is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Metaalfabriek van Overpelt
Deze vaststelling is geldig sinds
Van de in 1888 door de Duitse familie Schulte opgerichte metaalfabriek waren de arbeiders Belgen, het ingenieurscorps deels Belgisch en deels Duits, terwijl de algemene directie volledig Duits was. De commerciële diensten waren in Frankfurt gevestigd: de Overpeltse fabriek stond onder controle van de Bank Beer & Sundheimer. Waarschijnlijk omwille van de lage loonkosten hadden de Duitsers de goedkopere Limburgse heidegronden uitgekozen. Daarbij kwam dat het roosten van zinksulfide met voortbrenging van zwaveldioxyde tot gevolg had dat de vrijgekomen zwaveldampen in de nabijheid van het bedrijf schadelijk inwerkten op de plantengroei. Daarom ging deze nijverheid op zoek naar terreinen in onvruchtbare, weinig bevolkte streken, waar de schade aan het milieu zich tot een minimum beperkte.
Daar de fabrieksgebouwen werden opgetrokken tussen het Kempisch kanaal en de spoorweg Antwerpen-Gladbach kon men zo met goed rendement de uit Australië en Spanje ingevoerde ertsen verwerken met kolen uit het Ruhr-bekken. De wegenis bestaat uit hoofd- en nevenassen, evenwijdig aan of loodrecht op het kanaal aangelegd, waaraan de diverse onderdelen van het complex werden gebouwd.
In 1888 startte de productie van arsenicum. De eerste loodoven werd in 1889 gebouwd. In 1890 werd een afdeling voor het vervaardigen van kopersulfaat geopend. Pas in 1893 trad de eerste thermische zinkoven in werking. Dat jaar kwamen eveneens tot stand: een moffelfabriek, twee loodovens en een wasserij voor het verrijken van de loodhoudende afval der zinkovens. In 1897 werd de zilverfabriek opgericht voor de scheiding van zilver van het zogenaamde “werklood”. In 1898 begon men met het ingewikkelder zinkprocédé: het zinkroosten in roostovens gekoppeld aan de zwavelzuurbereiding in de “loden kamers”. In datzelfde jaar werd de firma W. Schulte en Co. omgevormd tot de financieel sterkere groep zogenaamd "Compagnie des Métaux et produits chimiques d’Overpelt". De gespecialiseerde zinkpletterij werd in 1905 opgestart. In 1912 werd een superfosfaat-afdeling toegevoegd, die in 1955 afbrandde en niet meer werd heropgebouwd. In 1913 volgde de fusie met de metaalfabriek van Lommel tot de zogenaamde "Compagnie des Métaux d’Overpelt-Lommel", met hoofdzetel in Overpelt, waarbij de hoofdactiviteit op zink werd toegespitst.
Na de Eerste Wereldoorlog bleven de fabrieksgebouwen in een erbarmelijke toestand achter, terwijl de machines perfect bruikbaar waren gebleven. De fabriek kwam nu in handen van de Société Générale en de banken Philipson en Cassel. In de periode 1928-29 gebeurde de opslorping van de: 1. Société Métallurgique de Corphalie, die een moderne zinkfabriek bezat te Corphalie bij Hoei, een fabriek voor scheikundige produkten te Aiseau enzovoort; 2. Firma Pelgrims-Bombeek die een loodpletterij bezat te Merksem, een fabriek van jachthagel in Brussel en magazijnen in Brussel en Charleroi. De benaming veranderde dan in Metaalfabrieken van Overpelt-Lommel en Corphalie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het complex uitgebreid met een werkplaats fijnmechaniek, de huidige Gereedschapsmakerij Overpelt (G.M.O.). In 1951 werd aan de zinkpletterij een afdeling toegevoegd voor het vervaardigen van jachthagel, terwijl de pastillen- en hulzenmakerij geleidelijk uitgebreid werd. De afdeling Plastiek (huidige NV Overpelt-Plascobel) voor het fabriceren van voorwerpen in kunststof ontstond in 1959.
Van de na-oorlogse periode zijn vooral de voortdurende moderniseringen te onthouden om de concurrentiepositie veilig te stellen. Te vermelden zijn: nieuw model zinkoven van eigen makelij, namelijk de oven met één condensor, nieuwe methodes voor het roosten van de ertsen, stoken van de ovens met stookolie in plaats van gas, gieten in continu banden voor pastillen enzovoort. In juni 1970 vond de voorlopig laatste fusie plaats met de Société Générale Métallurgique de Hoboken tot de NV Metallurgie Hoboken-Overpelt (M.H.O.). Zij is een dochteronderneming van Union Minière en behoort tot de groep van de Generale Maatschappij van België. Eind 1974 werden de laatste thermische zinkovens van België buiten dienst gesteld, waarna sloop volgde. Dat jaar werden de fabrieksinstallaties grondig vernieuwd en opende de afdeling zinkelectrolyse.
