erfgoedobject

Decanale kerk Sint-Trudo

bouwkundig element
ID
80653
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80653

Juridische gevolgen

Beschrijving

De decanale Sint-Trudokerk kent een lange geschiedenis die nauw verbonden is met de geschiedenis van Peer. De kerk wordt gedomineerd door haar imposante gotische toren.

Historiek

De eerste parochiekerk van de streek

Er wordt aangenomen dat de eerste parochiekerk binnen het uitgestrekt gebied ‘Ochsinala’ (dat naast Peer ook Eksel, Neerpelt, Brogel, Erpekom, Wijchmaal, Peer en Helchteren bevat) werd gesticht in Peer. In een diploma van paus Paschalis II, dat in 1107 de privileges en bezittingen van de abdij van Sint-Truiden ratificeerde, staat deze eerste kerk als enige kerk vermeld. Ook in de bevestiging van deze privileges van Sint-Truiden door tegenpaus Victor IV in 1161 is enkel sprake van de kerk van Peer. Pas in het diploma van Alexander III in 1178 wordt naast de kerk in Peer ook de kerk van Eksel en Helchteren tot de bezittingen van de abdij gerekend.

Meer dan waarschijnlijk vormde Peer de uitgestrekte primitieve parochie waarvan, reeds tussen 1107 en 1170 Helchteren en Eksel als parochies onafhankelijk werden. Tot dan genoot enkel Peer het voorrecht van het doopsel en de begrafenis. Vermoedelijk kort na 1249 werden ook Grote Brogel en Erpekom van Peer afgescheiden. Voor Neerpelt wordt in 1254 van een pastoor of ‘investitus’ gesproken. Wijchmaal tenslotte kreeg pas parochiale rechten in 1608.

Het eerste houten kerkje

Over het allereerste bedehuis van Peer is slechts weinig bekend. Volgens de overlevering zou de Heilige Trudo een plaats aan de uiterste grens van Haspengouw bevrijd hebben van een wormenplaag. Als dank daarvoor zouden boeren een kapel opgericht hebben in de nabijheid van een linde. J. B. Grammaye, vanaf 1600 historiograaf van aartshertog Albert, brengt dit gebeuren in verband met het Peerse gehucht Linde.

Een eerste historische bron wordt geleverd door Rudolphus die in zijn kroniek van de abdij van Sint-Truiden, geschreven russen 1108 en 1138, een lijst opsomt van kerken die door abt Adelardus II (1055-1082) rond 1070 opgericht of gerestaureerd werden. De kerken van Wijchmaal en Peer komen op deze lijst voor.

G. Stinissen situeert de oprichting van een eerste houten kerkje in Peer in 950. Het houten kerkje werd als snel vervangen door een veldstenen kerkje en in het derde kwart van de 11de eeuw opnieuw vervangen door het volgend exemplaar. P. Lauwers meent nog een spoort van dit 11de-eeuwse kerkgebouw te kunnen herkennen aan de oostkant van de huidige kerk, in een muurgedeelte opgetrokken in houw- en veldstenen.

Bouw van de gotische kerktoren

De heerlijkheid Peer werd in het begin van de 14de eeuw door graaf Lodewijk van Loon als bruidsschat geschonken aan zijn dochter Maria, toen deze huwde met Evrard de la Marck. Deze laatste versterkte de lokaliteit in 1367 met wallen en poorten. Peer verkreeg evenwel niet een stedelijk vrijheidscharter. Rond 1460 was Peer sterk gegroeid en in het bezit van drie poorten (de Kerkepoort, de Nieuwe Poort en de Oude Poort). Voornamelijk de wolhandel droeg bij tot dit succes. De economische bloei weerspiegelde zich dan ook in de vergroting van de parochiekerk, vooral dan met de aanvang van de bouw van de majestatische toren.

Volgens Grammaye werd met de bouw van de toren aangevangen in 1392 en maakte de bouw van de toren, de hoogste van de Limburgse Kempen, deel uit van de stadsversterking. J. Coenen plaatst de toren echter pas in de 15de eeuw, meer bepaald rond 1483. Hij verwijst daarvoor naar de stijlkenmerken van de toren enerzijds en naar de troebelen tussen Horn en Arenberg. De functie van de toren zou volgens Coenen immers in de eerste plaatse defensief geweest zijn. A. Morren suggereert zelfs de mogelijkheid dat de toren gebouwd zou zijn als gedenkteken voor de dramatische gebeurtenissen van 1483, waarbij Peer werd platgebrand in de strijd tussen Jan van Hornes en G. Van der Marck. Nochtans speelde een belangrijk gedeelte van deze burgeroorlog zich af in de kerk en de toren. Een deel van de bevolking had er namelijk toevlucht in gezocht. Onder belofte van lijfbehoud werden ze echter naar buiten gelokt en omgebracht. Ongeveer 1500 mensen lieten daarbij het leven.

