is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein Kasteel van Uitbergen
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kasteel van Uitbergen met park
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Uitbergen
Deze vaststelling was geldig van tot
Het kasteel van Uitbergen is een voorbeeld van een minstens tot de 16de eeuw opklimmende omwalde hoeve, die in de loop van de 18de eeuw evolueerde naar een zelfbedruipende omwalde buitenplaats met aangelegd park als eigendom van adellijke families. De verdere evolutie gedurende de 19de eeuw toont een verschuiving van functie als zomerresidentie naar een kasteel met permanente bewoning. Deze evolutie ging steeds gepaard met verbouwingen en uitbreidingen aan het domein, waardoor de buitenplaats onder de families de Kerchove d’Ousselghem, van den Steen de Jehay en Visart de Bocarmé evolueerde tot een kasteel met neoclassicitisch voorkomen volgens het "entre cour et jardin"-principe, met zeer waardevolle landschappelijke parkaanleg en bijkomende aanhorigheden zoals de conciërge- en hovenierswoning.
Deze voormalige buitenplaats en burgemeesterswoning, in de volksmond 'Het kasteel van Uitbergen', wordt in de literatuur soms verkeerdelijk toegeschreven aan de Parijse families Bouilliers en Belvaux en gedateerd in 1775. Archivalisch en cartografisch onderzoek heeft uitgewezen dat deze toeschrijving onjuist is.
De vroegere buitenplaats klimt minstens tot de 16de eeuw op en wordt als omwalde behuisde site naast de Schelde al aangegeven op de figuratieve kaart van het Land van Aalst door J. Horenhault van 15(9)6. In de loop van de 18de eeuw is de omwalde hoeve genaamd 'het Stroothof' gewijzigd in een buitenverblijf. Volgens een verkoopsdocument van 25 februari 1739 betrof het toen een "bewalt huys, met schueren, stallen, boomgaert ende voordere appendentien ende dependentiën".
Voordien was het goed in het bezit van Sabastiaen de Grouf en in 1739 werd het aangekocht door Joannes Tack, schepen van Aalst, namens zijn moeder Marie Vander Hoeven, weduwe van Gillis Beeckman. Haar kleindochter Marie-Cornélie Beeckman (1751-1818) huwde op 6 februari 1773 met Jacques Terlinden (1746-1813), stalmeester, heer van Uitbergen en schepen te Aalst. De buitenplaats te Uitbergen kwam zo in het laatste kwart van de 18de eeuw in het bezit van deze adellijke familie Terlinden. Verschillende kinderen van het echtpaar werden er geboren. In een kaartboek van 1784 met de bezittingen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Kamerijk werd op deze locatie naast de Schelde het buitengoed als 'Chateau d’Uytberghen' opgetekend, zeer waarschijnlijk in spiegelbeeld, voorgesteld als een L-vormig classicistisch dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen, met centraal driehoekig fronton en rechts aanleunende smalle aanbouw. Links ervan werd een poortgebouw en een kleine stal weergegeven. Een aanwijzing voor een datering van de buitenplaats werd gevonden op het gebouw zelf via steenhouwerstekens op de hardstenen vensteromlijstingen van de bovenvensters in het linkerrisaliet van Adrien Mondron uit Feluy, werkzaam tussen 1743 en 1784.
Uit een aankondiging van de verkoop van het goed in 1807 kan worden afgeleid dat het echtpaar Terlinden-Beeckman het kasteel grondig vernieuwde circa 1793. De verkoop van het domein in 1807 werd opgedeeld in zeven loten. Lot één omvatte onder meer een huis met twee verdiepingen, helemaal onderkelderd, veertien jaar geleden nieuw gebouwd, met plaatsen voor de dienstboden, washuis, remisen, pakhuis met drie zolders voor graan, een boomgaard, twee groentetuinen, volledig omringd met grachten. Lot twee omvatte de dienstgebouwen, stokerij, brouwerij, stallen, pakhuizen voor jenever en dergelijke gelegen ter hoogte van het Veylaerdsstraetjen, de later verlegde De Veulaerstraat. Lot drie was een nieuwe Engelse tuin met perken, watervallen en bronnen. Lot vier was de oude Engelse tuin met uitheemse bomen, een dreef, belvedère en “speelhuys voor de vyscherije” . Een kadastraal plan van 1811 toont deze situatie met een langgerekt L-vormig gebouw grenzend aan een rechthoekige omgrachting met links ervan de dienstgebouwen.
