekenhuis.
De architect heeft gekozen voor een gesloten gebouwencomplex in de lokale neogotische baksteenstijl. Het eenvoudige grondplan bestaat uit twee langsgebouwen links en rechts van de kapel met daarop dwars aangekoppeld diverse vleugels in een meer sobere architectuur. De vrijheid van inplanting van deze vleugels biedt ook nu nog de mogelijkheid om met dit basisconcept te werken: afbreken of bijbouwen kan, zonder aan de essentie van het hoofdgebouw te raken. Terwijl de achteraanliggende architectuur eerder eenvoudig is, werd heel wat inspanning geleverd om van het voorgebouw een pronkstuk te maken. De ruimtelijkheid gecreëerd door de voortuin en de aan de straatzijde staande pilasters, beklemtonen hierbij de kracht van het voorgebouw.
Uitzonderlijk in het complex is de centraal gelegen kapel, die door haar decoratie een kunsthistorisch unicum is voor Brugge.
De hoge, eenbeukige kapel is zeven traveeën diep en is afgedekt met een spitsboogvormig gewelf met houten bekleding. De ribben van het gewelf zijn door rood-groene en gouden decoratie extra beklemtoond. Het koor is halfrond uitgewerkt. De ruimte wordt verlicht door de in de scheldegotiek geliefde drielichtvensters. De dagkanten van de spitsboogvensters zijn met polychrome florale motieven versierd. De sober gekleurde glasramen laten een diffuus licht binnenvallen. De ruimte is grotendeels met een grijs beschilderde pleisterlaag bekleed, waarop op verschillende plaatsen religieuze decoraties werden aangebracht. De hier toegepaste kunststijl herinnert sterk aan de stijl van de Nazareners, de school van Beuron en de Prerafaëlieten, die in de 19de eeuw furore maakten. Vooral de invloed van de school van Beuron lijkt groot.
Het repertorium van de Nazareners, de Prerafaëlieten en de school van Beuron was vrij goed bekend door het feit dat op grote schaal bidprentjes met hun ontwerpen werden gedrukt (ook in Brugge in de Sint-Augustinusdrukkerij). De iconografie in de kapel is daarnaast ook beïnvloed door een aantal devoties die populair werden vanaf de tweede helft van de 19de eeuw. Typisch daarvoor zijn de decoratieschilderingen (op doek op de muur gekleefd) links en rechts van de zijaltaren. Links wordt Thersia van Lisieux, Christus die zijn vlammend hart toont aan Margaretha Maria Alacoque en in de achtergrond de kerk van Paray-le-Monial voorgesteld. Margaretha Maria Alacoque (1647-1690) had in de 17de eeuw een belangrijke impuls gegeven aan de devotie van het Heilig-Hart. Dank zij haar werd in 1675 een liturgisch feest voor het Heilig-Hart ingevoerd. Margaretha Maria werd in 1864 zalig en pas in 1920 heilig verklaard (op het ogenblik dat de decoratie in de kapel werd aangebracht).
Op het tafereel rechts van het Maria-altaar is Maria samen met haar moeder Anna en haar vader Joachim voorgesteld. De kudde schapen vóór Joachim verwijst naar het offer dat hij bracht als dankbaarheid voor het laattijdig krijgen van een kind. Centraal tussen Anna, Maria en Joachim wordt de Drie-eenheid uitgebeeld. In de vier uiterste hoeken van het schip van de kapel zijn de symbolen van de vier evangelisten aangebracht. In de boogzwikken telkens drie engelen met een onderschrift. De engel is het instrument bij uitstek van God als de boodschapper, beschermer en soms ook als de bestraffer. De boog tussen het schip van het koor is eveneens rijkelijk gedecoreerd. Centraal de Heilige Geest (duif), geflankeerd door engelenparen met zeer decoratief uitgewerkte vleugels. Links wordt God de Zoon voorgesteld met de letters Alfa en Omega en rechts God de Vader. In het koor oogt de decoratie enigszins anders door de felle rood-bruine achtergrond. Er zijn pauwen afgebeeld, duiven, herten aan een bron, een leeuw en een lam. In de koorvensters zitten kleurrijke glasramen, in 1910 vervaardigd in het atelier van Jules Dobbelaere aan het Walplein. Centraal is Maria afgebeeld als patrones van het ziekenhuis, naast Augustinus, patroon van de orde van de zusters van Bermhertigheid Jesu, Michiel, patroon van Sint-Michiels, en Hubertus, verwijzend naar het vroegere Sint-Hubertusgesticht aan de Boeveriestraat. Aan de doksaalmuur zijn nog twee heiligenfiguren geschilderd: Karel de Goede en Sint-Donaas, beiden nauw verbonden met de geschiedenis van Brugge.Op de zijgevels van het schip zijn de neogotische gipsen kruiswegstaties van grote kwaliteit. Door de polychrome geschilderde achtergrond maken ze deel uit van het totaaldecor van de kapel. Ze zouden vervaardigd zijn in het atelier van Samuel Devriendt (1884-1974), die samen met zijn vader Juliaan de muurschilderingen in de gotische zaal van het Brugse stadhuis realiseerde. Samuel Devriendt maakte glasramen, boekillustraties, en kunstwerken. Een groot deel van de waardevolle polychrome muurdecoratie werd gerealiseerd door René De Cramer (1876-1951), die samen met Frans Coppejans de Heilige-Bloedkapel had gedecoreerd. De decoratie werd pas in de jaren 1920 aangebracht. De Cramer was zowel graficus als decoratieschilder en bovendien leraar aan de Sint-Lucasschool te Gent. Het is bekend dat hij via het tijdschrift The Studio zeer vroeg vertrouwd was met het werk van de Prerafaëlieten. Hij leverde een belangrijke bijdrage tot de vernieuwing van de religieuze kunst in het interbellum.
Bron: VANWALLEGHEM A. & VAN VLAENDEREN P. met medewerking van GILTÉ S. & DENDOOVEN K. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Brugge, Deelgemeente Sint-Michiels, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL22, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje; Van Vlaenderen, Patricia; Dendooven, Karel
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Koning Albert I-laan (Sint-Michiels)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Psychiatrisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/77786 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.