Algemene context
Het kasteel van Oostkerke was eigendom van de heren van Oostkerke. Dit kasteel vindt haar oorsprong in de feodaliteit. Als versterkte of heerlijke woning vervullen ze een specifieke rol in de lokale of regionale geschiedenis van een gewest. Hun bestaan loopt parallel met het Ancien Régime. Ze vertegenwoordigen de hiërarchische machtsstructuren van de feodaliteit. Met de opheffing van het heerlijk stelsel verviel hun betekenis. Dikwijls werden ze bewoond door de nazaten van hun voormalige "heren". Het samengaan van een kasteel met hoeve, moestuin, boomgaard en weiland, was een noodzaak binnen een gesloten economisch systeem, waarin elke nederzetting in haar eigen behoeften moest kunnen voorzien. Opvallend is dat vrijwel alle kastelen met oudere kern geheel of gedeeltelijk omwald zijn. Meestal illustreren ze de traditionele bak- en zandsteenstijl. De status die met deze feodale functies gepaard gaat, wordt weergegeven in de residenties van de functiehouders. Vooreerst is er het Kasteel van Oostkerke als residentie van de Heren van Oostkerke, vanaf de 10de eeuw wellicht bestaande uit een motte met burcht, aan de rand van de dorpskern. De Heren van Oostkerke vervullen belangrijke functies als schepenen van het Brugse Vrije. In de 14de eeuw wordt het kasteeldomein uitgebouwd tot een belangrijke opperhofneerhofsite. De amman van Oostkerke resideert op een ronde motte langs de huidige Westkapellesteenweg ("'t Wallant"). Op het gehucht van Mikhem kan eveneens een motte met donjon vermoed worden. Midden 13de eeuw wordt het bestaan van het Kasteel van Lembeke in documenten bevestigd: het is een motte met donjon, als versterkte post langs het Zwin. Vermoedelijk ontstond het uit een woning van Andries van Oostkerke, grafelijk baljuw van het Brugse Vrije.
a) Historisch overzicht
Het "Kasteel van Oostkerke", gelegen langs de Spegelsweg nr. 2 is een imposant kasteeldomein palend aan de zuidelijke rand van de dorpskern van Oostkerke. Het kasteel is de historische residentie van de Heren van Oostkerke, gekenmerkt door een opperhof-neerhofstructuur. De resten van de middeleeuwse neerhofgebouwen werden in de 19de en 20ste eeuw omgevormd tot een grote, pittoreske villa. In het midden van de 20ste eeuw liet de familie van der Elst de omgeving van het kasteel omvormen tot een prachtige architecturale kasteeltuin. Voor de ontwerpen zorgde de internationaal gerespecteerde Nederlandse tuinarchitecte Mien Ruys (1904-1999).
Historiek.
De eerste schriftelijke vermelding van de familie "van Oostkerke" is teruggevonden in een document van 1089, waarin Dodinus van Oostkerke is vermeld als getuige bij de schenking van tienden gelegen op de parochie Oostkerke, door de Graaf van Vlaanderen aan de Sint-Kwintensabdij in Vermandois. Deze adellijke familie resideerde in Oostkerke; archeologisch onderzoek wijst uit dat er bebouwing op de site was vanaf de 10de-11de eeuw, wellicht een houten woontoren. Het is waarschijnlijk dat de kerk van Oostkerke ca. 1100 gebouwd is op gronden die bij de bezittingen van de Heren van Oostkerke hoorden. De Heren van Oostkerke hadden in die tijd bezittingen in de streek van Oostkerke, Damme en Moerkerke tot aan het grafelijk bezit van Male. Wellicht heeft de familie tussen Oostkerke en Sijsele een gesloten domein bezeten, waarbij de Spegelsweg de verschillende domeinen verbond.
In de 13de eeuw zijn dat: het domein in Oostkerke, met een bakstenen donjon op rechthoekige plattegrond, te typeren als een verdedigingsfort langs het Zwin; het domein Spermalie op Sijsele, tot 1228 eigendom van Willem van Oostkerke; en het landgoed Bonem tussen Damme en Vivenkapelle dat in 1247 wordt verworven. In de 14de eeuw bezitten ze de dorpsmolen in Oostkerke, in de 14de en 15de eeuw komen er gronden bij op de heirnis van de Gentse Sint-Pietersabdij in Oostkerke.
"Den Hove van Oostkerke" wordt voor het eerst vermeld in 1358 in een oorkonde waarbij Katelijne, dochter van Louis van Oostkerke, 10 gemet land in de omgeving van het hof wegschenkt aan het Magdalena Godshuis in Brugge. Op het hof van Oostkerke had de familie in de 14de eeuw een nieuwe woning gebouwd, omringd met muren en torens in baksteen: er ontstaat een opperhof-neerhofstructuur. Dit sluit aan bij de algemene trend die vanaf de 13de eeuw plaats vindt, waarbij de donjons of woontorens worden verlaten om in ruimere, meer comfortabele gebouwen te gaan wonen binnen sterke verdedigingsmuren.
Rond de donjon wordt een trapeziumvormig neerhof aangelegd met ten zuiden daarvan een opperhof. Het opperhof is gr.m. rechthoekig, met muren van 47 meter op 24 meter. De drie torens staan op de westelijke hoeken en op de zuidoosthoek, met een diameter van 5,20 meter. De nieuwe woning van de Heren van Oostkerke staat wellicht in de noordoosthoek, de hoek zonder toren. Buiten de ringmuur ligt een gracht van een tiental meter breedte.
Het opperhof is met het neerhof verbonden door een nog niet gelokaliseerde brug. Op de noordwesthoek van het neerhof staat een ronde duiventoren. De toegang tot het neerhof is in de noordoostelijke hoek gelegen, en was door twee ronde torens geflankeerd, met onder de oostelijke toren een ijskelder. Deze monumentale torens bepalen nog steeds de ingang tot het domein. Ten westen van het hof van Oostkerke bevindt zich in de 14de eeuw een bijhorende schapenboerderij.
15de eeuw - De laatste telg van de familie, Margriet van Oostkerke, overlijdt in 1462. Het Hof van Oostkerke gaat over in handen van de erfgenamen, de familie de Fever-de Baenst. Op de kaart van de Zwinstreek van 1501 wordt het kasteel heel onduidelijk afgebeeld. Een beschrijving uit dat jaar in het leenregister van de Burg van Brugge vermeldt: "Antionine Weduwe van mer Jacques d Archies houd thof te Oostkercke en es groot omtrent 10 gemet landt metten huizen en boomen diere up staen, metten upperhove, nederhove, walgrachten, singelen ende boomgaerden daertoe behorende". Een beschrijving in de ommeloper van de Kerkwatering uit 1517 vermeldt dat de gebouwen gedeeltelijk zijn vervallen.
