is aangeduid als beschermd monument Kloostercomplex ursulinen
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Kloostercomplex ursulinen: omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Ursulinenklooster
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kloostercomplex ursulinen: klooster met kapel
Deze bescherming is geldig sinds
Het ursulinenklooster in eclectische stijl, neogotische en neo-Vlaamse-renaissance-inslag werd gebouwd in 1901 door architect Hyacinth Martens. De lagere school (1902) en de boerderij van het klooster (1908-1909) werden net als het kloostergebouw ontworpen door Hyacinth Martens. De neogotische kapel naar ontwerp van kanunnik Jan Broux werd in 1909-1910 aangebouwd aan het klooster. De naaischool, de Heilig Hartkapel en de heiligenbeelden in de tuin dateren van 1928-1929.
Historiek
Het door architect Hyacinth Martens (Stevoort) ontworpen en aan de Heilige Familie toegewijd complex is tevens een voormalig retraitehuis (van 1903 tot 1940) voor meisjes en vrouwen, tot 1952 ook de zetel van het hoofdbestuur der ‘Diocesane Congregatie van de Ursulinen van het bisdom Luik’ en noviciaat, heden Instituut Mater Dei. Een deel is vandaag tevens in gebruik genomen door de Gesubsidieerde Vrije Lagere School De Linde.
Een eerste ontwerp werd door Martens aan de zusters voorgelegd op 12-13 december 1900. Bij akte van 7 oktober 1900 werd van de kerkfabriek bouwgrond aangekocht met een oppervlakte van 1 haectare 64 are 96 centiare. Op 15 maart 1901 werd een som van 300 Belgische frank uitbetaald aan architect L. Goyaerts (Tilburg) “pour un plan de couvent et des écoles à construire à Overpelt”, waarvan verder nergens nog sprake is. Bij verkoopakte van 7 oktober 1900 werd van de kerkfabriek Sint-Martinus een bouwgrond aangekocht van 1 hectare 64 are 96 centiare. Deze grond werd aangekocht op de persoonlijke naam van vier zusters ursulinen uit ‘s-Gravenvoeren, omdat de kloosters vóór het bestaan van de vzw’s geen rechtspersoonlijkheid hadden. Op 2 mei 1901 vond de eerstesteenlegging van het klooster plaats, waarvoor in totaal 1.400.000 Rekemse bakstenen werden aangekocht, alsook van een lagere meisjesschool, eveneens naar ontwerp van architect H. Martens (Stevoort). Op 13 augustus 1902 werd een bijkomend hoeveterrein aangekocht. 20 oktober 1902 is de stichtingsdatum van de gemeenschap der zusters ursulinen in Overpelt. Op 22 oktober 1902 werd de lagere meisjesschool geopend. Klooster en lagere school werden kadastraal genoteerd in 1903.
Op 1 oktober 1904 werd de ‘bewaarschool’ opgericht. In 1907 werd een nieuw terrein aangekocht, nodig voor de uitbreiding van de lagere school langs de Vloeterstraat, waar later nieuwbouw in de plaats kwam. In 1908-1909 werd de kloosterboerderij gebouwd, weer naar ontwerp van H. Martens (Stevoort). Deze uitbreiding van de lagere school en de boerderij werden in 1909 kadastraal genoteerd.
Op 17 augustus 1909 gebeurde de eerstesteenlegging van de nieuwe kapel haaks op de achtergevel van het klooster (ter vervanging van het te klein geworden oude lokaal binnen het klooster), naar ontwerp van kanunnik Joannes Broux (1859-1927), de visitator van het klooster, met als aannemers de gebroeders Janssen (Neerpelt), waarvan er één het ontwerp mee hielp opmaken. Een eerder ontwerp van architect H. Martens (Stevoort) werd niet uitgevoerd bij gebrek aan financiële middelen. Op 5 oktober 1910 werd het bedehuis gewijd door Monseigneur Rutten, bisschop van Luik. Het kadaster noteert de nieuwe kapel in 1911.
