is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein van Moerkerke
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Het Kasteel van Moerkerke met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Het Kasteel van Moerkerke
Deze vaststelling was geldig van tot
Kasteeldomein van Moerkerke met omwald kasteel in parktuin, met een geschiedenis die opklimt tot in de middeleeuwen. Het huidige eclectische uitzicht van het kasteel dateert van 1908-1912. Kasteel ligt in een grosso modo rechthoekig park dat begrensd is door de Kasteelstraat, de Vissersstraat, de Dreve en de Middelburgse Steenweg. Hoofdtoegang tot het domein via een noordwestelijke inrijpoort die bestaat uit een smeedijzeren hek waarboven het gekoppelde wapenschild van Baron Jean-Werner 't Serclaes de Wommersom en zijn echtgenote barones Marie-Josephine Reusens, tussen bakstenen pijlers met arduinen deksteen. Het kasteel is gelegen op een opperhof omringd door een ronde walgracht, wat het park samen met de slingerende paadjes en follies, een pittoresk uitzicht geeft. Onder meer Mariagrot, pilaar, verschillende beelden (sfinx, Jozef met kind, zittend vrouw), brugjes. In gevel bijgebouw, een nis met Mariabeeldje en natuurstenen plaat met opschrift.
De eerste kern van de site is een versterkte woonst of donjon van de Heren van Moerkerke, circa 1100 gebouwd op een 'mote' of hoogte. Het kasteel zou een vestingwerk zijn in de gordel Lissewege-Damme-Oostkerke-Maldegem rond het Zwin. In de 14de eeuw verwerft de familie van Praet het kasteel. Het wapenschild van deze familie is nog steeds het wapenschild van de gemeente Moerkerke. Een van de belangrijkste telgen van het geslacht is Lodewijk van Praet, raadsman en kamerheer van de hertog van Bourgondië.
Tweede bouwfase, wanneer het kasteel in 1587 openbaar wordt verkocht aan Clemens van Castilië. De Spaanse edelman laat circa 1595 het kasteel bijna volledig heropbouwen op de grondvesten van het vorige, waarbij het wellicht zijn verdedigingsfunctie verliest ten voordele van de residentiële functie. Op 3 juli 1609 koopt Frans Boghaert, een rijke Brugse handelaar, het kasteel. Zijn dochter huwt met Karel de Jauche de Mastaing, graaf van Kruishoutem. In 1700 komt het goed in handen van Pierre de la Vilette.
Derde bouwfase op het einde van de 18de eeuw: Philippe François d'Hanins erft het kasteel in 1716. Deze familie laat het gebouw grondig verbouwen. Het kasteel krijgt daarbij een classicistisch uitzicht. In de 19de eeuw komt het domein door huwelijk bij de familie 't Serclaes de Wommersom, die het in 1908 en 1912 grondig laat verbouwen in eclectische stijl. Het classicistische uitzicht van het exterieur verdwijnt volledig ten voordele van een traditioneel geïnspireerde bak- en zandsteenstijl; de oude volumewerking blijft behouden, ondanks de uitbreidingen naar het zuiden toe. Het monumentale smeedijzeren toegangshek tot het domein zou van circa 1870 dateren en draagt de wapenschilden van deze familie.
In 1923-1924 wordt het juvenaat van de Orde van Sint-Franciscus-Xaverius er geïnstalleerd, een opleidingscentrum voor Broeders Xaverianen. Tijdens de bezetting in de Tweede Wereldoorlog wordt het kasteel geplunderd. Na de oorlog raken de gebouwen in verval. In 1964 koopt de familie van den Broeck het vervallen kasteel, dat wordt gerestaureerd, uitgebreid en omgevormd tot etablissement voor feestelijkheden, huwelijken, enzomeer. In het begin van de jaren 1970 wordt de slotkelder gemoderniseerd en uitgebreid naar het zuiden toe. Eind jaren 1970 - begin jaren 1980 worden een linker- en rechtervleugel aangebouwd, die respectievelijk twee feestzalen en een keukencomplex bevatten.
