erfgoedobject

Landgoed Vicogne

bouwkundig element
ID
78531
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/78531

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het landgoed Vicogne met bijzonder verzorgd landhuis en een aansluitende hoeve-uitbating werd in 1924-1925 heropgebouwd naar ontwerp van de Veurnse architect Camille Van Elslande. De Kasteelhoevestraat vormt de dreef naar het landgoed, en is gelegen in de as van de toegangspoort. De site gaat terug op het vroegere kloosterdomein van de Noord-Franse abdij van Vicogne. De gebouwen zijn gelegen binnen het tracé van een dubbele walgracht, die teruggaat op de vooroorlogse situatie. Een deel van de historische buitengracht functioneert nog steeds als gracht. De overige grachten zijn nog afleesbaar in het reliëf. Ten zuiden van de hoevegebouwen is, binnen het tracé van de walgracht, een boomgaard heraangeplant. De percelen rondom de site zijn in gebruik als graasweide. De elektriciteitscabine bij de erftoegang getuigt van de modernisering van het dorp in het interbellum.

Geschiedenis van het kloosterdomein Vicogne

In 1161 verwierven de norbertijnen van Vicogne (Raisme aan de Schelde, Noord-Frankrijk) een schaapskooi in de IJzerpolders, ruim een halve eeuw voor de eerste vermelding van de "parochia de Stuvinskerke" (1219). Circa 1170-1180 kwam de norbertijnse nederzetting, met de naam "Verkenisse" of "Werkenisse" (mogelijk te vertalen als "natte weide voor varkens") onder bescherming van graaf Diederik van de Elzas (1128-1168), waarna ze uitgroeide tot een belangrijk kloosterdomein. Circa 1566, tijdens de godsdiensttroebelen, werd het klooster door de Geuzen aangevallen en geplunderd. In 1596 werd de site versterkt als onderdeel van de Spaanse anti-penetratielijn tegen de plundertochten van de hervormingsgezinden vanuit de havenstad Oostende.

Tijdens het ancien régime bedroegen de gronden van de abdij 153 hectare of één vijfde van het grondgebied van Stuivekenskerke. Na verval in de 16de en 17de eeuw kende het kloosterdomein in de 18de eeuw opnieuw een bloei. Op de Ferrariskaart (1770-1778) is "'t Clooster Vicogne" gekarteerd met losstaande bestanddelen binnen een dubbele omwalling. De "Clooster Molen" is aangeduid ten noorden van de omwalling, en ten oosten van de toegangsdreef nabij een gracht die de omwalling voedt. In 1794 werden de monniken verjaagd. In 1797 werd het kloosterdomein - het klooster met kapel, het huis van de uitbater van de hoeve, schuren, smidse, wagenmakerij, woonhuizen voor dienstpersoneel, windmolen, paarden- en schapenstallen, houtzagerij en -magazijnen - door de Franse overheid als nationaal goed verkocht aan Laurent De Smet uit Brugge. Het kloosterdomein werd daarna een landgoed met hoeve.

Evolutie van het landgoed met hoeve in de 19de eeuw

Op het primitief kadasterplan (circa 1835) heeft "'t goed de Vicogne (Ferme)" nog ongeveer dezelfde configuratie met dubbele omwalling als op de Ferrariskaart. Op het primitief plan buigt de toegangsdreef nog, zoals op de Ferrariskaart, langs de omwalling naar de inrijpoort tot het domein af. De Atlas der Buurtwegen (circa 1843) toont een gewijzigde situatie: de toegangsweg is verlegd langs de gracht die de omwalling voedt. Het landgoed was in de 19de eeuw eigendom van de familie De Graeve en omvatte een erg grote landbouwuitbating. In 1868 bedroeg de oppervlakte ervan 219 hectare, en bezat de hoeve 20 paarden en 120 koeien. Een groot deel van de plaatselijke bevolking was er tewerkgesteld. Van de oude kloostergebouwen waren onder meer nog de vermoedelijk 14de-eeuwse kapel (in gebruik als paardenstal) en de toegangspoort bewaard. Circa 1878 werden de buiten- en de binnengracht deels verlegd zodat een tangvormige vijver ontstond om te spelevaren. Ook het huis werd herbouwd als een witgepleisterd neoclassicistisch landhuis, gelegen in een ommuurde tuin met tuinpaviljoen. De volkse benaming "Kasteel Degraeve" of "Chateau Vicogne" was dan ook niet uit de lucht gegrepen. Op het einde van de 19de eeuw werden de landerijen verkaveld. De familie Vernier-Valentin uit Roubaix (Noord-Frankrijk) richtte het kasteel in als buitenverblijf. Circa 1906 waren een aantal hoevegebouwen afgebroken en was de constellatie gewijzigd van een haakse opstelling met losse bestanddelen naar een parallelle opstelling.