De schapenhoeve is eveneens vervallen, en wordt begin 16de eeuw door een pachthoeve aan de oostzijde van de Spegelsweg vervangen. De kaart van Pieter Pourbus van 1561-1571 toont dat de ommuringen en de duiventoren zijn verdwenen; de donjon is nog deels bewaard. De familie de Croy erft in 1579 het kasteelgoed van Oostkerke. Deze familie resideert niet in het kasteel. Omdat daarenboven de streek lijdt onder godsdiensttroebelen en in 1606 een hele zware storm woedt, kan besloten worden dat begin 17de eeuw het kasteel in vervallen staat was, wat door archiefdocumenten kan worden bevestigd. In 1623 komt het kasteel in het bezit van de familie de Corte. Philips de Corte voert wellicht enkele verbouwingen uit op het kasteel, cf. de korfbogige ingangspoort, de ingangsdeur en het zuidelijke venster op het eerste verdieping van de westelijke toren, die allemaal met zandstenen hoeken zijn versierd en qua bouwstijl verwijzen naar de Brugse renaissance ca. 1630. De duiventoren wordt heropgebouwd.
18de eeuw - Het kasteel op het opperhof wordt afgebroken ca. 1700. Op een kaart van 1765 is de samenstelling van het Hof van Oostkerke duidelijk afleesbaar: de gebouwen van het domein staan allemaal op het neerhof (op de huidige plaats van de gebouwen) en worden "kasteel" genoemd, het opperhof is ingenomen door een grote boomgaard, opperhof en neerhof zijn omringd door een walgracht; rechts van de ingang, een woning voor een hovenier of huisbewaarder. Andere eind-18de-eeuwse kaarten tonen de tuin op het neerhof, ten westen van de gebouwen, meer gedetailleerd: de rechthoekige tuin is in vier gesneden door twee haakse paden, en is aan oostzijde door een muur afgescheiden van de koer naast de woning. Een schetsmatige kaart in de collectie Mestdagh geeft de eind-18de-eeuwse indeling van het gebouw in verschillende kamers weer.
19de eeuw - Het kasteeldomein van Oostkerke wordt in 1799 door de Franse Republiek openbaar verkocht, en teruggekocht door de echtgenote van de vorige eigenaar. Door huwelijk komt het in de familie van Zuylen de Nyevelt Gaesbeek terecht. Deze familie moet door gebrek aan kapitaal het domein openbaar verkopen in 1838. Franciscus Mabesoone, landbouwer en burgemeester in Oostkerke, koopt het goed aan. De verkoopakte bevat een duidelijke beschrijving van de toenmalige toestand: "67 a 90 ca zijnde het moeshof en basse-cour waerop staende het kasteel met koetshuys en stallingen, ingang nemende over een steene brugge met groote poort, hebbende van beide kanten een torreken uitwijsende noordwaert recht over de kerk van Oostkerke, op de westzijde van welke partije zich bevindt het boerenhuyzeke, mitsgaders op de noordwesthoek van het zelve moeshof een torre of duyvekeete, allen gebouwd in steen en bedekt met schaliën, pannen en tegels rondom bewalt en versterkt met steene kayen".
De familie verpacht het domein als landbouwuitbating. De weduwe Mabesoone laat Bernard Mestdagh op het kasteel wonen, gepensioneerd onderwijzer van Oostkerke. Deze krijgt in 1854 de toelating om een stenen korenwindmolen te bouwen ten noorden van het domein, tegen de Zuidbroekstraat aan, nu gekend als de "Oude Molen" (cf. Spegelsweg z.nr./ Zuidbroekstraat).
De zoon van Mabesoone voert in 1884 ingrijpende verbouwingen uit aan het kasteel: hij richt het zuidelijke deel van de vleugel langs de Spegelsweg in als koeienstal, en laat de walgracht rond opper- en neerhof opvullen, de duiventoren wordt afgebroken. De westelijke ingangstoren wordt gebruikt als bietenopslagplaats, de hovenierswoning doet dienst als bakoven en konijnenhok. Gedurende de tijd dat het kasteel in handen is van de familie Mabesoone, is het erg vervallen. In 1908 verkoopt Mabesoone het domein aan Robert Van der Borght uit Ukkel.
Eerste kwart 20ste eeuw - De nieuwe eigenaar Van der Borght komt op het kasteel wonen en laat twee restauratiefases uitvoeren. Bij een eerste restauratiefase vlak na zijn aankoop, laat hij de gebouwen wit kalken en richt hij het huis volledig in. Daarbij koopt bij recuperatiemateriaal aan om het kasteel in te richten, o.m. een gotische schouw uit het huis Sint-Jan uit Brugge, een waterput op de koer en een grote arduinen tafel. Het kasteel wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig geplunderd en gevandaliseerd, waardoor Van der Borgt een tweede zware restauratiefase moet doorvoeren, in 1922. De gebouwen worden voor een groot deel heropgebouwd, op de bestaande fundamenten, en worden niet opnieuw gewit. De indeling van het interieur wordt gewijzigd: klein salon, eetplaats en traphal krijgen hun huidige vorm. Alle heropgebouwde deuropeningen zijn Tudorboogvormig. De gotische schouw is vernield, er worden drie andere antieke schouwen geplaatst. De hovenierswoning wordt als garage ingericht, in de tuin wordt een prieel gebouwd, op de binnenkoer wordt een ratelpopulier geplant, die nog steeds bestaat. Voor de ingangspoort, twee arduinen leeuwen, erboven een houten wapenschild. In 1927 wordt het kasteel verkocht aan Martha Barbé.
Interbellum - De nieuwe eigenares koopt de kasteelweide terug, waardoor ze de westelijke vleugel van de gebouwen kan verlengen met een groot gebouw met o.m. twee garages toegankelijk vanaf de noordkant, waarboven een grote zaal. De brede toegangspoort wordt aan de tuinzijde dichtgemetseld, met een deur en een venster die nu nog bestaan. In 1937 verkoopt mevrouw Barbé het domein (kasteel en weide) aan Baron Jo van der Elst, ambassadeur van België in Wenen.
1937 - heden: Familie van der Elst. Baron Joseph van der Elst zorgt voor de verdere uitbouw van de gebouwen van het historische neerhof tot een pittoreske, comfortabele woning. Op initiatief van zijn echtgenote Allison Campbell Roebling wordt de tuin van het kasteel, samen met het vroegere opperhof en de omliggende gronden, ingericht tot een prachtige kasteeltuin. Voor de ontwerpen wordt de internationaal bekende Nederlandse tuinarchitecte Mien Ruys (1904-1999) aangesproken.