Andere vorsers zijn nog andere meningen toegedaan. Zo situeerde provinciaal directeur Lambert Jaminé uit Hasselt de bouw van de toren op het einde van de 15de of het begin van de 16de eeuw. Dat staat te lezen in de notities van zijn vooronderzoek voor de grondige verbouwingswerken op het einde van de 19de eeuw. De bouw van de kerk zelf plaatste hij, doch steeds zonder bronvermelding, in de 14de eeuw, koor en transept aan het begin van de 15de eeuw. Voor T. Waegeman is het voorkomen van overhoekse steunberen bij de toren een argument voor een datering in de 15de eeuw.

Bouw van de het transept, het koor en het schip

De prent van Remacle le Loup in de ‘Saumery’s Délices du Pays de Liège’ (1744) laat duidelijk zien hoe nauw het bedehuis aansloot bij de vroegere omwalling en de in de onmiddellijke nabijheid gelegen Kerkepoort. Volgens deze prent bevond het portaal zich toen halverwege de kerk ten zuiden.

In 1400 werd melding gemaakt van de kosterij en van twee beneficiën, met name het altaar van Onze-Lieve-Vrouw en een tweede, pas gesticht altaar, van Sint-Niklaas.

Mogelijk werd de bouw van de toren beëindigd voor 1422, toen ook het transept werd gebouwd. Die datum valt af te lezen uit het opschrift op hardstenen latei van de toegemetselde paradijspoort in de zuidelijke transeptarmsluiting: “INDEN IAER ONS HEREN M CCCC EN XXII/DES ANDERS DAECHS INDEN MEY WART DIT/FRAITWERCK AENGHELACHT VAN IAN GROETHOEY”. In het tweede kwart van de 15de eeuw werd ook het koor, en waarschijnlijk ook het schip, gebouwd door de uit Maastricht afkomstige Jan Groethoei.

Vanaf 1485 werd het altaar van Sint-Lucia vermeld, terwijl het altaar van Sint-Niklaas toen verbonden was met dat van de Heilige Geest. Vanaf de 16de eeuw komen het altaar van het Heilig Kruis (1510) en het altaar van Sint-Anna, Sint-Sebastiaan en Sint-Antonius (1566) voor.

Aftakeling van de gotische kerk op het eind van de 16de en aan het begin van de 17de eeuw

Daar waar Peer zich van de 14de tot de 16de eeuw had ontwikkeld tot een bloeiende stad dankzij de wol- en lakennijverheid, verviel het in de loop van de 16de eeuw vrij snel terug tot een gewoon dorp. Er waren opeenvolgende innamen, plunderingen, brandstichtingen en verwoestingen door de Oostenrijkse troepen en in 1599 werd Peer aangevallen door muitende Spaanse soldaten die er brand stichtten. Zoals in 1483 hadden de bewoners hun toevlucht gezocht in de kerk en de toren.

In 1606 waaide bij een storm de slanke naaldspits van de toren, die veel hoger was dan de huidige, om en stortte neer op het schip van de kerk. De schade was aanzienlijk. Een gedeelte van het ingestorte gewelf was nog niet hersteld toen pastoor Corten zijn aanvullingen noteerde bij de historiek van Grammaye in een begeleidende brief van 20 maart 1643. De naaldspits werd uiteindelijk vervangen door een stompe peervormige torenspits.

Het kerkgebouw bleef in een uiterst bedenkelijk staat in de eerste helft van de 17de eeuw. Dat wordt bevestigd in het verslag van de archidiakenale visitatie van 1648. Op dat moment bleken alle ruiten in het schip, de toren, zijbeuken en het koor gebroken. Er was tevens geen kerkmeester.

In 1654 werd Peer opnieuw geplunderd en in brand gestoken, ditmaal door Lorreinse troepen. En opnieuw hadden de bewoners hun toevlucht gezocht in de kerk en de toren. Toen de aanvallers ermee dreigden de toren op de blazen, gaven de inwoners zich over. Meester over de stad plunderden de troepen op grote schaal. Ook de kerk bleef niet gespaard. Naast de toren bleef van de kerk slechts een deel van het gewelf voor het koor en in de zijbeuken, samen met de kolommen gespaard. Bijna alle kronieken en stadsarchieven, bewaard achter het hoogaltaar en in de sacristie, gingen verloren. De sporen van deze brand zijn thans nog zichtbaar in de rood geblakerde mergelstenen van de oostelijke gevel van het transept, vlak boven het dak van de noordelijke sacristie. Door de zware beschadiging was de pastoor verplicht de diensten in het klooster van de zusters franciscanessen te houden.