Eerste Wereldoorlog

Aan het begin van de Slag aan de IJzer (oktober 1914) werden de Belgische eenheden uit hun stellingen bij het Vicognegoed verdreven. In het geïnundeerde niemandsland tussen de Belgische eerste linie (spoorwegbedding Nieuwpoort-Diksmuide) en de Duitse eerste linie (IJzer) werden door beide partijen observatieposten en voorposten ingericht, enkel bereikbaar via gevaarlijke loopbruggen. Hoger gelegen ‘eilandjes’ groeiden uit tot zwaar versterkte steunpunten, met loopgraven, prikkeldraadversperringen, betonnen verdedigingsposten enz. Onder meer het landgoed Vicogne vormde een belangrijke Duitse voorpost. Door het jarenlange oorlogsgeweld werd het landgoed bijna volledig verwoest.

Wederopbouw van het landgoed Vicogne

Het landgoed Vicogne is in 1924-1925 heropgebouwd, naar plannen van architect Camille Van Elslande. In 1927 noteerde het kadaster dat het puin door Valentijn Vernier herbouwd waren als "lusttuin en kasteel". De wederopbouwplannen tonen een gewijzigde opstelling. De vroeger over het erf verspreide vrijstaande gebouwen zijn nu gegroepeerd rondom een rechthoekig erf of "koer". De erfgevel van het eigenlijke landhuis is met een "bloementuin" op deze koer betrokken. Aan de oostzijde van de koer bevindt zich de schuur met geïncorporeerde koeien- en paardenstal, aan de westzijde de varkensstal met uitloopruimte. De koer is aan de zuidzijde afgesloten door het volume van "hennekot" en overdekte "mestput". Het grote landhuis is symmetrisch opgebouwd rondom een poortdoorrit, die uitgeeft op de koer. Het woonhuis van de eigenaar en dat van de conciërge zijn gespiegeld rondom deze doorrit. Kenmerkend voor architect Van Elslande is de architecturale vormgeving met inslag van de Vlaamse renaissance. Een voorbeeld hiervan vormt de in situ heropgebouwde poort bij de dreef. Referenties aan de vooroorlogse situatie (steunberen, centrale koetsdoorrit en voetgangerspoortje) gaan samen met de wijziging van de hoge spitsboogpoort door een rondboogpoort, conform de Vlaamse renaissance. De oorspronkelijk aansluitende ronde toren rechts werd vervangen door een kapel met dito plattegrond.

Het landhuis en de vrijstaande geelbakstenen hoevegebouwen zijn in het vierkant opgesteld, rondom het deels verharde erf. De gebouwen zijn opgetrokken in verzorgd metselwerk met geometrische sierankers. De poort met aansluitende kapel en het landhuis worden gekenmerkt door sierelementen in geschaafde baksteen, blauwe hardsteen en simili-steen. Het landhuis wordt verder gekenmerkt door verzorgde schoorstenen met gekoppelde overhoekse topstukken, en smeedijzeren sierelementen zoals de trekstangen en de bel met klokje bij de portaalerker, de lantaarns boven de poortdoorrit en de kraagijzers onder de bakgoten. De volumes zijn gevat onder zadeldaken, bij de nutsgebouwen met rode mechanische pannen. De dakoverstekken rusten op sierlijke houten klossen. Het landhuis is gevat onder een mansardedak in blauwe mechanische pannen, mogelijk deels ter vervanging van oorspronkelijke natuurleien. Deze bedaking in blauwe materialen – zie ook de bewaarde oorspronkelijke natuurleien bij de kapel - accentueert de status als landhuis.