De grote westelijke uitbouw die de vorige eigenares liet bouwen, wordt vervangen door een gebouw in neorenaissancestijl, met trapgevel, een ontwerp van Luc Viérin (Brugge). De gebouwen worden voorzien van centrale verwarming, waterleiding en elektriciteit. De walgrachten worden opengemaakt, de toegangsbrug wordt hersteld. De resten van de verdedigingsmuren van opper- en neerhof worden heropgemetseld en gebruikt in het tuinontwerp van Mien Ruys. De inspanningen worden echter door de Tweede Wereldoorlog teniet gedaan: beschietingen en een strategische overstroming van de omgeving, brengen zware schade toe aan gebouwen en tuin.
Luc Viérin:(1903-1979) zet als zoon van architect Jozef Viérin, de traditie van zijn vader verder en leidt net zoals hem heel wat restauraties. Het verblijf van de familie in Engeland tijdens de eerste wereldoorlog maakt indruk op hem, waardoor vele van zijn villaontwerpen de invloed van de Engelse landelijke architectuur vertonen. Na zijn verblijf in Engeland studeerde hij architectuur tot 1922 aan het HISL Gent. Hij werkte op het architectenbureau van zijn vader te Brugge en nam in de loop van de jaren geleidelijk de leiding over. Hij bouwde o.m. villa's te Knokke – Het Zoute, het eeuwfeestpaleis op het Wapenplein in Oostende en de Koninklijke Villa te Knokke (1934). Hij voerde ook enkele grote restauratiewerken uit.
In de jaren 1950 worden gebouwen en tuin volledig hersteld. In 1950 wordt een salon toegevoegd aan de vleugel langs de Spegelsweg, een ontwerp van architect Luc Viérin (Brugge). Baron van der Elst koopt de omliggende gronden en de Oude Molen aan; deze krijgen een belangrijke rol in het nieuwe tuinontwerp van Mien Ruys. De door de overstroming vernielde beplanting zoals de moerbeihagen, knotwilgen en populieren worden heraangeplant.
b) Beschrijving
Het domein van het Kasteel van Oostkerke is te situeren ten zuidwesten van de dorpskern van Oostkerke. Het is een rechthoekig domein, ten noorden begrensd door de Zuidbroekstraat, ten oosten door de Spegelsweg. Het omvat de percelen van het omwalde opperhof en neerhof van het kasteel, aangevuld met een aantal omliggende weilanden en de z.g. "Oude molen" van Oostkerke. Deze gronden werden door baron Joseph van der Elst aangekocht in functie van de aanleg van een grootschalige kasteeltuin door tuinarchitecte Mien Ruys. Het volledige domein is afgezoomd met moerbeihagen en lange rijen knotwilgen en populieren.
KASTEEL
Het huidige kasteel is gelegen in de noordoostelijke hoek van het voormalige neerhof. Het bestaat uit het monumentale 14de-eeuwse poortgebouw met de twee flankerende ronde torens, waarachter twee vleugels in L-vormige opstelling, die teruggaan op de in kern 14de-eeuwse hoevegebouwen (langs Spegelsweg) en de in kern minimaal 18de-eeuwse hovenierswoning (aan westelijke toren). Deze gebouwen werden door de eeuwen heen ingericht als residentie, in plaats van het afgebroken oorspronkelijke kasteel dat op het zuidelijk gelegen, kleinere opperhof stond. Midden 20ste eeuw werden beide vleugels voorzien van alle hedendaags wooncomfort en uitgebreid met nieuwe aanbouwen naar ontwerp van architect Luc Viérin.
De twee monumentale ronde torens die de ingang flankeren hebben een diameter van 4,40 meter. Ze zijn opgetrokken in helrode baksteen van verschillende formaten, de muren zijn 80 cm dik, ze zijn gevat onder leien tentdaken. Het oorspronkelijke materiaal zijn moeffen, die bij verschillende beschadigingen door de eeuwen heen met recuperatiemateriaal zijn aangevuld en heropgebouwd. De westelijke toren is in 1922 gedeeltelijk heropgebouwd. Het baksteenformaat 22,5 cm lengte komt het meeste voor. Elke toren is voorzien van drie schietgaten met negblokken van Balegemse zandsteen, rond gat in het midden en halfrond aan onderkant. De vensters met dito negblokken, zijn vernieuwd; de vensters met een tussendorpel zijn voorzien van een ontlastingsboog. Tussen de torens bevindt zich een drie meter brede ingangsboog; de huidige ingang en de uitkragende verdieping boven de oude ingang dateren van 1922. Van de brug is de boogaanzet tegen het gebouw en een gedeelte van de middenpijler bewaard. Op de borstwering van de brug bevinden zich twee gehurkte leeuwen, blauwe natuursteen, 97 cm hoogte, midden 18de eeuw; afkomstig van een huis in Brugge.
De oostelijke zijvleugel bevat salons; opgetrokken uit rode baksteenbouw onder rode, pannen zadeldaken met dakkapellen. De tuingevel is witgeschilderd. Tegen de oostelijke toren werd in 1922, vóór de oude zijvleugel langs de Spegelsweg, een gaanderij gebouwd, waarvoor o.m. een schietgat gedicht werd. Van de oude vleugel bleef een gedeelte van de zijgevel aan de Spegelsweg bewaard, o.m. een deel met drie kleine steunberen. In 1922 werden deze muren verhoogd en gebruikt als oostwand voor de grotendeels nieuw opgebouwde vleugel, aan westzijde op oude funderingen opgetrokken. Deze vleugel werd in 1950 aangevuld met een breed salon onder haaks zadeldak, in aansluitende neorenaissancistische stijl, met een groot raam in de topgevel, uitkijkend op een terras. Houten vensters, in de oudere vleugel met houten kruiskozijnen en luiken, tudorbogige deuren.
Tegen de westelijke toren bevindt zich een vleugel die opgebouwd is op de voormalige hovenierswoning. Van de nu dicht geworpen kelderverdieping zijn nog twee venstertjes te zien (neggen en helrode baksteen) met ontlastingsbogen; de begane grond van de vleugel werd in 1922 heropgebouwd. Het bijgevoegde deel uit de jaren 1930 met een grote zaal op twee garages werd bij de verbouwing in de jaren 1938-1939 vervangen door een lage baksteenbouw onder een leien zadeldak met dakkapellen en een hoge bakstenen schoorsteen met uitgewerkte schoorsteenaanzet. De westelijke zijpuntgevel die als een trapgevel werd uitgewerkt, de deur onder een houten luifel en het gerecupereerde neogotische venster geven dit gedeelte van het gebouw een pittoresk karakter. Verder rechthoekige vensters met stenen kozijnen.
Het interieur van het kasteel bevat naast enkele oude elementen, o.m. de zwarte natuursteenvloeren, tijdens de 20ste-eeuwse herstellingsfasen ingebrachte recuperatie-elementen zoals schouwen. Er werd gekozen voor een romantische, historiserende inrichting, wat aansluit bij de algemene sfeer van het gebouw op deze historische locatie.