De nieuwe eigenaar was Emmanuel de Kerchove d’Ousselghem (1767-1854). Volgens een kadastraal plan van 1832 breidde hij het buitengoed noordwaarts uit en wijzigde de noordelijke walgracht die dan in het midden van het kasteeldomein kwam te liggen in een grillige serpentinevijver met eilandje, kadastraal opgetekend als visvijver. De familie de Kerchove d’Ousselghem, renteniers uit Gent, gaf volgens een archiefstuk van 1840 opdracht aan de Gentse architect Louis Minard om het kasteel aan te passen en uit te breiden. Het kasteel werd dus omstreeks midden 19de eeuw, zoals vele andere buitenplaatsen in het Gentse, door architect Louis Minard verbouwd in neoclassicistische stijl en voorzien van een tweede vleugel. Het hoofdgebouw verkreeg daarbij een symmetrische U-vormige aanleg waarvan het uitzicht aan de parkzijde tot op heden hetzelfde bleef (confer ook bewaard 19de-eeuws plan van deze toestand met rechts aanpalende koetshuizen). Resten van behangpapier daterend van 1839 en 1840 aangetroffen in de rechtervleugel, situeren de vergroting wel degelijk rond de jaren 1840-1850. De uitbreiding werd echter pas in 1864 kadastraal opgetekend.
De gerenommeerde architect Louis Minard (Gent 1801 - Gent 1875) renoveerde voor de familie de Kerchove d’Ousselghem ook het kasteel van Vosselaar tussen 1854-1861. Minard studeerde als architect aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent af en is vooral bekend omwille van zijn neoclassicistische realisaties van zowel publieke als private gebouwen en van een aantal neogotische, neoromaanse, neobyzantijnse en eclectische ontwerpen.
Emmanuels zoon Edmond-Charles de Kerchove d’Ousselghem bekleedde het burgemeestersambt te Uitbergen van 1843/1845 tot zijn aan overlijden in 1858, vanaf 1854 was hij eigenaar van het buitengoed te Uitbergen.
In 1861 kwam het kasteeldomein in handen van graaf Victor van den Steen de Jehay (1822-1912), eveneens burgemeester van Uitbergen, gehuwd met Victorine de Lichtervelde, nicht van de vorige eigenaar. Graaf van den Steen de Jehay liet onder meer de walgracht aan de straatzijde achter het kasteel dempen in 1877 en de Moleneindestraat zuidwaarts en De Veulaerstraat westwaarts verleggen, waardoor het privaat karakter verhoogde en de zichtbaarheid van het kasteel vanaf de straatkant afnam. Rond diezelfde periode bouwde de graaf westwaarts ook de Sint-Rochuskapel (1871), en traditionele aanhorigheden zoals de conciërgewoning (1877) en de koetsiers- en hovenierswoning (1885). De vanouds bijhorende dienstgebouwen, muur en toegangspoort vlak naast het kasteel, werden met uitzondering van het zogenaamde 'vissershuisje' rond 1885 afgebroken.
Het domein kwam vervolgens voor 4/7 toe aan Victors nicht, gravin Nathalie-Charlotte van den Steen de Jehay (1852-1919), en voor 3/7 aan priester en professor in Birmingham Gaston van den Steen de Jehay. Door huwelijk van gravin Nathalie-Charlotte van den Steen de Jehay met graaf Amédée Visart de Bocarmé (1835-1924), sinds 1876 burgemeester van Brugge, kwam het kasteel deels in het bezit van deze laatste. Hij was voorzitter van de Belgische Bosbouwvereniging en eigenaar van proefvelden in de Ardennen waar hij experimenteerde met, vaak uit Amerika afkomstige, boomsoorten en planten. Zijn kennis van bomen en bossen gebruikte hij voor de heraanleg van het kasteeldomein van Uitbergen als dendrologisch landschapspark dat tot op heden grote historische en botanische waarde heeft. Volgens de bewaarde contracten liet graaf de Bocarmé in 1898-1899 ook het kasteel aanpassen en uitbreiden met een neogotische kapel en een haakse vleugel midden aan de straatzijde naar de plannen van architect Jozef De Bosscher (Heusden). Deze architect was actief in het laatste kwart van de 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw. Minstens veertien ontwerpen van zowel private als openbare gebouwen in de regio ten oosten van Gent zijn van hem bekend. Vanuit zijn functie als burgemeester van Brugge en sterk beïnvloed door de neogotiek ijverde graaf Amédée Visart de Bocarmé voor de verfraaiing van Brugge door restauratie van de historische binnenstad en de aanleg van groene zones. In die optiek moet wellicht ook de bouw van de neogotische huiskapel en de nieuwe vleugel, die stilistisch aansluit aan het hoofdgebouw, op zijn buitengoed te Uitbergen gezien worden. Mevrouw Visart de Bocarmé volgde de bouwwerken nauwgezet op, zoals uit een intense correspondentie met de architect blijkt. Tezelfdertijd werd het interieur aan de nieuwe mode en comforteisen aangepast. De huiskapel werd volgens plan van 1906 nog verlengd met een koor.