De kapel was volledig uit gewapend beton opgetrokken (naar verluidt oudste betonkerk in Vlaanderen), met ‘kunstzandsteen’ bekleed en waterdicht gemaakt met een asfaltemulsie zogenaamd ‘porolith’ van de Elsässische Emulsionswerke G.m.b.H. (Straatsburg). Het bedehuis werd gebouwd in Engelse neogotische stijl. Kenmerkend hiervoor waren het doorgedreven verticalisme, de platte bedaking, de vierkante toren met hoekpinakels en de gekanteelde bekroning van de muurvlakken.
Door vochtigheidsproblemen, die koude veroorzaakten, werd in de lente 1912 een bakstenen muur rond de kapel gebouwd, met een ruimte tussen beide muren, behoud van de ordonnantie, het optrekken van de koorpartij met centrale traptoren en het aanbrengen van een doorgetrokken zadeldak na het gedeeltelijk slopen van de oorspronkelijke koortoren. Ondertussen, namelijk op 25 april 1911, had het gemeentebestuur een toelage gegeven voor de bouw van toiletten en een overdekte speelplaats. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren er inkwartieringen van Duitse soldaten in het klooster. De lagere school aan de Vloeterstraat werd uitgebreid, zoals kadastraal genoteerd in 1915.
Op 10 juni 1918 werden klooster en communauteit plechtig toegewijd aan het Heilig Hart. Op 10 oktober 1920 werd een naaischool geopend, annex leergang huishoudkunde, in een zaal van het klooster. In 1928-1929 werd een afzonderlijke naaischool gebouwd, zogenaamd ‘Sint-Ursula’, naar ontwerp van moeder-overste Mère Madeleine en zuster Germaine, in 1936-1937 vergroot en uitgebreid naar ontwerp van architect J. Perriëns (Overpelt), geboren te Roosteren in Nederland.
In 1928-1929 werden tevens in de tuin beelden geplaatst uit het leven van Jezus en Maria, alsook van de stichteres en de patrones van de orde, de Heilige Angela Merici en de Heilige Ursula, en van beschermheiligen als Sint-Michiel. In 1929 bouwden de zusters de huidige grot van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, getuige de gedenksteen in de grot, ter vervanging van de eerste van 1908. In de periode 1933-1935 werden meerdere uitbreidingen van het kloosterdomein doorgevoerd. In 1933 werd in het zuidoostelijke punt van de tuin een Calvarieberg opgericht. Op 1 september 1938 vond de oprichting plaats van de middelbare school, waarna verhoging en verlenging van de lagere school naar ontwerp van J. Perriëns. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er inkwartieringen van Belgische, Duitse en Engelse soldaten in klooster en klaslokalen. Op 22 januari 1945 sloegen op het veld voor het klooster twee Duitse bommen in, waardoor het glas aan de voorzijde van het complex sneuvelde. Na de Tweede Wereldoorlog volgden nieuwe gebouwen voor lager en middelbaar onderwijs. In 2001 werden in de kapel binnenschilderwerken uitgevoerd en werd aldaar de elektriciteit vernieuwd.
Beschrijving
Het eclectische geheel, met neogotische en neo-Vlaamse-renaissance-inslag bij het klooster en met neogotische kapel, bestaat hoofdzakelijk uit het kloostergebouw ten zuidwesten, met achteraan centraal aansluitende kapel en meer ten noorden aangebouwde vleugel van na de Tweede Wereldoorlog, de ten noordoosten gelegen, losstaande L-vormige voormalige naaischool met latere aanbouwsels, deels in plaats van verdwenen volumes, en meer aan straatzijde ten noordwesten gelegen voormalige lagere meisjesschool. Ten zuiden zijn er nog losstaande bestanddelen, namelijk de na de Tweede Wereldoorlog opgetrokken schoolgebouwen voor secundair onderwijs. Het complex was eertijds door een muur omheind, met ten zuiden van het klooster de voormalige weiden voor het vee.