TUIN
Beschrijving
Voor de aanleg van de tuin rond het kasteel werd de Nederlandse tuinarchitecte Mien Ruys (1904-1999) aangesproken. Eind de jaren ’30 worden tekeningen en ideeën uitgewisseld en ook aanplantingen uitgevoerd. Door de militair-strategische overstroming op het einde van WOII in de streek worden de meeste aanplantingen echter vernield. In 1946-1947 volgen nieuwe gedetailleerde werktekeningen voor het herbeplanten van de tuin, uitgevoerd in het begin van de jaren 1950 (zie figuur).
De tuin is een prachtig voorbeeld van de nieuwe ideeën binnen de tuinarchitectuur die Mien Ruys ontwikkelde, en die gebaseerd zijn op het gebruik van planten die passen bij de bodemgesteldheid in situ, het gebruik van vaste plantenborders, vertrekkende vanuit de aanwezige elementen op die locatie, én een vrij eenvoudige en functionele aanleg. Binnen de tuinomgeving van het kasteel van Oostkerke onderscheiden we eerst de tuin aansluitend bij het (voormalige)kasteel met een vrij strakke tuinaanleg met tuinruimten, vaste plantenborders en de restanten van de opper- en neerhofstructuur. Ten tweede is er de ruimere tuinomgeving waar traditionele landschapselementen gebruikt zijn bij de aanleg en op die manier een geleidelijke overgang maken naar het omgevende polderlandschap. In het ontwerp worden typische elementen van de polders veelvuldig gebruikt voor de vormgeving en krijgen bestaande elementen een plaats: bijvoorbeeld knotwilgenrijen en meidoornhagen, rijen van opgaande Canadapopulieren met typische kromme stam, de kerktoren in het nabijgelegen dorp vormt een blikvanger evenals de oude molenromp en hoogstamboomgaard.
Mien Ruys maakt dankbaar gebruik van de aanwezige historische elementen: die worden niet alleen behouden, maar vaak ook hersteld en opgewaardeerd als markant tuinelement of – structuur binnen het totale ontwerp. Door vorige eigenaars zijn tevoren al aanzetten inrichtingswerken uitgevoerd om de tuinruimte rond de gebouwen te structureren. Ten westen van het gebouw wordt reeds in de 18de eeuw een bakstenen muur gebouwd om een binnenkoer af te scheiden van een lager gelegen tuin. Op die binnentuin laat de begin-20ste-eeuwse eigenaar Van der Borgt een ratelpopulier planten. Mien Ruys laat deze niveauverschillen en kleedt de tuinruimtes verder aan.
Het opperhof en het neerhof, waarvan baron van der Elst meteen na de aankoop van het domein de walgrachten laat herstellen, was in de 14de eeuw door een ringmuur afgeschermd. Beide elementen worden in het ontwerp geïntegreerd. Onder impuls van Mien Ruys gaat men de sporen van de muren opzoeken en met moeffen (baksteen met groot formaat, typisch voor streek) opmetselen tot op niveau van de begane grond, inclusief de cirkelvormige funderingen van de hoektorens van het opperhof en van de duiventoren op de noordwestelijke hoek van het neerhof. Deze structuren worden gebruikt als wandelpaden, die de bezoeker van de tuin langs de verschillende entiteiten binnen het tuinontwerp leidt.
Baron van der Elst koopt in de jaren 1940 de weilanden aan rond het domein, onder meer de percelen ten noorden van het kasteel, tot aan de Zuidbroekstraat. Hij koopt tevens de "Oude Molen" aan; deze molen uit 1854 verliest reeds in 1889 zijn functie en bestaat midden 20ste eeuw uit een witgekalkte molenromp, zonder wieken en zonder binnenwerk (maalinstallatie). De molen krijgt binnen de tuin de functie van uitkijktoren en luxueus tuinpaviljoen, met de afwerking van het dak als terras en het inbouwen van nieuwe vloerniveaus met inbreng van een haard op elke verdieping. De molen wordt door een monumentale populierendreef met het neerhof verbonden, wat voor een uitzonderlijk sterke perspectiefwerking zorgt. De molen staat op de rand van boomgaard met hoogstammige fruitbomen; wellicht gaat die boomgaard niet terug op oudere boomgaard. Op diverse historische kaarten vinden we geen aanduiding terug als boomgaard (wel als moestuin) en bovendien zou dit de windvang van de molen sterk beperkt hebben. Misschien waren er wel één of enkele fruitbomen aanwezig en vormde dit de aanleiding het volledige perceel in te richten als boomgaard, een traditioneel landschapselement bij woning of hoeve in de polders.
De kern van het tuinontwerp is de tuin die zich bevindt op het oorspronkelijke opper- en neerhof, ten zuidwesten van de huidige woning. Rond het huis, op hetzelfde niveau, vormen gesloten tuinen een plantenbastion. Ze zijn afgeschermd door taxushagen die na vijftig jaar een aanzienlijk dikke muur vormen.
De huidige woning heeft een L-vormig grondplan. De twee vleugels sluiten een binnentuin in met ratelpopulier en centraal opgestelde natuurstenen waterput. Deze binnenkoer is afgezoomd door een dikke taxushaag en is een min of meer vlak gazon dat iets lager ligt dan de woning. Tegen de muur van de woning zijn nog enkele geleide perelaars bewaard. Als men de westelijke trap afdaalt, vindt men links de zomerborder, samengesteld uit doorlevende bloemplanten, aanleunend tegen de oude tuinmuur. Bij de zuidelijke trap vanaf de binnenkoer, komt men in een heel intieme, volledig afgesloten tuin (zgn.” Mariatuin”) waarin een mariabeeld opgesteld is dat beschermd wordt door de overhangende de taxushaag. Twee zuilvormige taxussen vormen de hoge beeldbepalende elementen in deze tuinruimte die voor de rest met lage planten vorm gegeven is. Via het aansluitende terras voor de zuidelijke salon, komt men in de taxustuin ten oosten van de woning, waarin vijf geschoren taxussen te bewonderen zijn. Tegen de taxushagen van het terras bevindt zich een lenteborder. Een sterk beeld vormt de smalle gang tussen de taxushagen, ten oosten van de gesloten tuin, die vanop het opperhof leidt tot aan de deur in het poortgebouw.