Zijn zoon Albert Visart de Bocarmé (1868-1947), van 1895 tot 1947 burgemeester van Uitbergen, was bouwheer en schenker van onder meer het nieuwe gemeentehuis, de jongens- en meisjesschool Sint-Vincentius a Paulo, het boswachtershuis en de uitbreiding van de kerk van Uitbergen naar ontwerp van architect Julius Goethals (Aalst). Graaf Albert Visart de Bocarmé had naast het kasteeldomein van Uitbergen ook het Donkmeer en omliggende gronden in zijn bezit. Na zijn dood werden zijn bezittingen overgedragen aan de familie de Crombrugghe de Picquendaele die in 1951 86 hectare met het Donkmeer verkochten aan de intussen opgerichte Intercommunale Vereniging van de gemeenten Berlare, Uitbergen en Overmere. Het kasteel dat de familie nog enkel als buitenverblijf gebruikte werd in 1957 gerenoveerd en daarna verhuurd.
In 1988 werd de kasteelsite verkocht aan antiekhandelaars Kirchhoff en Degroote. De zaakvoerders startten daarop een minutieuze restauratie van het goed en omliggend park dat een achttal jaar in beslag nam. Het hoofdgebouw onderging een grondige buitenrestauratie van zowel de gestucte gevelbekleding, het schrijnwerk, de omlopende kroonlijsten en dakgoten, de dakconstructie tot en met de heropbouw van de rookkanalen. De volumes werden eveneens vocht- en zwamwerend behandeld. Op de begane grond werd het voorliggende terras heraangelegd en de bestaande begin 20ste-eeuwse gietijzeren afsluiting vervangen door de huidige hardstenen balusterbalustrade. Het imposante beeld van een liggende leeuw werd geplaatst. De begane grond van het kasteel werd na renovatie ingericht als expositieruimte voor historisch meubilair en antiquiteiten. De bovenverdiepingen werden gemoderniseerd en behoorden zoals vanouds tot de privévertrekken. Kunstschilder L. Meersman (Temse) stond onder meer in voor de historiserende schilderwerken. Naast het hoofdgebouw, was ook de neogotische kapel van 1898-1899 eind jaren 1980 aan herstel toe. Ten gevolge van waterinsijpeling diende het dak en de binnenafwerking ingrijpend gerenoveerd te worden. Gelijktijdig werd ook het park in zijn oude glorie hersteld: het toegangshekken ten zuidoosten van het kasteel werd vernieuwd, grachten en vijver werden geruimd, de noodzakelijke watertoevoer werd hersteld en twee immense taxuskegels naar verluidt afkomstig van een afgebroken kloostersite te Lochristi werden voor het kasteel geplaatst.
In 1996 kwam het kasteeldomein in het bezit van de huidige eigenaars die de grondige restauratie van het kasteel en de bijhorende parkaanleg met zeer veel zorg verderzetten.
Het kasteel is dus minstens in drie bouwfasen tot stand gekomen. Het vroeger grondplan in L-vorm klimt op tot de late 18de eeuw maar gaat terug op een ouder volume. Aan de parkzijde werd het midden 19de eeuw gewijzigd tot een neoclassicistisch kasteel in U-vorm, naar ontwerp van architect Louis Minard van circa 1840, met rechts aansluitende, in kern oudere koetshuizen. In 1898-1899 volgde de toevoeging aan de straatzijde van de neogotische huiskapel (nog vergroot in 1906) en haakse vleugel met inkom, keuken, diensttrap en lift bij aanpassingswerken door architect Joseph De Bosscher.
