is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Landhuis Groot Huys met park en tuinpaviljoen
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Landhuis Groot Huys met park en tuinpaviljoen
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Landhuis Groot Huys
Deze vaststelling was geldig van tot
Het ‘Groot Huys’ of Verviershuis is een voorbeeld van een minstens tot de 17de eeuw opklimmende afspanningssite, die in de loop van de 18de eeuw evolueerde tot een landhuis met aanzien als eigendom van een adellijke familie. Gedurende de 19de eeuw werd het landhuis verbouwd en uitgebreid tot een U-vormige residentie in empire- en neoclassicistische stijl met een rijkelijk interieur en bijhorend koetshuis. Tussen 1960 en 1990 deed het pand dienst als gemeentehuis. Het bijhorende fraaie park is een historisch gegroeid landschapspark.
De site van het 'Groot Huys' gaat volgens de Status Animarum van 1687 terug op een oude afspanning 'Het Schaeck', bewoond door Gillis Velleman-Pierijntjen Jacobs, Jan Lauwaert en Livijne Lauwaert. Deze herberg, omschreven als "behuysde hofstede", werd eind 17de of begin 18de eeuw gekocht door ridder Jan Marynus de Waepenaert (1663-1724), heer van Erpe, griffier van Overmere-Uitbergen en hoofdschepen van het Land van Dendermonde.
Na de dood van zijn echtgenote Marie Philippine Guens in 1736 erfde hun dochter Constance P. de Waepenaert (1705-1756) de woning. Bij de inventarisatie van de nalatenschap van M.P. Guens wordt een eerste maal melding gemaakt van een "groot huys", waaraan de latere benaming zeer waarschijnlijk ontleend is.
Constance P. de Waepenaert huwde in 1738 met haar neef ridder Emmanuel Jan de Waepenaert, heer van Bernage, advocaat bij de Raad van Vlaanderen en hoofdschepen van het Land van Dendermonde (1711-1781). Hun zoon, ridder Jan Jozef Emmanuel de Waepenaert (1742-1793) die in 1782 huwde met Josyne de Bruyne, erfde het Groot Huys te Overmere. Het jaartal “ANNO 1783” op de hardstenen tussendorpel van de voordeur verwijst mogelijk naar het jaar dat hij de woning betrok, restaureerde of liet heropbouwen.
Zijn dochter, jonkvrouw Isabelle A. de Waepenaert de Bernage, liet bij testament in 1809 al haar goederen na aan haar echtgenoot Emmanuel Papeleu uit Gent die deze een jaar later op 18 juli 1810 verkocht. Volgens de gegevens uit de eerste kadastrale legger, opgesteld in 1834, behoorden de woning en achterliggende tuin in die periode toe aan Joseph Leonard De Bie, een Brusselse rentenier. Alsnog volgens het kadasterarchief verwierf advocaat Casimir De Geyter in 1837 het domein, dat inmiddels “aanzienlijk verbeterd” was en wellicht het huidig empire voorkomen had verkregen. Advocaat Casimir De Geyter bezat meer eigendommen in de regio, zoals het Geuzenkasteel in de Lambroekstraat te Massemen (Wetteren) dat hij in 1844 verwierf.
In 1851 kon advocaat De Geyter het aanpalende perceel met de vroegere gasthuisgebouwen via ruil verwerven. Hij bekostigde de bouw van het nieuwe Burgerlijk Hospitaal (gelegen Baron Tibbautstraat 29-29A, op het moment van de bescherming (2014) afgebroken en vervangen door een nieuwbouw) en liet in de afsluitingsmuur naast zijn woning een kleine bidplaats toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, ter herinnering aan de vroegere kapel van het gasthuis inmetselen. In het muurkapelletje was een herdenkingssteen aangebracht met het opschrift: "EERSTEN STEEN ALHIER GEPLAETST DOOR/ MR. J. VAN DEN BERGHE, PASTOOR/ MR. C. DE GEYTER, ADVOCAAT/ MADAME DE GEYTER/ EN JUFFR. FANNY DE GEYTER, HUNNE DOCHTER,/ DEN 8 OCTOBER 1853". Tijdens de verbouwing van het Groot Huys tot gemeentehuis in 1958-1960 werd het kapelletje gesloopt. De gedenksteen bleef bewaard in het documentatiecentrum van de Heemkundige Kring.