Langs de paden op de middeleeuwse ringmuren, die vanuit deze met taxus omsloten tuinen bij het huis, doorheen de tuin leiden, vindt men verspreid enkele solitaire bomen of bomengroepjes (abelen, wilgen, één moeraseik) en vooral verschillende bloemenborders met uitgebalanceerde kleurencombinaties. Vóór de westelijke vleugel bevindt zich een terras, waarnaast zich een strak geschoren buxustuin bevindt, geïnspireerd op de laatgotische tuinen en afgezoomd met een haag van lavendelstruiken. Voorbij de grondvesten van de duiventoren, is een stapeltuin ingebed met rotsplanten. Het pad op de oude muren leidt naar het opperhof, over de scheidingsgracht tussen neerhof en opperhof heen. Bij de zuidelijke herfstborder, opgebouwd tegen een achtergrond van doornhaag, zijn de fundamenten van de ronde hoektoren geaccentueerd met een ronde houten bank. Van hieruit heeft men een prachtige doorkijk doorheen de populierendreef naar de oude molen. De molen bevindt zich perfect in de lijn van de twee westelijke opperhof-hoektorens. Aan het einde van de herfstborder, een rozentuin aangelegd in met bakstenen verhoogde perken. Ten zuiden van de tuin, een snijbloementuin, aangelegd door de huidige eigenares.
Kaderen binnen het werk/oeuvre van Mien Ruys:
Algemeen vertonen de ontwerpen van Mien Ruys eenvoud en helderheid wat ook herkenbaar is in de tuin van het kasteel van Oostkerke: vlakbij de woning hebben we kleinere grasperken afgeboord met geschoren massieven die nog een beleving toelaten van de wijdsheid van de omgeving; geleidelijk worden de ruimtes groter maar met eenzelfde basisinrichting (grasveld met duidelijke afboording door bomen, hagen, enz.), verschijnen de typische landschapselementen van de polders (knotbomenrijen, hagen, bomenrijen van populier) en worden er subtiele accenten gelegd in de tuinaanleg. Op die manier loopt de tuin eigenlijk gradueel over in het omliggende polderlandschap... Een rode draad doorheen haar ontwerpen is tevens om gebruik te maken van planten die aangepast zijn aan de situatie ter plaatse, dus rekening houden met de bodem (voedselrijkdom, drainage, substraat, enz.). Dit is heel duidelijk aanwezig in het ontwerp voor het kasteel van Oostkerke, met name in de soortkeuze voor de hagen en bomen. De hagen aan de buitenzijde van het domein bestaan vooral uit meidoorn, een typische en traditionele soort voor hagen in de polders. Dichterbij het huis treffen we meer hagen en massieven aan van taxus, eveneens geschikt voor dergelijke gronden. Inzake de boomsoorten, werden verschillende soorten van de wilgenfamilie gebruikt, met name wilgen, populieren en abelen, die allemaal frequent voorkomen in de polders en geschikt zijn op de vaak vochtige gronden.
Eigenlijk heeft ze dit principe – vertrekken vanuit de karakteristieken en mogelijkheden van de plaats – ook doorgetrokken in het ontwerp voor deze tuin. De aanwezige historische elementen en structuren werden behouden, sommige zelfs hersteld of verbeterd, én kregen een duidelijke plaats in het ontwerp. De molen als markante blikvanger op het einde van vista en dreef, de grondvesten van middeleeuws kasteel als structuur en pad voor tuin dichtbij woning, de middeleeuwse grachten als waterpartij die parallel liep met pad, ...
De ontwerpstijl van Mien Ruys in haar beginperiode (jaren 1930 tot 1950) wordt gekenmerkt door vrij rechtlijnige vormgeving én door plantenborders te gebruiken. Het ontwerp spreekt eigenlijk voor zich want de verschillende tuinruimten zijn geometrische vormen, met enkele lijnen ertussen.
Bron: Digitaal beschermingsdossier 4.001/30000/DW002503.1, Kasteeldomein Oosterke (GILTE S. 2012).
Auteurs: Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Gilté S. 2012: kasteeldomein van Oostkerke [online], https://id.erfgoed.net/teksten/442796 (geraadpleegd op ).
Kasteeldomein van Oostkerke, palend aan de zuidelijke rand van de dorpskern van Oostkerke. Het kasteel is de historische residentie van de Heren van Oostkerke, gekenmerkt door een opperhof-neerhofstructuur. De resten van de middeleeuwse neerhofgebouwen werden in de 19de en 20ste eeuw omgevormd tot een grote, pittoreske villa. In het midden van de 20ste eeuw liet de familie van der Elst de omgeving van het kasteel omvormen tot een prachtige architecturale kasteeltuin. Voor de ontwerpen zorgde de internationaal gerespecteerde Nederlandse tuinarchitecte Mien Ruys (1904-1999).
De eerste schriftelijke vermelding van de familie "van Oostkerke" is teruggevonden in een document van 1089, waarin Dodinus van Oostkerke is vermeld als getuige bij de schenking van tienden gelegen op de parochie Oostkerke, door de Graaf van Vlaanderen aan de Sint-Kwintensabdij in Vermandois. Deze adellijke familie resideerde in Oostkerke; archeologisch onderzoek wijst uit dat er bebouwing op de site was vanaf de 10de-11de eeuw, wellicht een houten woontoren. Het is waarschijnlijk dat de kerk van Oostkerke circa 1100 gebouwd is op gronden die bij de bezittingen van de Heren van Oostkerke hoorden. De Heren van Oostkerke hadden in die tijd bezittingen in de streek van Oostkerke, Damme en Moerkerke tot aan het grafelijk bezit van Male. Wellicht heeft de familie tussen Oostkerke en Sijsele een gesloten domein bezeten, waarbij de Spegelsweg de verschillende domeinen verbond.
In de 13de eeuw zijn dat: het domein in Oostkerke, met een bakstenen donjon op rechthoekige plattegrond, te typeren als een verdedigingsfort langs het Zwin; het domein Spermalie op Sijsele, tot 1228 eigendom van Willem van Oostkerke; en het landgoed Bonem tussen Damme en Vivenkapelle dat in 1247 wordt verworven. In de 14de eeuw bezitten ze de dorpsmolen in Oostkerke, in de 14de en 15de eeuw komen er gronden bij op de heirnis van de Gentse Sint-Pietersabdij in Oostkerke.
"Den Hove van Oostkerke" wordt voor het eerst vermeld in 1358 in een oorkonde waarbij Katelijne, dochter van Louis van Oostkerke, 10 gemet land in de omgeving van het hof wegschenkt aan het Magdalena Godshuis in Brugge. Op het hof van Oostkerke had de familie in de 14de eeuw een nieuwe woning gebouwd, omringd met muren en torens in baksteen: er ontstaat een opperhof-neerhofstructuur. Dit sluit aan bij de algemene trend die vanaf de 13de eeuw plaats vindt, waarbij de donjons of woontorens worden verlaten om in ruimere, meer comfortabele gebouwen te gaan wonen binnen sterke verdedigingsmuren.
Rond de donjon wordt een trapeziumvormig neerhof aangelegd met ten zuiden daarvan een opperhof. Het opperhof is grosso modo rechthoekig, met muren van 47 meter op 24 meter. De drie torens staan op de westelijke hoeken en op de zuidoosthoek, met een diameter van 5,20 meter. De nieuwe woning van de Heren van Oostkerke staat wellicht in de noordoosthoek, de hoek zonder toren. Buiten de ringmuur ligt een gracht van een tiental meter breedte.