Het kasteel van Uitbergen met omringend landschapspark van 6 hectare situeert zich aan de rand van de dorpskern naast de linkeroever van de Schelde en nabij het Donkmeer. Het domein ligt ingeplant tussen De Veulaerstraat, de Scheldedijk en de Moleneindestraat in het gehucht Moleneynde. De straatbenaming verwijst naar de minstens tot de 18de eeuw opklimmende houten korenwindmolen die tot de jaren 1930 op de molenberg bij het begin van de straat tussen de Moleneinde- en de Sint-Pietersstraat stond. Dit straatdeel, dat loopt vanaf de centrumstraat, Veerstraat, voorbij het kasteel tot de Scheldedijk, was tevens een onderdeel van een oude verbindingsweg van Overmere langs het Donkmeer naar Berlare/Zele, op archiefstukken geïdentificeerd als "den heerwegh".
De huidige toegang tot het kasteeldomein geschiedt via een fraai ijzeren hek aan gietijzeren zuilen aan de Moleneindestraat, ten zuidoosten van het kasteel. Ten zuidwesten van het kasteel bevinden zich de vroegere conciërgewoning en koetsiers- en hoveniershuis die op het moment van de bescherming (2014) niet meer tot hetzelfde eigendom behoren, maar er ruimtelijk en visueel onlosmakelijk mee verbonden zijn.
Het betreft een kasteel met karakteristiek midden 19de-eeuws neoclassicistisch voorkomen met naar het park (ten noordoosten) gerichte voorgevel van dertien traveeën en twee en een halve bouwlaag onder leien schilddaken. Het hoofdvolume is gepleisterd en nu lichtgeel geschilderd, in kern 18de-eeuws, met symmetrische opstand op U-vormige plattegrond. De vooruitspringende zijrisalieten van twee traveeën zijn voorzien van typische imitatiebanden en begrenzende witgeschilderde hoekkettingen, waarvan het rechterrisaliet midden 19de eeuw naar ontwerp van architect Minard werd toegevoegd. Het verdiept middendeel van drie traveeën wordt voorafgegaan door een terras, afgesloten door een hardstenen balustrade, voorheen onder de laat-19de-eeuwse wintertuin van ijzer en glas (confer oude prentbriefkaarten en archiefdocumenten). De rechthoekige vensters zijn gevat in fijne hardstenen omlijstingen met persiennes, centraal bevindt zich een centrale rechthoekige deur. De bovenvensters van het middenrisaliet staan op een hardstenen cordon en onder accentuerende hardstenen kroonlijsten op consoles. Het omlopend hoofdgestel heeft een gelede architraaf, fries met rechthoekige, dieper liggende venstertjes en houten kroonlijst op klosjes. De linker zijgevel van vier traveeën heeft gelijkaardige rechthoekige omlijste vensters met persiennes.
De verankerde witgeschilderde bakstenen zijvleugel rechts was eertijds bestemd als dienstvertrekken en remise van twee bouwlagen en zes traveeën. Aan de parkzijde zijn rechthoekige omlijste vensters en twee korfboogpoorten met hardstenen pilasters en imposten te zien. Volgens aanwezige bouwsporen en vergelijking met bewaard gevelplan en oude prentbriefkaarten werd deze in kern 18de-eeuwse vleugel rond de eeuwwisseling stilistisch aangepast aan de in 1898-1899 aan de achtergevel toegevoegde middenvleugel. De linkerdeur werd gewijzigd in een venster, de vier uiterst rechtse bovenvensters werden verlaagd, de deur in de rechterhoek werd gedicht, vlakke vensteromlijstingen, hoge sokkel en hoekkettingen werden toegevoegd. De halfronde venstertjes op de borstwering werden in een nog latere fase gedicht. De bakstenen achtergevel, op het moment van de bescherming (2014) witgeschilderd, maar voorheen beraapt, wordt gekenmerkt door twee circa 1900 toegevoegde steekboogvormige openingen op de begane grond en rechthoekige getraliede vensters, in de vierde travee met blinde ovale oculus erboven. De aanvankelijk beluikte rechthoekige omlijste bovenvensters, uiterst rechts met sponning, wijzen nog op de oude kern.
