Hoeve "Jezuïetengoed", zie actuele stafkaart. In de bocht gelegen hoeve uit de jaren 1920, na de Eerste Wereldoorlog dichter bij en in de bocht van de straat heropgebouwd ter vervanging van een dieper in gelegen historische hoeve (zie restanten omwalling).
In de loop van de middeleeuwen ontwikkelde zich hier een Benedictinessenklooster dat na de godsdiensttroebelen op aandringen van bisschop Rythovius in 1585 werd toegewezen aan de Jezuïeten die zopas te Ieper een college hadden gesticht. Het middeleeuwse kloostercomplex wordt dan ook nog summier (onder meer met kerk) op de Grote Kaart van het Brugse Vrije van de hand van Pieter Pourbus (circa 1561-1571) net buiten de grenzen van het Brugse Vrije als "Clooster van Merckem" aangeduid. Na de vernieling van de kloostergebouwen (brand) door de hervormingsgezinden in 1590, lieten de Jezuïeten ter hoogte van de ruïnes een nieuwe hoeve bouwen, het zogenaamde "Jezuïetengoed". Deze hoeve deed niet enkel dienst als landbouwbedrijf, maar werd eveneens gebruikt als schoolgebouw. Op de Ferrariskaart (1770-1778) is het hoevecomplex "Clooster Goet" weergegeven als een grote omwalde site met verschillende losse bestanddelen U-vormig rondom het erf opgesteld. Ten oosten van de hoeve bevond zich ook de "Clooster Molen" die thans nog verder leeft in de huidige straatnaam Kloostermolenstraat. Bij de opheffing van de Jezuïetenorde in 1773 werd de hoeve eigendom van de bisschop van Ieper die ze vervolgens van de hand deed ten voordele van Jean Jacques van Outryve, heer van Merkem. Wanneer zijn dochter in 1797 met ridder Patrice de Coninck (1770-1827) huwde, kwam de hoeve in het bezit van het geslacht de Coninck. Omstreeks het midden van de 19de eeuw was de hoeve nog steeds een omwalde hoeve met losse bestanddelen U-vormig rondom het erf geschikt en droeg zij de naam "Ferme Jesuiten Goed" (zie Atlas der Buurtwegen, circa 1843) een naam die tot op de dag van vandaag behouden bleef.
Hoeve uit de wederopbouwperiode met losse bestanddelen U-vormig rondom onverhard erf opgesteld. Rode baksteenbouw onder pannen zadeldaken (deels vernieuwd). Ten noorden, boerenhuis met verzorgd metselwerk, onder meer gekoppelde ramen in korfboognis, risaliet uitgewerkt als tuitgevel op schouderstukken met muurvlechtingen en baksteenfries onder de gootlijst. Ten oosten en ten westen, respectievelijk verbouwde schuurvleugel en stalvleugel met laadvensters als klimmende dakkapellen. Vernieuwd houtwerk.