Het zijn bakstenen gebouwen onder grotendeels gecombineerde mansarde-, zadel- en schilddaken (kunstleien), met een viertal originele dakkapellen onder zadeldakjes bij het kloostergebouw en latere brede, gekoppelde dakkapellen. Er is hardsteen gebruikt voor de afzaat van de plint, lekdrempels, diamantkopsluitstenen en bij de kapel voor water-, deklijsten van aandaken met bekronende hardstenen kruisen ten oosten en westen, lateien en de afwerking van de versneden, deels op elkaar gestelde steunberen; andere natuursteen voor muurbanden, hoekblokken, boven-, tussendorpels en de afwerking van de steekboogfriezen. Verder is er een wit beschilderde bepleistering van muurbanden, panelen, aanzet-, sluitstenen en consoles van baksteenfriezen, bij de voormalige lagere school en de naaischool. Er zijn geprofileerde, houten kroonlijsten, bij het kloostergebouw op dito consoles. De ramen en deuren van de grotendeels korfboogvormige muuropeningen in geprofileerde omlijstingen zijn in de jaren 1980-1990 grotendeels door pvc en aluminium vervangen. Er zijn lelievormige sierankers met gekrulde spie bij het kloostergebouw en getrapte, rechte muizentandfriezen bij de kapel.
Het inspringend kloostergebouw telt negentien traveeën en twee bouwlagen. De licht verhoogde begane grond heeft betraliede en deels gedichte rechthoekige keldergaten met afgeronde bovenhoeken. De drie uiterste traveeën vormen telkens een uitspringende haakse vleugel. De middenrisaliet heeft een van bewaard hout- en traliewerk (in bovenlicht) en originele smeedijzeren trekbel voorziene vleugeldeur in een geprofileerde natuur- en bakstenen omlijsting op hardstenen neuten, geflankeerd door driekwartzuiltjes met bekronende rondstaaf; de hardstenen bordestrap heeft bewaarde smeedijzeren hekken tussen hardstenen, van een bolbekroning voorziene pijlers, en een recente luifel. Een groot kloostervenster bevindt zich op de tweede bouwlaag, geflankeerd door natuurstenen gevelstenen met inscriptie ANNO 1901. De trapgevelvormige bekroning vertoont een natuurstenen afwerking, met bloemen versierde schouderstukken, overhoeks topstuk en spitsbogig spaarveld met ingeschreven, van flankerende venstertjes en bekronend spitsboogvenstertje voorziene korfboognis, waarin wit beschilderde, van cherubijntjes vergezelde beelden van Heilige Maria, Jozef en Jezus op een geprofileerde sokkel met inscriptie JESUS MARIA JOSEPH, onder een rondbogig opengewerkt baldakijntje.
De boogvelden van de vensters zijn versierd met het Christusmonogram tussen kruisjes, de letters SMR tussen kroontjes (voor Sancta Maria Regina), SJOP (?) tussen lelietakken (waarschijnlijk voor Sint-Jozef), SAE (voor Sint-Angela Merici, stichteres van de orde) tussen idem dito en SUAR (voor Sint-Ursula, patrones van de orde) tussen palmtakken. De zijrisalieten hebben telkens een centraal kruisvenster, waarboven, op de tweede bouwlaag, twee smalle kloostervensters met centrale, van een sokkel en baldakijn voorzien, lege nis, alle drie de elementen in een spitsboogomlijsting.
De zijgevels en de achtergevel zijn analoog doch eenvoudiger. De linkerzijgevel heeft een steektrap, voorzien van een ijzeren leuning, en een tweede trap naar de kelderverdieping. Achteraan de rechterzijrisaliet is er een recente lage aanbouw onder plat dak.
De achtergevel vertoont een latere luifel op ijzeren zuilen met van rotsbepleistering voorzien basement en een originele aanbouw onder platte bedaking, voorzien van een hardstenen bordestrap met behouden smeedijzeren leuning en een houten balustrade op het bordes. Achteraan zijn eveneens twee laterale trappen naar het souterrain.
Het interieur van het klooster omvat een souterrain met een afwisselend okerkleurige, bruine en zwarte cementtegelvloer in de centrale gang, bewaarde pitchpine deuren naar de kelderkamers en bepleisterde en beschilderde troggewelven op waarschijnlijk ijzeren I-balken. In de wasplaats van het souterrain bleef een schouwmantel behouden. Twee laterale eiken trappen met kwart en twee balustervormige trappalen leiden naar de kelderverdieping. Op de begane grond hebben de centrale gangen originele decoratieve florale cementtegelvloeren en een hardstenen plint, op de bovenverdiepingen hebben de centrale gangen plankenvloeren. De vleugeldeuren in de gangen hebben bovenlichten met een fraaie roedeverdeling. Er zijn twee laterale bordestrappen naar de bovenverdiepingen, met onderaan telkens een balustervormige trappaal.