De onderkelderde uitspringende haakse middenvleugel aan de achtergevel, toegevoegd in 1898-1899 naar ontwerp van architect De Bosscher, was onder meer bestemd als dienstgebouw met kamers voor huispersoneel, keuken, lift en diensttrap. Deze vleugel is gerealiseerd in een eclectische stijl met elementen ontleend aan het neoclassicisme. De drie op drie traveeën tellende vleugel met naar de straat gerichte bakstenen gevel is afgewerkt met hoekkettingen en getoogde vensters. In 1937 werden dakvensters onder een driehoekig fronton toegevoegd.
Parallel aan de middenvleugel en haaks op de achtergevel, in de as van de toegangsdeur aan de parkzijde, bevindt zich de in 1898 en 1906 aangebouwde neogotische bakstenen huiskapel van één travee met koor van één travee en driezijdige sluiting onder leien dak. De kapel is toegewijd aan Sint-Antonius van Padua en gebouwd voor Gaston, graaf van den Steen de Jehay, priester in Birmingham, mede-eigenaar van het kasteel die in de periode 1896-1900 in het kasteel verbleef. De kapel heeft een hoge hardstenen plint en aflijnende bakstenen muizentandfries. De spitsboogvensters zijn met glas in lood uitgewerkt. Het koor wordt gestut door versneden steunberen. Rechts is de zijde afgeschuind. Hier bevindt zich een beeldnis met de Heilige Antonius van Padua, datumsteen "ANNO 1898" en wapenschilden van de opdrachtgevers (Visart de Bocarmé en van den Steen de Jehay) onder een houten luifel. Een knielbank staat ervoor.
De behouden plattegrond van het U-vormige hoofdvolume omvat de centrale hal, aangrenzend trappenhuis rechts achteraan, twee salons links en eetkamer rechts vooraan, kenmerkend voor neoclassicistische kastelen en resultaat van Minards verbouwing medio 1840-1850. De interieuraankleding werd rond de eeuwwisseling in opdracht van de familie Visart de Bocarmé deels aangepast in eclectische stijl met elementen ontleend aan diverse neostijlen.
Materieel-technisch onderzoek onder leiding van dhr. Lode De Clercq in 1998 bracht oudere, eind 18de- of begin 19de-eeuwse afwerkingslagen in het in kern 18de-eeuwse linkerrisaliet aan het licht. Door deze onderzoeksresultaten werd bij de interieurrestauratie onder leiding van de huidige eigenaar geopteerd om zoveel mogelijk de directoire en empire-stijlkenmerken te consolideren en/of te reconstrueren. De schilderwerken werden uitgevoerd door kunstschilder B. Ritzen.
De ruime vestibule op de begane grond werd recent voor de bescherming (2014) gerestaureerd in directoire en empirestijl met onder meer het herplaatsen van de grijs- en zwartmarmeren vloer volgens het geometrisch patroon aangegeven op een 19de-eeuws bouwplan van het kasteel. De eind 19de-eeuwse schouwmantel werd vervangen door een ander exemplaar. De oorspronkelijke muurschilderingen in directoirestijl met bloemmotieven, pilasters en marmerimitaties werden gerestaureerd. De vleugeldeuren in kwaliteitsvolle houtimitatie, volgens briefwisseling en bestek “nieuw geplaatst” circa 1899, werden geconsolideerd. De bordestrap met twee sculpturaal uitgewerkte trappalen in de opengewerkte traphal achteraan dateert eveneens van de verbouwingen van 1898-1899 onder leiding van architect De Bosscher.
Het linker salon aan de tuinzijde werd, na vermeld materieel-technisch onderzoek, minutieus gerestaureerd in empirestijl gekenmerkt door friezen, marmerimitatie, sjablonenmotieven en twee figuratieve scènes. Ook de schouwboezem in het achterliggende salon, beschilderd met typisch stilistisch verwante zuil- en palmetmotieven, werd getrouw gerestaureerd. De bewaarde plafonds met gepleisterde moerbalken en omlopende stuclijsten in beide salons, wijzen voorts op de oude kern van het linkerrisaliet.
De eetkamer in het rechterrisaliet is gedecoreerd met een grijsgetinte marmeren schouwmantel met voluten en rolwerk, kenmerkend voor het midden van de 19de eeuw en voor de bouwperiode van deze vleugel naar ontwerp van architect Minard.