Het Groot Huys werd vervolgens bewoond door dochter Fanny De Geyter (1841-1886) en ridder Camille Vervier (1827-1898) en was sindsdien ook gekend als het 'Verviershuis'. Ridder Vervier vergrootte de tuin rond 1866 aanzienlijk met een achterliggend stuk land, boomgaard en tuin en vormde het om tot de huidige lusttuin met paviljoen (confer het kadasterarchief). Daarna betrok jonkheer Edgard Vervier (1866-1910) de woning. Vanaf 1910 was het buitengoed van zijn zus Aline Vervier (1867-1945), echtgenote van Fernand Maertens de Noordhout uit Gent.
Tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog werd het huis bezet door Duitse soldaten. Na de bevrijding in 1944 werd het domein tijdelijk gehuurd door H. Baert, nijveraar uit Lokeren, die een textielfabriek oprichtte in de Molenstraat te Overmere.
Mevrouw Andrée Maertens de Noordhout, echtgenote van Philippe de Hemptinne uit Gent, verkocht het Groot Huys en de bijhorende gronden aan het gemeentebestuur van Overmere op 12 april 1955. Tussen 1958 en 1960 werd de woning verbouwd tot gemeentehuis naar ontwerp van architect Alphonse Burm (Berlare) door aannemer Jozef Rogiers.
In 1960 werd de bovenverdieping ingericht als Boerenkrijgmuseum onder de begeesterende leiding van pastoor Penne. De collectie van dit museum werd na het overlijden van pastoor Penne overgemaakt aan de gemeente Berlare. Deze verzameling behoort nu tot het 'Museum Donkmeer - klim naar de democratie', geopend sinds 2006 aan het Donkmeer, dat niet alleen de Boerenkrijg maar ook de geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden in de 18de en 19de eeuw belicht.
Begin jaren 1990 werd het voormalige gemeentehuis gerenoveerd. Zo werd het gebouw behandeld tegen vochtproblemen, werd het schrijnwerk vernieuwd en de oude raadszaal opgeknapt. Op het moment van de bescherming (2014) was het gebouw in gebruik als bibliotheekfiliaal, trouwzaal, vergaderruimte en documentatiecentrum van de Heemkundige Kring.
Het voormalige Groot Huys is ingeplant tegenover de parochiekerk in het gemeentecentrum aan het kruispunt met de Molen-, Burg. de Lausnay- en Kerkstraat onderdeel van twee belangrijke steenwegen. Door deze ligging is dit historische gebouw een belangrijk herkennings- en referentiepunt in het straatbeeld.
Het voormalig landhuis heeft een U-vormig grondplan. Volgens de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) gaat het goed echter terug op een L-vormig complex met achterliggende tuin met formele aanleg parallel aan de Molenstraat. Daarachter was er een terrein met gaaiwip, volgens de literatuur gebruikt door de Sint-Sebastiaansgilde, dat pas circa 1866 bij het domein gevoegd werd. Het landhuis werd voor 1834 (Primitief Plan) verbouwd tot een U-vormige plattegrond, in 1837 kadastraal vermeld als een "aanzienlijke verbetering". Zeer waarschijnlijk werd de woning hierbij vergroot met de twee rechtse traveeën en het achterliggend koetshuis en verkreeg het gebouw het huidige empire voorkomen. In 1851 werd het gebouw door Casimir De Geyter vergroot met een klein volume in de oostelijke oksel (zie kadasterarchief).
Heden bestaat het pand uit een L-vormig hoofdgebouw van twee bouwlagen en negen traveeën aan de straathoek onder een doorlopend pannen schilddak met twee hoekschouwen en vernieuwde dakruiter. Aan de Baron Tibbautstraat wordt het goed afgesloten door arduinen stoeppalen aan een ketting. Achteraan zijn er twee haakse éénlaagse vleugels, waarvan de rechter aanvankelijk koetshuis was en de linker in de jaren 1960 volledig herbouwd werd.