Tijdens graafwerken in de jaren 1970 worden bij archeologisch onderzoek ten zuiden oude muren blootgelegd, en twee bakstenen bogen aangetroffen op de zuidelijke muur van de kelderverdieping. Vanaf 1990 is het kasteel in handen van de N.V. 'Heerlijkheid van Moerkerke'. In 1997 worden de ramen in de voorzijde van het kasteel gewijzigd. In 2000 wordt een nieuwe veranda aangebouwd. Het kasteeldomein is toegankelijk als openbaar park.
Het kasteel is een langwerpig gebouw dat in vier grote bouwfasen is ontstaan. In een eerste fase werd een donjon op een omwald opperhof gerealiseerd; de walgracht is tot op heden bewaard. Circa 1600 wordt de site grondig verbouwd, waarbij het zijn verdedigingsfunctie verliest ten voordele van de residentiële functie. Het kasteel is in die fase samengesteld uit de oude donjon, geflankeerd door twee vleugels, met ten zuiden een octogonale traptoren. In de kelderverdieping zijn talrijke sporen aanwezig die verwijzen naar deze periode. De brug over de walgracht, een hellende bakstenen brug met vier rondbogen, dateert wellicht van de 17de-18de eeuw; de stenen trap rechts aan de voet is vermoedelijk een overblijfsel van de vroegere donjon. In een derde fase (midden 18de eeuw) worden de gebouwen eenvormig classicerend aangekleed met een witte bepleistering van de gevels, en een doorbreking van de muren met regelmatig geplaatste, rechthoekige vensteropeningen. De vierde bouwfase in 1908-1912 resulteert in het huidige, eclectische uitzicht, dat bepaald is door een rode baksteenbouw met speklagen, natuurstenen (kruis)kozijnen en een gevarieerde leien bedaking. Het gebouw wordt naar het zuiden toe uitgebreid (zie ridderzaal). De historische volumes worden uitgebreid, maar de samenstelling en het gabariet zijn grosso modo bewaard onder meer door de vervanging van de octogonale traptoren door een nieuwe toren (zuidoost). Links en rechts twee lagere rood bakstenen volumes met kapitelen die in de laatste bouwfase tijdens de jaren 1960-1970 zijn toegevoegd (feestzalen en keukens). Daarbij wordt de iglovormige ijskelder die zich ten westen van het gebouw bevindt, ingekapseld. De kelderverdieping van het kasteel is het oudste gedeelte van het complex en is opgetrokken uit een natuurstenen basis waarop rode baksteenbouw met hoekblokken. Op dit niveau zijn resten bewaard van de vroegere bouwfasen. In het midden van de huidige voorgevel stond een toren; in beide zijmuren van de kelderverdieping, die door een tongewelf overdekt is, zit een schietgat. Tegen de zuidwestelijke hoek van de toren bevond zich een veelzijdige traptoren. In de 9,50 meter lange rechtervleugel bevinden zich aan de achterkant (zuid) twee kleine ruimtes voorzien van een rode tegelvloer. In de 14 meter lange linkervleugel tekenen zich in de achtermuur twee bakstenen bogen af; ernaast, fragmenten van een tweede doorgang. Boven deze kelder, twee bouwlagen: gelijkvloers met aan beide zijden van de kleine inkomhal een enfilade van salons, op de verdieping eveneens indeling in verschillende kamers. In 1908-1912 wordt ten zuiden en ten oosten van dit gebouw een uitbreiding gerealiseerd, die tot het huidige uitzicht hebben geleid. Er wordt een ridderzaal aan de zuidelijke gevel gebouwd, twee verdiepingen hoog; ten oosten daarvan een veranda, op de zuidoosthoek komt een achthoekige toren ter vervanging van de afgebroken oude toren.