De bovenverdieping omvat een licht gewijzigde indeling. Verschillende slaapkamers hebben eenvoudige marmeren schouwen, volgens archiefstukken rond de eeuwwisseling aangekocht door gravin Visart de Bocarmé en geleverd door de gebroeders De Cock (Ledeberg). De plafonds zijn gedecoreerd met gepleisterde moerbalken en muren met historisch behangpapier.
Op de zolderverdieping zijn enkele kamers gekalkt volgens de kleuren en met patronen die tijdens de restauratiewerken werden terug gevonden.
De neogotische huiskapel in de as van de voordeur is toegankelijk via een deur verscholen achter een nis in de centrale hal. Deze fraaie neogotische huiskapel is overwelfd met een beschilderd houten spitstongewelf. De aankleding is neogotisch met deels herschilderde wandpolychromie: wanden met imitatiemetselwerk in de beuk en damastimitatie in het koor, afgewerkt met tekstbanden en decoratieve lijsten. De deur in trompe-l’oeil geschilderde poort dient als toegang. De spitsboogvensters bevatten figuratieve glas-in-loodramen met de Heilige Theresia, Heilige Albertus, Heilige Nathalia en Heilige Amedeus, patroonheiligen van de familie. Het vastgehecht neogotisch, polychroom geschilderd houten altaar omvat voorstellingen uit het leven van Sint-Antonius, van 1893, vervaardigd in de Sint-Lucasschool van Luik. Dit altaar was oorspronkelijk gemaakt voor het kasteel van Héblon, eigendom van de familie, maar werd hier geplaatst in 1898.
In de laat 19de-eeuwse haakse vleugel is de traphal met lift gedecoreerd met twee muurschilderingen met zwanen en pauwen, onder meer gesigneerd: “Jos Lemaire, Fleurus”.
De gelijkvloerse verdieping van de zijvleugel rechts met dienstruimten en remise werd verschillende malen aangepast en is niet meer authentiek. De bovenverdieping is ingericht als slaapvertrek. De slaapkamer in de twee linkertraveeën herbergt nog een ingemaakte kast daterend uit het midden van de 19de eeuw en een mogelijk nog oudere schouwmond met zwart gesinterde steentjes en afgeronde wangen achter een jonger exemplaar.
Volgens archivalische, cartografische en kadastrale gegevens evolueerde de minstens tot de 16de eeuw opklimmende buitenplaats van een omwalde site tot een groot omgracht en ommuurd kasteeldomein met landschappelijke tuinaanleg en dendrologisch waardevol bomenbestand overwegend daterend uit eind 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw.
Op de figuratieve kaart van het Land van Aalst door J. Horenhault van 15(9)6 wordt het domein voorgesteld als een vierkante omgrachte site gelegen in de oksel van de Moleneindestraat en de Scheldedijk.
Een verkoopsdocument van 25 februari 1739 beschrijft de omwalde site gekend als 'het Stroothof', voor het eerst als een omgracht huis voorzien van schuren, stallen, aanhorigheiden en een boomgaard.
De vierkante omgrachting blijft behouden, confer een kadasterkaart van circa 1811, maar is in het begin van de 19de eeuw aan de westzijde onderbroken ter hoogte van de bedrijfsgebouwen, buitenmuur en poort. Ten zuiden grenst de gracht aan de achtergevel van het kasteel, ten oosten volgt deze de Scheldedijk. Volgens een verkoopsdocument van 1807 beschikt het domein over een boomgaard, twee groentetuinen, alsook een nieuwe Engelse tuin met perken, watervallen en bronnen en een oude Engelse tuin met uitheemse bomen, een dreef, belvedère en "speelhuys voor de vyscherije".
Emmanuel de Kerchove d’Ousselghem breidde vóór 1832 (confer kadasterplan) zijn buitengoed in noordelijke richting uit. De noordelijke walgracht, die dan in het midden van het domein komt te liggen, wordt omgevormd tot de huidige serpentinevijver met eilandje, en bestemd als visvijver. De oostelijke wal grenzend aan de Scheldedijk krijgt een grilligere vorm. Het huidige grasveld voor het kasteel, staat dan kadastraal genoteerd als "grond van vermaak", later als lusttuin.