De voorgevel was voor de restauratiewerken van 1958-1960 beraapt, op het moment van de bescherming (2014) gaat het om een bepleisterde witgeschilderde gevel op een lage hardstenen plint. Bovenaan is de gevel afgelijnd door een decoratief omlopend hoofdgestel met geprofileerde lijst, fries van rozetten en vrouwenhoofdjes onder een overstekende kroonlijst op tandlijst en klossen. De tot cordon doorgetrokken vensterdorpels markeren de pui. De rondboogvormige vensters met naar oud model vernieuwd schrijnwerk met V-vormig bovenlicht en persiennes zijn karakteristiek voor het begin van de 19de eeuw. De centrale deurtravee met rechthoekige voordeur is gevat in een hardstenen omlijsting in Lodewijk XVI-stijl, gedateerd "ANNO 1783". Daarboven zit een rondboogvormig deurvenster aan een gesmeed ijzeren balkon met het blazoen van Overmere. Er zit een grote getoogde poort met doorrit in de achtste travee, in een rechthoekige hardstenen omlijsting met imposten en een sluitsteen, geflankeerd door twee arduinen bolvormige schamppalen. Volgens de bouwnaad in achtergevel en kadastergegevens is deze toegevoegd in het begin van de 19de eeuw.
De soberdere witgeschilderde bakstenen achtergevel, oorspronkelijk met drie houten dakkapellen, heeft nu maar één centrale dakkapel. De gevel is voorzien van rechthoekige benedenvensters met persiennes, rondboogvormige bovenvensters en een centrale achterdeur met bovenlicht gevat in een gecementeerde omlijsting in classicistische stijl.
Het hoofdgebouw met L-vormige indeling heeft zowel neoclassicistische als empire interieurelementen. De oorspronkelijk dragende structuur met moerbalken is nog overal aanwezig. In het oude kadaster van 1835 wordt het omschreven als "sterk gebouwd, doch niet regelmatig verdeeld met vestibule, grooten salon, twee niet nieuwe cabinetten, heeft verscheyde beneden- en bovenplaatsen, en twee andere kamers, keuken, washuys en benevens remise en stallingen". Deze beschrijving komt nog steeds overeen met de bewaarde toestand.
De L-vormige traphal geeft aan weerszijden uit op een groot salon, waarvan het rechtse voorheen als raadszaal en thans als trouwzaal gebruikt wordt en het linkse als bibliotheekruimte. Onder de trap zit de toegang tot de vernieuwde kelder onder de voormalige raadszaal. In de hal ligt een kwaliteitsvolle gangvloer in zwarte en witte marmer met een centraal medaillon in verschillende marmersoorten. De wanden zijn gedecoreerd met 19de-eeuwse landschapsschilderingen, naar verluidt vroeger gedateerd en gesigneerd door Casimir De Wilde uit Wetteren. Tijdens het interbellum werden de taferelen gerestaureerd door de familie De Wilde en in 1994 nogmaals gerestaureerd door Willy De Backer. Er zijn verder rechthoekige vleugeldeuren met empire getint rondboogvormige, beschilderde supraporta en pijlenbundels. De eikenhouten slingertrap is voorzien van twee trappalen en balusters in classicistische stijl.
Het salon rechts is de voormalige raadszaal en latere trouwzaal met parketvloer, ingericht in neoclassicistische stijl met een geprofileerde houten lambrisering. Er staat een wellicht midden 19de-eeuwse groen marmeren schouw met een gestucte schouwboezem met gegroefde pilasters met kapitelen en een eierlijst. Er is een getrapte geprofileerde plafondomlijsting met diamantkoppen en gestileerde florale motieven in de hoeken. Het salon links is ingericht als bibliotheekruimte, met sober gestuct plafond, witte marmeren schouw met florale motieven en een guirlande in het midden.
Op de eerste verdieping zijn er vijf vertrekken, allemaal bereikbaar via de gang parallel aan de achtergevel. De kamers hebben een sobere aankleding met eenvoudig lijstwerk met nog een aantal 19de-eeuwse marmeren schouwen met gestucte boezems. De grote zolder telt negen deels zichtbare spanten met ingesneden telmerken.
Het voormalig koetshuis in wit geschilderd baksteenmetselwerk telt zes traveeën (oorspronkelijk meer) en één bouwlaag onder een schilddak met zwarte pannen. De tuingevel wordt geritmeerd door een rondboogarcade van zes traveeën. De poorten zijn vervangen door beglaasde poorten met houten waaier in het bovenlicht.Het interieur is volledig vernieuwd.
Bij het Groot Huys hoort een groot park dat zich uitstrekt in de diepte langs de Molenstraat, de weg naar Uitbergen.