Herstellingen en renovaties in de 17de eeuw.

Na een periode van verval volgde een periode van de eerste grote renovatiegolf. De tweede helft van de 17de eeuw werd beheerst door ruim opgezette restauratie- en herinrichtingswerken.

In 1666 werd het koor verhoogd en werd de sacristie gebouwd. In 1683-1685 werd het mergelstenen gewelf van de kerk grondig hersteld. Bij deze gelegenheid werd ook het interieur grondig aangepakt.

Nog vóór 1700 werd de kerk verrijkt met veel nieuw mobilair. Luidens het aartsdiaconale visitatieverslag van 1699 bestonden in de kerk vier beneficiën, met name het altaar van Onze-Lieve-Vrouw, het altaar van de Heilige Geest en Sint-Niklaas, het altaar van Sint-Sebastiaan, Sint-Christoffel en Sint-Lucia en het altaar van het Heilig Kruis en Sint-Anna, dat vóór 1646 werd verenigd met de kapelanie.

Herstelling en renovaties in de 18de eeuw.

De tand des tijds had stilaan aan kerk en kerktoren geknaagd, wat in de tweede helft van de 18de eeuw aanleiding gaf tot talrijke herstellingen. In 1756 liet men de lage torenspits herstellen. De stad Peer droeg grotendeels bij tot de herstellingen van de muren en het dak van de kerk in 1785.

De aftakelende toren werd een eerste maal onder handen genomen in 1772, een tweede maal in 1781. In 1783 stelde men iemand aan voor het onderhoud van de voet van de toren. In 1794 werden 10.000 mergelstenen aangekocht voor de kerk. In januari 1799 werden de klokken door de Fransen weggehaald, waarbij de Mariaklok van 1641 gespaard bleef.

Herstelling en renovaties in de 19de eeuw.

Nog omvangrijker waren de herstellingscampagnes aan het eind van het ancien régime. Aanleiding was een brand in de toren veroorzaakt door een blikseminslag in 1802. Er dienen twee klokken hersteld en geremonteerd te worden. Er werd een derde nieuwe klok gegoten en opgehangen. Naast de torenspits werden ook de kerkpijlers, de muren en de daken van de zijbeuken, schip en koor hersteld.

Tussen 1802 en 1810 werd het hoofdaltaar gemarbreerd door Pierre Martin Bovy uit Diest en werd heel wat mobilair hersteld. In 1840 werden ook de drie andere altaren geverfd, gemarbreerd en verguld.

In de tijdspanne 1840-1905 was de derde renovatie in neogotische stijl aan de beurt. In 1846-48, werd het oude orgel verkocht en werd een nieuw classicistisch orgel, gebouwd door Jan Arnold Clerinx (1816-98), orgelmaker van St.-Truiden, aangekocht, waarvoor ook een nieuwe neogotische orgeltribune werd aanbesteed. Omstreeks dezelfde tijd werd de torenruimte op de gelijkvloerse verdieping heringericht en aan weerszijden van een centrale doorgang van een bergruimte voorzien.

In 1849-1850 werd de kerktoren geïnspecteerd door provinciale architect Lambert Jaminé uit Hasselt. Daarop volgden herstellingswerken. Na 13 maart 1871, datum van inzegening van het nieuwe kerkhof op de Weg naar Wijchmaal, verdween het oude kerkhof, dat aan de zuidzijde lag. Op de Ferrariskaart (1771-1777) en in de Atlas van de Buurtwegen (1845) was het kerkhof aangeduid met het voormalige dodenhuisje.

In 1885 volgde een visitatie door architect Léon Jaminé uit Hasselt, waarop pas in 1905 herstellingswerken werden uitgevoerd. In 1885-1887 werd het koor hersteld en werden twee nieuwe sacristieën gebouwd, waarvoor een aantal koorvensters verkort en verbreed dienden te worden. Het 17de-eeuwse plafond dat na de verwoesting door de Lorreinen was vervangen door een plaasteren welfsel op lattenwerk in Lodewijk XVI-stijl werd afgebroken. In de plaats kwam een reconstructie van een kruisribgewelf met mergelstenen ribben en gemetselde bogen. Het hoofdaltaar werd afgebroken en in 1888 vervangen door een nieuw neogotisch altaar door atelier P. Peeters uit Antwerpen. Vanaf datzelfde jaar werden ook de barokke rondboogvensters van het schip vervangen.