Vanaf 1877 wordt het domein door graaf Victor van den Steen de Jehay zuid- en westwaarts substantieel uitgebreid. De zuidelijke walgracht palend aan de achtergevel van het kasteel wordt gedempt, de Moleneindestraat en De Veulaerstraat verlegd en rechtgetrokken, de toegevoegde landbouwgrond ingericht als tuin. Aan de nieuw aangelegde Moleneindestraat bouwt de graaf in 1877 de conciërgewoning, acht jaar later de koetsiers- en hovenierswoning verbonden met de nieuwe kasteelmuur. De oude dienstgebouwen, muur en poort in het domein verdwijnen, met uitzondering van het zogenaamde "speelhuys voor de vyscherije".
De huidige parkaanleg stemt grotendeels overeen met het bewaarde aanlegplan uit het einde van de 19de eeuw-begin 20ste eeuw van het kasteelpark in landschappelijke stijl.
Dit document in privébezit toont een typische en nog steeds aanwezige aanleg met gebogen waterpartijen met centrale vijver, slingerpaden, twee belvedères, een afwisseling van open gazons met vista’s en gesloten bospartijen naast een aantal solitaire bomen. De in 1877 toegevoegde driehoekige zone, ten westen van het kasteel, was bestemd als ommuurde moestuin met serres en kruisvormige padenstructuur en als boomgaard. Deze bloementuin, moestuin en boomgaard naast de tuinmuur aan De Veulaerstraat werd door de huidige eigenaars getrouw gereconstrueerd, zelfs met hergebruik van de glazen afdakjes aan de noordmuur typisch voor de teelt van perziken.
Het parkdomein herbergt ook enkele kleine eind 19de- of begin 20ste-eeuwse elementen van tuinarchitectuur, waaronder twee bruggetjes met jongere ijzeren leuningen en een achthoekig eendenhuisje in vakwerkbouw (hout en baksteen) onder leien tentdak op het eilandje. Twee ronde belvedères aan de oostzijde aanvankelijk met zicht op de Schelde bleven eveneens bewaard: één met uitwaaierende trap samengesteld uit breuksteen vlakbij het kasteel en een tweede achter de vijver heden met recent toegevoegde siervaas op sokkel, naar verluidt afkomstig van het Ziekenhuis Maria Middelares te Gent.
Nabij de moestuin ten westen van het kasteel is er nog een vrijstaand bijgebouw onder zadeldak met haard bewaard, in de literatuur soms geïdentificeerd als boothuis of 'speelhuys voor de vyscherije', maar stilistisch eerder een soort knechtenhuis. Het volume wordt reeds afgebeeld op een kadasterkaart van 1811, naar voorkomen wellicht later te dateren. Het geel geschilderd éénlaags gebouwtje werd aan de kasteelzijde wellicht rond de eeuwwisseling voorzien van een glazen uitbouw op gietijzeren zuiltjes.
Net buiten het domein, links van het gietijzeren hekken aan de noordelijke gracht, is er nog een rest van een midden 20ste-eeuws voormalig boothuis op betonnen pijlers onder golfplaten dak bewaard.
De beelden in het park behoren niet tot de oorspronkelijke aanleg, maar werden door de huidige eigenaars geplaatst. De meest merkwaardige is de beeldengroep van Jeremias, Daniel, Marcus en Lucas, gesigneerd M.J.D’Heure 1755 naar verluidt afkomstig van de Sint-Jorisparochie uit Antwerpen.
De uitzonderlijke waarde van het kasteelpark wordt hoofdzakelijk bepaald door tal van belangrijke bomen die merendeels in het begin van de 20ste eeuw door Amédée Visart de Bocarmé werden aangeplant. Aan dit arboretum met dendrologische collectie ontleent het park een grote historische en botanische erfgoedwaarde die ook in de gespecialiseerde vakliteratuur wordt geroemd. De voornaamste boomsoorten worden hieronder opgesomd. Deze lijst omvat ook een vrij uitgegroeide fladderiep die zich situeert in het loofbosbestand net buiten het kasteeldomein. Deze zeldzame boom vormt een uitzonderlijke vertegenwoordiger van zijn soort.
In het park komen verschillende merkwaardige bomen voor. De vermelde stamomtrek werd gemeten op 150 centimeter hoogte. Deze lijst omvat ook de fladderiep die zich situeert in het loofbosbestand net buiten het kasteeldomein.
Auteurs: Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Moleneindestraat
Is deel van
Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein Kasteel van Uitbergen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/78638 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.