Het opperhof is met het neerhof verbonden door een nog niet gelokaliseerde brug. Op de noordwesthoek van het neerhof staat een ronde duiventoren. De toegang tot het neerhof is in de noordoostelijke hoek gelegen, en was door twee ronde torens geflankeerd, met onder de oostelijke toren een ijskelder. Deze monumentale torens bepalen nog steeds de ingang tot het domein. Ten westen van het hof van Oostkerke bevindt zich in de 14de eeuw een bijhorende schapenboerderij.
15de eeuw - De laatste telg van de familie, Margriet van Oostkerke, overlijdt in 1462. Het Hof van Oostkerke gaat over in handen van de erfgenamen, de familie de Fever-de Baenst. Op de kaart van de Zwinstreek van 1501 wordt het kasteel heel onduidelijk afgebeeld. Een beschrijving uit dat jaar in het leenregister van de Burg van Brugge vermeldt: "Antionine Weduwe van mer Jacques d Archies houd thof te Oostkercke en es groot omtrent 10 gemet landt metten huizen en boomen diere up staen, metten upperhove, nederhove, walgrachten, singelen ende boomgaerden daertoe behorende". Een beschrijving in de ommeloper van de Kerkwatering uit 1517 vermeldt dat de gebouwen gedeeltelijk zijn vervallen. Dit is wellicht te wijten aan de toen heersende godsdiensttroebelen.
De schapenhoeve is eveneens vervallen, en wordt begin 16de eeuw door een pachthoeve aan de oostzijde van de Spegelsweg vervangen. De kaart van Pieter Pourbus van 1561-1571 toont dat de ommuringen en de duiventoren zijn verdwenen; de donjon is nog deels bewaard. De familie de Croy erft in 1579 het kasteelgoed van Oostkerke. Deze familie resideert niet in het kasteel. Omdat daarenboven de streek lijdt onder godsdiensttroebelen en in 1606 een hele zware storm woedt, kan besloten worden dat begin 17de eeuw het kasteel in vervallen staat was, wat door archiefdocumenten kan worden bevestigd. In 1623 komt het kasteel in het bezit van de familie de Corte. Philips de Corte voert wellicht enkele verbouwingen uit op het kasteel, zie de korfbogige ingangspoort, de ingangsdeur en het zuidelijke venster op het eerste verdieping van de westelijke toren, die allemaal met zandstenen hoeken zijn versierd en qua bouwstijl verwijzen naar de Brugse renaissance circa 1630. De duiventoren wordt heropgebouwd.
18de eeuw - Het kasteel op het opperhof wordt afgebroken circa 1700. Op een kaart van 1765 is de samenstelling van het Hof van Oostkerke duidelijk afleesbaar: de gebouwen van het domein staan allemaal op het neerhof (op de huidige plaats van de gebouwen) en worden "kasteel" genoemd, het opperhof is ingenomen door een grote boomgaard, opperhof en neerhof zijn omringd door een walgracht; rechts van de ingang, een woning voor een hovenier of huisbewaarder.
Andere eind-18de-eeuwse kaarten tonen de tuin op het neerhof, ten westen van de gebouwen, meer gedetailleerd: de rechthoekige tuin is in vier gesneden door twee haakse paden, en is aan oostzijde door een muur afgescheiden van de koer naast de woning. Een schetsmatige kaart in de collectie Mestdagh geeft de eind-18de-eeuwse indeling van het gebouw in verschillende kamers weer.
19de eeuw - Het kasteeldomein van Oostkerke wordt in 1799 door de Franse Republiek openbaar verkocht, en teruggekocht door de echtgenote van de vorige eigenaar. Door huwelijk komt het in de familie van Zuylen de Nyevelt Gaesbeek terecht. Deze familie moet door gebrek aan kapitaal het domein openbaar verkopen in 1838. Franciscus Mabesoone, landbouwer en burgemeester in Oostkerke, koopt het goed aan. De verkoopakte bevat een duidelijke beschrijving van de toenmalige toestand:
"67 a 90 ca zijnde het moeshof en basse-cour waerop staende het kasteel met koetshuys en stallingen, ingang nemende over een steene brugge met groote poort, hebbende van beide kanten een torreken uitwijsende noordwaert recht over de kerk van Oostkerke, op de westzijde van welke partije zich bevindt het boerenhuyzeke, mitsgaders op de noordwesthoek van het zelve moeshof een torre of duyvekeete, allen gebouwd in steen en bedekt met schaliën, pannen en tegels rondom bewalt en versterkt met steene kayen".
De familie verpacht het domein als landbouwuitbating. De weduwe Mabesoone laat Bernard Mestdagh op het kasteel wonen, gepensioneerd onderwijzer van Oostkerke. Deze krijgt in 1854 de toelating om een stenen korenwindmolen te bouwen ten noorden van het domein, tegen de Zuidbroekstraat aan, nu gekend als de "Oude Molen" (zie Spegelsweg zonder nummer/ Zuidbroekstraat).
De zoon van Mabesoone voert in 1884 ingrijpende verbouwingen uit aan het kasteel: hij richt het zuidelijke deel van de vleugel langs de Spegelsweg in als koeienstal, en laat de walgracht rond opper- en neerhof opvullen, de duiventoren wordt afgebroken. De westelijke ingangstoren wordt gebruikt als bietenopslagplaats, de hovenierswoning doet dienst als bakoven en konijnenhok. Gedurende de tijd dat het kasteel in handen is van de familie Mabesoone, is het erg vervallen. In 1908 verkoopt Mabesoone het domein aan Robert Van der Borght uit Ukkel.
Eerste kwart 20ste eeuw - De nieuwe eigenaar Van der Borght komt op het kasteel wonen en laat twee restauratiefases uitvoeren. Bij een eerste restauratiefase vlak na zijn aankoop, laat hij de gebouwen wit kalken en richt hij het huis volledig in. Daarbij koopt bij recuperatiemateriaal aan om het kasteel in te richten, onder meer een gotische schouw uit het huis Sint-Jan uit Brugge, een waterput op de koer en een grote arduinen tafel. Het kasteel wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig geplunderd en gevandaliseerd, waardoor Van der Borgt een tweede zware restauratiefase moet doorvoeren, in 1922. De gebouwen worden voor een groot deel heropgebouwd, op de bestaande fundamenten, en worden niet opnieuw gewit. De indeling van het interieur wordt gewijzigd: klein salon, eetplaats en traphal krijgen hun huidige vorm. Alle heropgebouwde deuropeningen zijn Tudorboogvormig. De gotische schouw is vernield, er worden drie andere antieke schouwen geplaatst. De hovenierswoning wordt als garage ingericht, in de tuin wordt een prieel gebouwd, op de binnenkoer wordt een ratelpopulier geplant, die nog steeds bestaat. Voor de ingangspoort, twee arduinen leeuwen, erboven een houten wapenschild. In 1927 wordt het kasteel verkocht aan Martha Barbé.