De flankerende kamers, onder meer voor leerkrachten en zusters, hebben behouden pitchpine deuren in geprofileerde omlijstingen, dito ingemaakte kasten, doorgaans plankenvloeren en enkele eenvoudige zwart en wit marmeren schouwen. In het gedeelte voor de zusters (op de tweede bouwlaag) is de centrale gang voorzien van een bepleisterd plafond met eenvoudige centrale motieven in stuc en dwarsbalken rustend op van leeuwenkoppen voorziene consoles, welke laatste ook elders in het klooster voorkomen. Op de derde bouwlaag bevonden zich eertijds de ‘chambretten’ van de internen. Op de begane grond bleef verder een handliftje bewaard om vanuit de keuken op de kelderverdieping warm eten naar de eetzaal aan te voeren.
Achteraan in het midden bevindt zich een wit beschilderd lager volume onder plat dak, dat de verbinding maakt met de later aangebouwde kapel. Er zijn rechthoekige muuropeningen, dito spaarvelden en aflijnende spitsboogfriezen.
De plattegrond van de neogotische georiënteerde kapel van het ursulinenklooster, van 1909-1910 en 1912, beschrijft een schip van vijf traveeën met een koor van één rechte travee, waarachter de sacristie, met een vlakke sluiting met aanleunende, vijfzijdige traptoren. Ten zuiden en ten noorden is er telkens een rechthoekige aanbouw. Het betreft een gebouw van anders gekleurde baksteen met kapel op de bovenverdieping. Ten oosten is er een vierkante dakruiter met licht ingesnoerde spits.
De traveeën zijn gescheiden door ritmerende, versneden steunberen, waartussen getoogde betraliede keldergaten, rechthoekige benedenvensters en doorgaans gekoppelde lancetvensters ter hoogte van de kapel, waarboven gekoppelde lichtgleuven. De voorgevel heeft een spitsboogvenster in de geveltop. De oostgevel heeft twee oculi en verder in de geveltop: twee lichtgleuven en een spitsboognis met hardstenen Onze-Lieve-Vrouwebeeld. De aanleunende traptoren met lancetvensters had eertijds een halve spits, heden een vlakke bedaking.
Het bepleisterd en beschilderd interieur heeft een neogotische eiken vleugeldeur als toegang, een zichtbaar betonnen skelet en een vlakke overdekking. De traveeën worden geritmeerd door colonnetten die uitlopen op houten schoren en moerbalken. De triomfboog is spitsbogig. De vensters worden geflankeerd door ritmerende verticale banden, rustend op met cherubijntjes versierde kraagstenen. Links en rechts van het koor is er een doorgang naar de sacristie. In de koortravee zijn er drielobbige spitsbogen, rustend op gelijkaardige
colonnetten, waarvan de kapiteeltjes versierd zijn met evangelistensymbolen en andere religieuze symbolen zoals een pelikaan, een doorboord hart, een paaslam en een kelk. De orgeltribune rust op gemarmerde zuilen met goudkleurige, met bladwerk en muziekinstrumenten versierde kapitelen en achtzijdig basement. Er ligt een veelkleurige cementtegelvloer en aan koorzijde een plankenvloer in visgraatverband.
Volgend mobilair is aanwezig in de kapel: gepolychromeerde houten beelden van het Heilig Hart en de Heiligen Augustinus (orderegel), Angela Merici (stichtster van de orde), Ursula (patrones), Carolus Borromeus, Onze-Lieve-Vrouw op de maansikkel en Heilige Jozef; gipsen beeld van de Heilige Familie op een neogotisch eiken basement; gipsen of beschilderd houten calvariekruis; gipsen kruisweg met inscriptie H. HOEFNAGELS/ PR. CH. PROOST, in 1936-1937 geplaatst eclectisch altaar van veelkleurig marmer en koper; bewaarde fragmenten van de voormalige neogotische, deels gepolychromeerde eiken communiebank van 1931, afkomstig van de kerk van de Heuvelse Heide, onder andere engelen en voorstelling van het Laatste Avondmaal (laatstgenoemde verwerkt in het altaar van de in 1977 in het klooster ingerichte winterkapel); van de zijdeurtjes met het manna en de toonbroden werden twee bidstoelen gemaakt; neogotische banken van Slavonische eik (1931); drie neogotische eiken koorstoelen, twee dito sokkels en drie dito biechtstoelen; decoratieve glasramen; muurschilderingen met voorstelling van twee herten en centraal Christusmonogram met inscriptie SICUT CERVUS AD FONTES AQUARUM (op de triomfboog), centrale hand en vier cherubijnen in de hoeken (in de koortravee) en orgel met inscriptie CANTATE DOMINO CANTICUM NOVUM (boven de orgeltribune). De kruisen met kelk en pelikaan in de spitsbogen boven de doorgangen naar de sacristie zijn van latere datum, daar deze bogen oorspronkelijk open waren. Eertijds was ook het plafond van schilderingen voorzien.