De diverse gebouwen zijn gelegen op een uitgekiende zichtas, waardoor een sterke zichtrelatie ontstaat tussen de Kasteelhoevestraat (dreef), de gekasseide erfoprit met poort, over het voorerf doorlopend tot aan het landhuis met poortdoorrit en het achterliggende erf met nutsgebouwen, en vooral dan het "hennekot" met overdekte "mestput". De grote rondboog van de poort (bij de dreef) correspondeert met de grote rondboogdoorrit van het landhuis, die op zijn beurt correspondeert met de rondbogen in de erfgevel van het "hennekot". Afhankelijk van de afstand tot de gebouwen schrijft de centrale puntgevel van het landhuis zich in in de rondboog van de toegangspoort. De tuitgevel van het "hennekot" schrijft zich dan weer in in de poortdoorrit van het landhuis.

De poort met aansluitende kapel

De erftoegang wordt gemarkeerd door een opvallende geelbakstenen poort met symmetrische, drieledige opbouw met versneden steunberen. De centrale, rondbogige koetsdoorrit, met blauwhardstenen schampstenen en verzorgde smeedijzeren hekken, met sierlijke geometrische motieven, wordt links geflankeerd door het lagere voetgangerspoortje, en rechts door de kapel. De aflijning van de poorten onder ezelsrug is bij de koetsdoorrit bekroond met schuin geplaatste kantelen. De aansluitende Sint-Theresiakapel op ronde plattegrond is gevat onder een uitkragend, veelzijdig leien puntdak met kruisbekroning. Het metselwerk is erg verzorgd: de licht vooruitspringende rondboogtoegang, in de zwikken uitgewerkt met voluten in geschaafde baksteen, is bekroond door een fronton met bloklijst. De beglaasde, rood- en witbeschilderde deur met smeedijzeren traliewerk in sierlijke geometrische motieven is geflankeerd door oculi met glas in lood. Het kapelinterieur wordt gekenmerkt door een vloer in zwart-geel motief, witgekalkte muren, een bakstenen gewelf en een houten altaartafel met meanderend motief.