Interbellum - De nieuwe eigenares koopt de kasteelweide terug, waardoor ze de westelijke vleugel van de gebouwen kan verlengen met een groot gebouw met onder meer twee garages toegankelijk vanaf de noordkant, waarboven een grote zaal. De brede toegangspoort wordt aan de tuinzijde dichtgemetseld, met een deur en een venster die nu nog bestaan. In 1937 verkoopt mevrouw Barbé het domein (kasteel en weide) aan Baron Jo van der Elst, ambassadeur van België in Wenen.
1937 - heden: Familie van der Elst. Baron Joseph van der Elst zorgt voor de verdere uitbouw van de gebouwen van het historische neerhof tot een pittoreske, comfortabele woning. Op initiatief van zijn echtgenote Allison Campbell Roebling wordt de tuin van het kasteel, samen met het vroegere opperhof en de omliggende gronden, ingericht tot een prachtige kasteeltuin. Voor de ontwerpen wordt de internationaal bekende Nederlandse tuinarchitecte Mien Ruys (1904-1999) aangesproken.
De grote westelijke uitbouw die de vorige eigenares liet bouwen, wordt vervangen door een gebouw in neorenaissancestijl, met trapgevel, een ontwerp van Luc Viérin (Brugge). De gebouwen worden voorzien van centrale verwarming, waterleiding en elektriciteit. De walgrachten worden opengemaakt, de toegangsbrug wordt hersteld. De resten van de verdedigingsmuren van opper- en neerhof worden heropgemetseld en gebruikt in het tuinontwerp van Mien Ruys. De inspanningen worden echter door de Tweede Wereldoorlog teniet gedaan: beschietingen en een strategische overstroming van de omgeving, brengen zware schade toe aan gebouwen en tuin.
In de jaren 1950 worden gebouwen en tuin volledig hersteld. In 1950 wordt een salon toegevoegd aan de vleugel langs de Spegelsweg, een ontwerp van architect Luc Viérin (Brugge). Baron van der Elst koopt de omliggende gronden en de Oude Molen aan; deze krijgen een belangrijke rol in het nieuwe tuinontwerp van Mien Ruys. De door de overstroming vernielde beplanting zoals de moerbeihagen, knotwilgen en populieren worden heraangeplant.
Het domein van het Kasteel van Oostkerke is te situeren ten zuidwesten van de dorpskern van Oostkerke. Het is een rechthoekig domein, ten noorden begrensd door de Zuidbroekstraat, ten oosten door de Spegelsweg. Het omvat de percelen van het omwalde opperhof en neerhof van het kasteel, aangevuld met een aantal omliggende weilanden en de "Oude molen" van Oostkerke. Deze gronden werden door baron Joseph van der Elst aangekocht in functie van de aanleg van een grootschalige kasteeltuin door tuinarchitecte Mien Ruys. Het volledige domein is afgezoomd met moerbeihagen en lange rijen knotwilgen en populieren.
KASTEEL
Het huidige kasteel is gelegen in de noordoostelijke hoek van het voormalige neerhof. Het bestaat uit het monumentale 14de-eeuwse poortgebouw met de twee flankerende ronde torens, waarachter twee vleugels in L-vormige opstelling, die teruggaan op de in kern 14de-eeuwse hoevegebouwen (langs Spegelsweg) en de in kern minimaal 18de-eeuwse hovenierswoning (aan westelijke toren). Deze gebouwen werden door de eeuwen heen ingericht als residentie, in plaats van het afgebroken oorspronkelijke kasteel dat op het zuidelijk gelegen, kleinere opperhof stond. Midden 20ste eeuw werden beide vleugels voorzien van alle hedendaags wooncomfort en uitgebreid met nieuwe aanbouwen naar ontwerp van architect Viérin.
De twee monumentale ronde torens die de ingang flankeren hebben een diameter van 4,40 meter. Ze zijn opgetrokken in helrode baksteen van verschillende formaten, de muren zijn 80 cm dik, ze zijn gevat onder leien tentdaken. Het oorspronkelijke materiaal zijn moeffen, die bij verschillende beschadigingen door de eeuwen heen met recuperatiemateriaal zijn aangevuld en heropgebouwd. De westelijke toren is in 1922 gedeeltelijk heropgebouwd. Het baksteenformaat 22,5 cm lengte komt het meeste voor. Elke toren is voorzien van drie schietgaten met negblokken van Balegemse zandsteen, rond gat in het midden en halfrond aan onderkant. De vensters met dito negblokken, zijn vernieuwd; de vensters met een tussendorpel zijn voorzien van een ontlastingsboog. Tussen de torens bevindt zich een drie meter brede ingangsboog; de huidige ingang en de uitkragende verdieping boven de oude ingang dateren van 1922. Van de brug is de boogaanzet tegen het gebouw en een gedeelte van de middenpijler bewaard. Op de borstwering van de brug bevinden zich twee gehurkte leeuwen, blauwe natuursteen, 97 cm hoogte, midden 18de eeuw; afkomstig van een huis in Brugge.
De oostelijke zijvleugel bevat salons; opgetrokken uit rode baksteenbouw onder rode, pannen zadeldaken met dakkapellen. De tuingevel is witgeschilderd. Tegen de oostelijke toren werd in 1922, vóór de oude zijvleugel langs de Spegelsweg, een gaanderij gebouwd, waarvoor onder meer een schietgat gedicht werd. Van de oude vleugel bleef een gedeelte van de zijgevel aan de Spegelsweg bewaard, onder meer een deel met drie kleine steunberen. In 1922 werden deze muren verhoogd en gebruikt als oostwand voor de grotendeels nieuw opgebouwde vleugel, aan westzijde op oude funderingen opgetrokken. Deze vleugel werd in 1950 aangevuld met een breed salon onder haaks zadeldak, in aansluitende neorenaissancistische stijl, met een groot raam in de topgevel, uitkijkend op een terras. Houten vensters, in de oudere vleugel met houten kruiskozijnen en luiken, tudorbogige deuren.
Tegen de westelijke toren bevindt zich een vleugel die opgebouwd is op de voormalige hovenierswoning. Van de nu dicht geworpen kelderverdieping zijn nog twee venstertjes te zien (neggen en helrode baksteen) met ontlastingsbogen; de begane grond van de vleugel werd in 1922 heropgebouwd. Het bijgevoegde deel uit de jaren 1930 met een grote zaal op twee garages werd bij de verbouwing in de jaren 1938-1939 vervangen door een lage baksteenbouw onder een leien zadeldak met dakkapellen en een hoge bakstenen schoorsteen met uitgewerkte schoorsteenaanzet. De westelijke zijpuntgevel die als een trapgevel werd uitgewerkt, de deur onder een houten luifel en het gerecupereerde neogotische venster geven dit gedeelte van het gebouw een pittoresk karakter. Verder rechthoekige vensters met stenen kozijnen.