Op 28 december 1989 fusionneerden verschillende firma’s: Acec-Union Minière, M.H.O., Vieille Montagne en Mechim. Bij deze gelegenheid kwam Overpelt terecht bij Vieille Montagne. Op 1 januari 1992 werden in Overpelt de roosting en de electrolyse stilgelegd, wat resulteerde in een zeer gevoelige personeelsvermindering. In 1997 werd de hulzenafdeling gesloten. Dat jaar werd de afdeling loodbewerking uitgebreid met een installatie voor het lakken van lood. Vanaf 3 september werd een nieuwe naamsverandering ingevoerd: UMICORE. De fabriek beslaat een oppervlakte van 45 hectare en telt thans circa 350 werknemers, terwijl dat er ooit meer dan 3000 waren. De gereedschapsmakerij bekleedt een aparte plaats in de onderneming. Deze eenheid die aanvankelijk bestemd was als werkplaats voor de fabricage van matrijzen voor het gieten van Zamak is een van de belangrijkste in Europa geworden in haar specialiteit: het ontwerpen en uitvoeren van complexe matrijzen voor het spuitgieten van non-ferrolegeringen en voor het spuiten, persen en schuimen van kunststoffen. In Europa was deze werkplaats de eerste van haar soort die gebruik maakte van een computergestuurd ontwerp- en fabricagesysteem (CAD/CAM-systeem). Thans produceert de fabriek zelf geen zink meer, maar vooral zamac (een legering van zink, aluminium, magnesium en koper), alsook bladlood voor de bouw.
Van het vroegere complex, dat de hele strook tussen de aftakking van de spoorlijn Antwerpen-Gladbach en het kanaal innam, is inmiddels heel wat afgebroken. Het basistracé van het wegennet met hoofd- en nevenassen is evenwel behouden. Van de talrijke bakstenen schouwen, zichtbaar op oude foto’s en prentkaarten, is er thans bijvoorbeeld nog maar één exemplaar bewaard gebleven. De elementen die hierna niet worden beschreven, zijn ofwel van na de Tweede Wereldoorlog, ofwel sterk gerenoveerd. Verspreide bakstenen gebouwen, her en der met gecementeerde afwerking, onder al dan niet gecombineerde of verspringende zadeldaken (nokken parallel aan en loodrecht op de straat, mechanische pannen, roofing en plaatwerk), soms met aandaken, uit eind 19de eeuw tot de eerste helft van de 20ste eeuw. Sommige bestanddelen bezitten een van klinknagels voorziene ijzeren structuur. Doorgaans latere aanbouwsels. Veelal aflijnende rechte en overhoekse muizentand, baksteenfriezen en ritmerende lisenen. Over het algemeen getoogde muuropeningen, tenzij anders vermeld, later vaak gedicht of rechthoekig aangepast. Het oorspronkelijke houtwerk en dito ijzeren roedeverdeling bleven veelal niet behouden.
Administratieve burelen aan straatzijde; dertien traveeën en twee bouwlagen. De achtste, twaalfde en dertiende traveeën vormen vooruitspringende diephuizen, de overige breedhuizen. Muuropeningen op beschilderde gecementeerde lekdrempels in geprofileerde, analoog afgewerkte omlijstingen met diamantkopsluitsteen en bekronend driehoekig fronton, op de tweede bouwlaag onder de lekdrempels uitlopend in consoles met diamantkopversiering. De vier linker traveeën met latere, afgeschuinde bakstenen lekdrempels. Analoge achtergevel. Ten westen van de burelen, voormalige en ook huidige schrijnwerkerij; negen traveeën en één bouwlaag. Rechthoekige muuropeningen op afgeschuinde bakstenen lekdrempels onder ijzeren I-balken. Ten noorden van de schrijnwerkerij, voormalige garage met op de tweede bouwlaag eertijds kleed- en badkamers, alsook eetzaal, thans motoren- en takelmagazijn; tien traveeën en twee bouwlagen, ten zuiden en ten noorden voorzien van hoger oprijzende gevels met rechthoekige spaarvelden, het geheel daterend uit het interbellum.
Ten westen van dit magazijn, centrale werkhuizen van achttien traveeën en één bouwlaag. Halfrond venster met bewaarde ijzeren roedeverdeling in de noordelijke zijpuntgeveltop. Ten oosten van genoemd magazijn, de zogenaamde arsenic, waar eertijds arsenicum werd geproduceerd, thans magazijn, met in de noordelijke zijpuntgeveltop een gelijkaardig halfrond venster, waarboven een oculus. Ten westen aansluitende open hangars op ijzeren pijlers met houten gebint en houten bekleding van de puntgevels. Ten oosten van de burelen bevindt zich het labo. Ten noorden van de arsenic ligt de voormalige afdeling loodbewerking, thans atelier C. Nog meer ten noorden, vlakbij het Kempisch kanaal, van west naar oost: de zogenaamde moffel, de enig overgebleven, onderaan gecementeerde, ronde bakstenen schouw van het complex en de voormalige zilverfabriek, nu eveneens met magazijnfunctie.
Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Neerpelt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Pastorie van de Sint-Jozefparochie
Is gerelateerd aan
Tuinwijk Overpelt-Fabriek
Is deel van
Overpelt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Metaalfabriek van Overpelt [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80409 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.