Het landhuis

Het symmetrisch opgebouwde landhuis met getrapte plattegrond is ingeplant ten noorden van het erf. De representatieve gevel is gericht naar de erfoprit met poort en dreef (Kasteelhoevestraat) aan de noordzijde. Het centrale diephuisvolume - op vooruitspringende plattegrond - wordt aan weerszijden geflankeerd door lagere haakse vleugels. Het diephuisvolume - drie traveeën en hoger opgevat met twee bouwlagen boven verhoogde begane grond - is opgebouwd rondom de rondbogige poortdoorrit en loopt op in een hoge geknikte puntgevel. De doorrit is overwelfd door een roodbakstenen tongewelf met gordelbogen. De hoge poortdoorrit is geflankeerd door blauwhardstenen kruisvensters. Boven de poort prijkt een uitzonderlijk verzorgd aedicula-venster in geschaafde baksteen. Dit venster is gevat in een geprofileerde omlijsting met een schelpvormig gebeeldhouwd rondboogveld, waarrond zwikken met voluutwerk. Het driehoekige fronton en het hoofdgestel (architraaf met geometrische motieven en bloklijst) rusten op zuilen met gecanneleerde en getorste versiering, en knoppenkapitelen. Onder het venster, is de borstwering met geometrische motieven gevat tussen uitkragende postamenten met ruitmotief. Het fronton is omringd door oculi met druiplijst (de kleine rechthoekige venstertjes zijn later toegevoegd). De geveltop is bekroond met een uitkragende bakstenen dakruiter met ijzeren windwijzer (de eigenlijke lantaarn met leien dakje is verwijderd). De hoeken van het hoofdvolume met de achteruitspringende lagere volumes zijn ingevuld met portalen onder lage leien schilddakjes. Het linker portaal leidde naar het woonhuis van de eigenaar en is uitgewerkt als verhoogde toegangserker in similisteen en blauwe hardsteen. De rondbogen rusten op ionische zuilen en postamenten (ruitmotief). De borstwering is opengewerkt met geometrische motieven. Het rechter portaal leidde naar de conciërgewoning en is opengewerkt met een rondboogdeur waarboven oculus. De mansardedaken van de flankerende lagere volumes (vier traveeën) zijn telkens onderbroken door twee dakvensters met tuitgevel met voluutvormige aanzetstenen en bolbekroning. Ter hoogte van deze dakkapellen zijn de rechthoekige vensters (op afzaat) gevat in doorgetrokken korfbogige vensterregisters. De borstwering tussen de vensters van de begane grond en de dakvensters is uitgewerkt in geschaafde baksteen: sierlijk ruitmotief met in de zwikken voluutornament. In de uiterste traveeën is telkens een smal venster gevat in een korfboogveld. Links sluit een smaller nutsgebouw onder zadeldak aan. De overgang wordt gevormd door een volume onder plat dak, dat door een gebogen afboording met voluutversiering en bolbekroning verbonden is met het hoofdvolume. De gelijkaardige zuid- of erfgevel is eenvoudiger opgevat. De ritmering met een centraal diephuisvolume en lagere haakse volumes, en ook de doorgetrokken korfbogige vensterregisters (bij de dakvensters) worden herhaald. Boven de poortdoorrit wordt de dakruiter herhaald. Het aansluitende lagere nutsgebouw is aan de erfzijde voorzien van een bordestrap met ijzeren leuning. Het houtwerk met kenmerkende kruis- en kloosterkozijnen is bewaard of vernieuwd naar oud model, meestal met bewaarde kleine roedeverdeling in de bovenlichten. De luikduimen voor de luiken van de benedenvakken zijn bewaard. Naar verluidt is ook de wit-rode kleurstelling oorspronkelijk.

Het interieur van het landhuis bewaart de houten bordestrap met sierlijke trappalen en spijlen. De ruimtes zijn in enfilade geplaatst, met scheidingsbogen in de vorm van ingezwenkte korfbogen met sierlijke aanzetstenen. Bepaalde elementen verwijzen duidelijk naar het exterieur, zoals een trappaal die opgevat is als getorste zuil met postamenten en bolbekroning.

Erfaanleg en hoevegebouwen

De parallelle nutsgebouwen op het erf zijn verbonden via lage muurtjes onder ezelsrug, tussen overhoekse erfpijlers met piramidale blauwhardstenen bekroning. Deze pijlers bewaren de duimen van de vroegere poorten. Aan de zijde van het landhuis staan deze pijlers centraal op het erf aan beide zijden van de gekasseide erfoprit (het plan geeft hier de "bloementuin" aan). Aan de zuidzijde van het erf sluiten twee pijlers (in de as van de twee hoger genoemde pijlers) aan bij het "hennekot", een derde pijler bij de dwarsschuur.