Het interieur van het kasteel bevat naast enkele oude elementen, onder meer de zwarte natuursteenvloeren, tijdens de 20ste-eeuwse herstellingsfasen ingebrachte recuperatie-elementen zoals schouwen. Er werd gekozen voor een romantische, historiserende inrichting, wat aansluit bij de algemene sfeer van het gebouw op deze historische locatie.
TUIN
Voor de aanleg van de tuin rond het kasteel werd de Nederlandse tuinarchitecte Mien Ruys (1904-1999) aangesproken. Reeds in 1938-1939 worden tekeningen en ideeën uitgewisseld. De reeds aangebrachte aanplantingen worden echter door de kunstmatige, militair-strategische overstroming in 1944 vernield. In 1946-1947 volgen gedetailleerde werktekeningen voor het herbeplanten van de tuin, uitgevoerd in het begin van de jaren 1950. De tuin is een prachtig voorbeeld van de nieuwe ideeën binnen de tuinarchitectuur die Mien Ruys ontwikkelde, en die gebaseerd zijn op het gebruik van planten die passen bij de bodemgesteldheid in situ, het gebruik van vaste plantenborders als basis voor het ontwerp, het uitgaan van de essentie van de aanwezige ruimte en de mogelijkheden van de plek, het inbrengen van elementen als treinbielzen enzomeer. De kracht van de kasteeltuin bestaat voor alles uit de perfecte harmonie met, en de perfecte overgang naar het gave omliggende polderlandschap met zijn typische elementen als knotwilgenrijen, grachten en moerbeihagen, zijn kerktoren in het nabijgelegen dorp en de oude molenromp.
De aanwezige historische omgevingselementen worden als bakens gebruikt voor het ontwerp van de tuin. Door vorige eigenaars zijn reeds aanzetten gegeven in het structureren van de ruimte rond de gebouwen. Ten westen van het gebouw wordt reeds in de 18de eeuw een bakstenen muur gebouwd om een binnenkoer af te scheiden van een lager gelegen tuin. Op die binnentuin laat de begin-20ste-eeuwse eigenaar Van der Borgt een ratelpopulier planten.
Het opperhof en het neerhof, waarvan baron van der Elst meteen na de aankoop van het domein de walgrachten laat herstellen, was in de 14de eeuw door een ringmuur afgeschermd. Beide elementen worden in het ontwerp geïntegreerd. Onder impuls van Mien Ruys gaat men de sporen van de muren opzoeken en met moeffen opmetselen tot op niveau van de begane grond, inclusief de cirkelvormige funderingen van de hoektorens van het opperhof en van de duiventoren op de noordwestelijke hoek van het neerhof. Deze structuren worden gebruikt als wandelpaden, die de bezoeker van de tuin langs de verschillende entiteiten binnen het tuinontwerp leidt.
Baron van der Elst koopt in de jaren 1940 de weilanden aan rond het domein, onder meer de percelen ten noorden van het kasteel, tot aan de Zuidbroekstraat. Hij koopt tevens de "Oude Molen" aan; deze molen uit 1854 verliest reeds in 1889 zijn functie en bestaat midden 20ste eeuw uit een witgekalkte, ontwiekte en van alle binnenwerk ontdane molenromp. De molen krijgt binnen de tuin de functie van uitkijktoren en luxueus tuinpaviljoen, met de afwerking van het dak als terras en het inbouwen van nieuwe vloerniveaus met inbreng van een haard op elke verdieping. De molen wordt door een monumentale rij populieren met het neerhof verbonden, wat voor een uitzonderlijk sterke perspectiefwerking zorgt.
De kern van het tuinontwerp is de tuin die zich bevindt op het oorspronkelijke opper- en neerhof, ten zuidwesten van de huidige woning. Rond het huis, op hetzelfde niveau, vormen gesloten tuinen een plantenbastion. Ze zijn afgeschermd door taxushagen die na vijftig jaar een aanzienlijk dikke muur vormen. In de oksel van de twee haakse vleugels bevindt zich een ommuurde binnentuin met ratelpopulier en centraal opgestelde natuurstenen waterput. Deze binnenkoer is afgezoomd door een dikke taxushaag. Als men de westelijke trap afdaalt, vindt men links de zomerborder, samengesteld uit doorlevende bloemplanten, aanleunend tegen de oude tuinmuur. Bij de zuidelijke trap vanaf de binnenkoer, komt men in een heel intieme, volledig afgesloten tuin waarin een kapelletje is opgesteld onder de taxushaag. Via het aansluitende terras voor de zuidelijke salon, komt men in de taxustuin ten oosten van de woning, waarin vijf indrukwekkende geschoren taxussen te bewonderen zijn. Tegen de taxushagen van het terras bevindt zich een lenteborder. Een sterk beeld vormt de smalle gang tussen de taxushagen, ten oosten van de gesloten tuin, die vanop het opperhof leidt tot aan de deur in het poortgebouw.
Langs de paden op de middeleeuwse ringmuren, die vanuit deze met taxus omsloten tuinen bij het huis, doorheen de monumentale tuin leiden, vindt men verschillende bloemenborders met uitgebalanceerde kleurencombinaties en indrukwekkende topiaries. Vóór de westelijke vleugel bevindt zich een terras, waarnaast zich een strak geschoren buxustuin bevindt, geïnspireerd op de laatgotische tuinen en afgezoomd met een haag van lavendelstruiken. Voorbij de grondvesten van de duiventoren, is een stapeltuin ingebed met rotsplanten. Het pad op de oude muren leidt naar het opperhof, over de scheidingsgracht tussen neerhof en opperhof heen. Bij de zuidelijke herfstborder, opgebouwd tegen een achtergrond van doornhaag, zijn de fundamenten van de ronde hoektoren geaccentueerd met een ronde houten bank. Van hieruit heeft men een prachtige doorkijk doorheen de populierendreef naar de oude molen. De molen bevindt zich perfect in de lijn van de twee westelijke opperhof-hoektorens. Aan het einde van de herfstborder, een rozentuin aangelegd in met bakstenen verhoogde perken. Ten zuiden van de tuin, een snijbloementuin, aangelegd door de huidige eigenares.
Bron: CALLAERT G. & HOOFT E. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Hooft E. & Callaert G. 2006: Kasteeldomein van Oostkerke [online], https://id.erfgoed.net/teksten/78916 (geraadpleegd op ).