Het ruime park met fraaie landschappelijke aanleg klimt op tot het midden van de 19de eeuw. De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) toont een aanvankelijk veel kleinere tuin met formele aanleg parallel aan de Molenstraat, grenzend aan het L-vormige Groot Huys. Daarachter lag een terrein met gaaiwip, dat pas circa 1866 door ridder Camille Vervier samen met een boomgaard bij het domein gevoegd werd en omgevormd werd tot de lusttuin met paviljoen (confer kadasterarchief).
Het park vertoont de typische midden 19de-eeuwse landschappelijke aanleg met serpentinevijver omgeven door slingerende paden en grote bomen.
Het kleine paviljoen aan de vijver met octogonaal grondplan, afgedekt door een mansardedak met leien, werd volgens kadastergegevens eveneens gebouwd in de jaren 1866. Typologisch en stilistisch gaat het paviljoen terug op een 18de-eeuwse belvedère die traditioneel op het einde van een formele tuin in de as van de kruisvormige aanleg werd gebouwd als uitkijkpunt op de achterliggende gronden. Mogelijk gaat deze tuinfolie eveneens terug op een 18de-eeuwse exemplaar, aangezien het effectief is ingeplant nabij de kadastrale grens van de 18de-eeuwse formele tuin (confer de Ferrariskaart), en werd het bij de aanleg van de lusttuin circa 1866 gerenoveerd of herbouwd. Op het moment van de bescherming (2014) bestond het paviljoen uit lichtgeel geschilderde beraapte muren met grijze accenten en een omlopend hoofdgestel, op de hoeken steunend op voluutvormige consoles met guirlandes. De rondboogvormige deuropening zit vervat in een geblokte omlijsting en een decoratieve sluitsteen met een saterhoofd, afgesloten door een decoratief smeedijzeren hek. Het paviljoen heeft twee rechthoekige vensters.
Parallel aan de achtergevel van het Groot Huys is er een leibomenrij van vier gekandelaarde linden. Het betreft een bepaalde beheervorm uit het verleden waarbij beplantingen werden geënt, gekapt en geleid. Ze werden geplant met een bepaalde functie zoals zonne-, wind- of regenscherm. De leibomenrij is exemplarisch als een beeldbepalend object dat historische eenheid vertoont met een bouwkundig element (in dit geval een landhuis).
Typerend binnen de landschappelijke tuinstijl is ook de aandacht voor de diversiteit aan boomsoorten, hun exotische karakter en de kleurvariëteiten in het tuinpark. De voornaamste bomen zijn (opname 2010):
In het park staat ook sinds 2011 een Onze-Lieve-Vrouw van Lourdeskapel. Deze wegkapel situeerde zich aanvankelijk op de splitsing Molenstraat en Kasteelwegel, maar werd omwille van wegenwerken in 2009 afgebroken en heropgebouwd in het park van het Verviershuis en plechtig ingehuldigd op 7 mei 2011. De wegkapel was opgericht door advocaat Casimir De Geyter, eigenaar van het nabijgelegen Groot Huys, in 1841, het geboortejaar van Casimirs dochter Fanny. De kapel was reeds aangegeven op de kaart van Vandermaelen (1847-48) en als kleine constructie op de Atlas der Buurtwegen van Overmere (1843-1844). Het betreft vandaag een bakstenen wegkapel op rechthoekig grondplan onder een zadeldak (pannen) met onbeschilderde gevels, gepleisterde voorpuntgevel met naamplaat onder ijzeren topkruis, brede rechthoekige vleugeldeur geflankeerd door pilasters met een getrapt bakstenen kapiteel en een groengeschilderde vleugeldeur met sierlijk getraceerde deurlichten. Beide zijgevels bevatten een rondboogvormig venstertje met nieuw schrijnwerk. In het interieur staat een gemetst altaar met polychroom plaasteren beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, geplaatst in een ondiepe nis.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/42003/113.1, BERLARE : Voormalig Groot Huys, later z.g. Verviershuis, bijhorend park met tuinpaviljoen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De collectie van het Boerenkrijgmuseum dat in 1960 op de bovenverdieping werd ingericht, werd overgedragen aan het 'Depot van de Heemkundige Kring Overmere'. Deze collectiestukken worden momenteel geïnventariseerd.
Is deel van
Baron Tibbautstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Landhuis Groot Huys met park en tuinpaviljoen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/79375 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.