De voormalige dwarsschuur met geïncorporeerde koeien- en paardenstal is ten oosten van het erf ingeplant. De schuur is representatief voor de regionaal geïnspireerde wederopbouwhoeve: de zijgevels met aandaken en uitkragende schouderstukken, de rechthoekige poortdoorritten (nu ingevuld met beglaasde deuren), het rondbogig laadvenster opgevat als dakkappel met aandak en vlechtingen, de schuin oplopende steunberen enz. vormen herkenbare elementen. De rechthoekige stalvensters zijn uitgewerkt met verzorgde afzaten en strekken. Ten zuidwesten van de schuur sluit een recente loods aan. Een recente vleugel verbindt de schuur met het landhuis. De lage voormalige varkensstal is ten westen van het erf ingeplant. De op schouderstukken uitkragende zijgevels met aandaken en de schuin oplopende steunberen vormen regionaal geïnspireerde elementen. Anderzijds betreft het duidelijk een functioneel verbeterde varkensstal uit de wederopbouwperiode. In de opbouw worden een lange stalling onder laag zadeldak en een korte "voederschuur" onder hoger zadeldak onderscheiden. In de erfgevel was oorspronkelijk geen enkele deur of poort voorzien: het rechthoekig poortje onder strek in de "voederschuur" vormt de verbouwing van een breed rechthoekig venster. De erfgevel is verder geritmeerd door een zestiental kleine getoogde stalvenstertjes onder strek en op afzaat, waaronder sporen van uitloopluikjes voor de varkens. De oorspronkelijke toegang tot de stallen en de "voederschuur" is voorzien in de zijgevels. Deze zijn opengewerkt door rondboogdeuren, geflankeerd door halfronde vensters met bewaard oorspronkelijk houtwerk met kleine roedeverdeling. Rechts is de geveltop opengewerkt door een rondbogige laaddeur, links is de lagere geveltop opengewerkt met een oculus. De met bouten verankerde kapconstructies uit de jaren 1920 van schuur en varkensstal zijn bewaard.

Het volume van het voormalige "hennekot" en de overdekte "mestput" markeert de zuidzijde van het erf. Het "hennekot" is als rechthoekig diephuisvolume, onder hoge zadel- en schilddaken, naar het erf gericht en vormt in die zin de pendant van het centrale diephuis van het landhuis. De symmetrische erfgevel is opgevat als een hoge tuitgevel met 'klimmende' sierankers (krulmotief), en bekronend topstuk met getorste zuil (gelijkaardig element bij het aedicula-venster van het landhuis) en bolornament. De rechthoekige deur in het midden is geflankeerd door halfcirkelvormige vensters op afzaat. Deze vormentaal wordt boven de deur verdergezet door een rondbogig laadvenster (nu beglaasd) met flankerende rechthoekige venstertjes onder doorgetrokken druiplijst, en in de geveltop door een oculus. De langse zijgevels zijn opengewerkt door kleine rechthoekige vensters onder strek en op afzaat. Aan het uiteinde van deze langse zijgevels situeert zich de vroegere, overdekte mestvaalt. De muren zijn hier dan ook opengewerkt door hoge en brede korfbogige muuropeningen met bekronende puntgevels. De zuidwand is voorzien van steunberen waartussen de muren opengewerkt zijn door twee hoge en brede muuropeningen. Deze grote muuropeningen waren, gezien de functie van mestvaalt, oorspronkelijk open boven een lage borstwering (nu zijn ze ingevuld met grote ramen of deurvensters).

  • Algemeen Rijksarchief Brussel, Dienst der Verwoeste Gewesten, dossier 3313.
  • Kadasterarchief West-Vlaanderen, Mutatieschetsen en bijhorende staten Diksmuide, afdeling 15, 1861/3, 1906/5, 1914/2, 1929/4.
  • BUFFEL C. & VANDENKERCKHOVE A. 1964: Stuivekenskerke, Langemark, 11-18, 25-29.
  • DEGRAEVE M. 2011: Camille Van Elslande op alle fronten. Modern architecturaal denken in een traditionele context, onuitgegeven masterproef, Universiteit Gent. Vakgroep kunstwetenschappen.
  • DEMOEN H. 1984: Het Diksmuidse van toen, Een verzameling beknopte historische gegevens, aangevuld met historische foto's en prentbriefkaarten, Brugge, 134-135.
  • PRIEM V. 1998: Kastelen en landhuizen in de Westhoek, 2, Ieper, 18-21.

Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Kasteelhoevestraat

  • Is deel van
    Kerkdorp Nieuw-Stuivekenskerke


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Landgoed Vicogne [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/78531 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.