Het gebouw grenst met de noordgevel nog steeds rechtstreeks aan de walgracht. Centraal volume met portaal, twee bouwlagen op onderbouw, gevat onder een afgeknot leien schilddak met omlopende nokbalustrade. Lijstgevel met houten kroonlijst op klossen, op de hoeken gekenmerkt door torentjes, gepolychromeerde wapenschilden. Rechthoekige vensters met kruiskozijnen, segmentbogige deur met natuurstenen omlijsting en houten luifel; houten erker op gelijkvloers. Ten zuidoosten, een toren van vier geledingen op vierkant grondvlak onder peervormige spits. Linkervleugel bestaat uit vijf traveeën en twee bouwlagen op oude kelderverdieping, onder een leien schilddak met twee kleine dakvensters, dat rust op een houten kroonlijst met klossen. Rechthoekige muuropeningen met nieuwe T-vensters, op de bovenste verdieping voorzien van smeedijzeren balustrades. De centrale travee bevat een tweezijdige erker. Rechtervleugel bevat drie traveeën en één bouwlaag op de onderbouw. Pseudo-mansardedak dat rust op een eenvoudige houten kroonlijst. Aansluitend achter het centrale volume (zuid), rechthoekig volume van twee bouwlagen en drie brede traveeën onder afgeknot schilddak met omlopende nokbalustrade en dakvensters. Pilastergevel aan parkzijde met op het gelijkvloers brede segmentbogige deurvensters; drielichten op de verdieping. Ten westen, een iglovormige bakstenen ijskelder. Deze is nu ingekapseld in de nieuwe aanbouwen gebouwd op het einde van de 20ste eeuw: veranda, vleugels met keuken en feestzalen.
Interieur. Aan de noordzijde van het gebouw, links en rechts van de bescheiden centrale inkomhal, enfilade salons en kamers. Tegen de zuidgevel aan bevindt zich de ruime, dubbelhoge "ridderzaal" die ingericht is in de uitbreiding van het gebouw van 1909. Eretrap naar verdieping in "ridderzaal", traptoren uit 1909 ten zuidoosten, recenter trappenhuis ten westen. Verdieping bestaande uit salons. Kelder met tongewelf onder de vml. donjon, andere kelderruimtes zijn uitgegraven in jaren 1970. De aankleding van het interieur is eclectisch en dateert vermoedelijk voornamelijk uit de verbouwingsfase in 1909-1910. Per salon wordt een andere dominante stijl gebruikt. Bij de aankleding van de eind-20ste-eeuwse nieuwe zalen is gebruik gemaakt van recuperatiemateriaal, onder meer schouwen en glasramen, waardoor ze een historiserend karakter kregen.
Sober aangeklede, bescheiden inkomhal met gestucte wanden en tongewelf, marmeren vloeren. Rechts naast de hal, een kantoor in bootstijl, zijnde ruimte met geometrisch versierd gestuct tongewelf, parket, aangekleed met mahoniehouten vast meubilair (zetels, boekenkasten enz.); erkervormige uitbouw aan voorgevel. Verder een kleine badkamer met art-nouveautegellambrisering. In de uiterste westhoek van het historische gedeelte, een ruim vierkant "Italiaans salon", een eclectische aankleding met elementen uit de neorenaissance en het neoclassicisme. Dubbele deuren met medaillons, bloemenslingers en strikmotieven, voorzien van supraporta's. Houten lambriseringen in gelijkaardige stijl, roze wandbespanning. Wit marmeren schouw, stucplafond met groot cirkelvormig patroon, centrale roset, in de hoeken sierelementen. Links naast de hal, "eerste salon" met eenvoudige neoclassicistische aankleding; daarnaast "muzieksalon", gekenmerkt door boheemse kap, schouw uit recuperatiemateriaal met onder meer wapenschild dat tot in 1909 boven de centrale buitendeur aanwezig was. Ten zuiden, grote "ridderzaal", dubbelhoge zaal gebouwd in 1909 in eclectische stijl. Overheersend gebruik van eikenhouten elementen, bijvoorbeeld lambrisering, omlijsting deuren, grote eretrap naar verdieping, balkon, houten ziend plafond met wapenschilden in de sloefen van de moederbalken. Schouw uit recuperatiemateriaal, met getorste zuilen en houten schouwboezem met wapenschild. Ten oosten van deze zaal, een salon die in 1990 werd ingericht op de plaats van een veranda uit 1909; recuperatieschouw.
Bron: CALLAERT G. & HOOFT E. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kasteelstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Moerkerke [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/78808 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.