Ten noordwesten van het kloosterdomein, aan straatzijde, bevindt zich de eertijds één bouwlaag hoge, voormalige lagere school. Heden telt het gebouw vijftien traveeën beneden, elf traveeën met bredere muuropeningen boven, waarbij de rechtertravee van het oorspronkelijk slechts veertien traveeën tellende volume waarschijnlijk bij de verhoging is aangebouwd. De vierde en elfde travee vormen risalieten, eertijds met tuitgevelvormige bekroningen. De zijgevels zijn blind, de linker- heeft een recente aanbouw. De analoge achtergevel vertoont een recente luifel op pijlers. Via de deurtraveeën bereikt men de twee traphallen, die rechtstreeks – dus zonder laterale gang – toegang geven tot de klaslokalen.
Meer achterin en parallel met de lagere school is de voormalige naaischool van 1928 gesitueerd. Aan Kloosterstraatzijde telt men zeven traveeën en twee bouwlagen met hoeklisenen en een latere lage aanbouw onder lessenaarsdak (golfplaten). De achtergevel aan de Vloeterstraat is analoog, met een later aangebouwd rechterdeel onder plat dak van 1936-1937.
Het klooster ligt in het centrum van het dorp, ten zuiden van de parochiekerk Sint-Martinus. Aan straatzijde bemerkt men een later bakstenen muurtje, bakstenen pijlers en ijzeren hekken. Achteraan het kloostererf bevinden zich bijkomende agrarische en devotionele bestanddelen: ten zuidoosten, een zeszijdige bakstenen pauwenhok met gecementeerde afwerking en rondbogige openingen onder kunstleien bedaking, ten zuiden waarvan, een bakstenen kippenhok onder mank zadeldak (met nok loodrecht op de straat en golfplaten) met van ijzeren roedeverdeling voorziene rechthoekige muuropeningen onder ijzeren I-balken; ten oosten van de beide hokken, voormalige knechtjeswoning met stallingen, heden schrijnwerkerij, een verankerde baksteenbouw onder zadeldak (met nok loodrecht op de straat en mechanische pannen) met gecementeerde muurbanden en omlijstingen, alsook grotendeels getoogde muuropeningen; meer ten noorden hiervan, gecementeerde Lourdesgrot van 1929 met geschilderde beelden van Onze-Lieve-Vrouw en Heilige Bernadette; nog meer ten noorden, gecementeerde, vooraan open Heilig Hartkapel onder mansardedak (met nok evenwijdig aan de straat en golfplaten), met geschilderd Heilig Hartbeeld onder tongewelf. In de tuin achter het klooster staan de beelden van 1928-29. In de zuidoostelijke hoek van het domein staat de Calvarieberg van 1933. De gele stenen die aan de berg zijn gebruikt, werden gedolven uit de mergelgroeven van de omstreken van Visé en aangevoerd door de heer Cuitte van Verviers.
Rechts van het klooster staan enkele oude bomen, waaronder twee eiken, twee esdoorns, een linde, een kastanjelaar en verderop een rode beuk. Rond de Lourdesgrot staan twee acacia’s, een eik en verder esdoorns en taxus en buxus siervormen. Het pad naar de Heilig Hartkapel is ten oosten voorzien van cementrustiek. Rond de Calvarieberg staan esdoorns en ten zuiden van de boerderij enkele notelaars en linden.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/70000/D2597.1, Parochiekerk, pastorie en delen ursulinenklooster
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kloosterstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Ursulinenklooster [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80378 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.