In 1892 koos men ervoor de kerk, met uitzondering van het koor, herop te bouwen. Dat vond men noodzakelijk gezien het versnelde verval van het bedehuis, hetgeen volgens Léon Jaminé vooral toe te schrijven was aan de schokken en trillingen, veroorzaakt door de te kort bij het schip gelegen spoorweg. In 1894 kregen de plannen meer concrete vorm en besloot men de bestaande kerk, met uitzondering van koor, sacristieën en pilaren der middenbeuk, af te breken en herop te bouwen. In 1895-1897 volgde de quasi totale herbouw van het schip naar ontwerp van architect H. Martens uit Stevoort. Tevens werd de kerk vergroot, voornamelijk door een aanzienlijke verbreding van de zuidelijke zijbeuk, de verhoging van de middenbeuk, die een lichtbeuk kreeg met ronde, neogotisch getraceerde vensters, en de vervanging van de kruisribgewelven door houten kloostergewelven. De voorlopige glasruiten werden vervangen door glasramen naar ontwerp van Jeurissen uit Hasselt. Het was provinciaal architect Léon Jaminé die de goedkeuring gaf voor de restauratie.

Herstelling en renovaties in de 20ste eeuw.

In de 20ste eeuw vonden wederom enkele herstellingen en modernisering plaats. De aanvankelijk plannen voor de vergroting van het koor getekend door architect H. Martens uit Stevoort, werden verijdeld door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. In 1909 kreeg men de toelating voor de bouw van een tochtportaal ten zuiden, naar ontwerp van Martens. In 1912 werd een aantal waardevolle objecten uit de Deusterkapel naar deze kerk over gebracht.

In 1950 werd het ontwerp van architect R. Beken voor herstellingswerken voorgelegd en goedgekeurd, met name voor het herstel van de dakbedekking en het metselwerk. In 1954-1956 vonden herstellingswerken plaats aan de toren. Zo werd onder meer de torenspits met kruis vernieuwd en werd een betonvloer aangebracht op de bovenverdieping. In 1957 werden de dakgoten hersteld, zoals een inscriptie op een van de mergelblokken van de oostelijke gevel van het middenschip prijs geeft.

In 1960 verdween het oude dodenhuisje van het voormalige kerkhof. In 1961-1962 vonden herstellingswerken plaats aan bedaking van toren. In 1987 werd het kerkplein ingericht met bebouwing en de aanleg van een parking ten zuidwesten naar ontwerp van architect F. Van Oostveldt uit Peer. Er werden ook jonge linden voor de kerk geplaatst.

In 1995-1996 vonden opnieuw herstellings- en onderhoudswerken plaats aan de toren en de kerk naar ontwerp van architect P. Stevens uit Hasselt. De glasramen werden gerestaureerd door glazenier De Neve uit Iddergem. Op 10 mei 1992 werd een beiaard gehangen door Petit&Fritsen uit Aarle-Rixtel. In 1997 werd deze uitgebreid tot de grootste beiaard van het land.

Herstelling en renovaties in de 21ste eeuw.

In 2000-2001 werd een toekenning bekomen van een premie voor restauratiewerken aan het interieur. Zo werden onder meer werken uitgevoerd met betrekking tot centrale verwarming en sanitair, elektriciteits-, schilder- en ruwbouwwerken, alsook restauratie van het orgel.

De toren van de kerk deed inmiddels ook dienst als museum. Op de tweede bouwlaag wordt het mechanisch aandrijfsysteem van het torenuurwerk van 1875 tentoon gesteld, op de derde geleding de gerestaureerde klokkenstoel met Mariaklok van 1641 en op de vierde geleding de beiaard van 64 klokken.

Opgravingen

In 2002 werd archeologisch onderzoek uitgevoerd in de kerk. Daarbij werden de funderingen van de gotische kerk aangetroffen. Het gotische transept was op de funderingen van de romaanse kerk gebouwd. Een opschrift boven de paradijspoort dateert van deze aanleg in 1422. Ten oosten van de oude romaanse toren werd de gotische toren met vierkant grondplan gebouwd.

In de bouw van de gotische kerk kunnen drie fasen onderscheiden worden. In een eerste fase werd de zuidelijke zijbeuk aangebouwd en werden twee rijen zuilen in het schip geplaatst. De oude romaanse noordelijke buitenmuur bleef hierbij behouden. In een tweede fase werd het transept gebouwd (te dateren in 1422). Waarschijnlijk werd toen ook het koor opgericht. In een derde fase werd het schip met een noordelijke zijbeuk uitgebreid en vond de aansluiting met de gotische toren plaats.

Van de romaanse kerk werden de noordelijke, zuidelijke en westelijke buitenmuren, de aanzet van het koor en de funderingen van toren en transept teruggevonden. Deze romaanse kerk kan gereconstrueerd worden als een rechthoekige zaalkerk met halfronde apsis.

In de kerk werd naast een aantal graven, ook een kalkstenen blok aangetroffen met in elke hoek vier kruisjes en één kruis in het midden. Deze steen kan als altaarsteen geïnterpreteerd worden. Mogelijk gaat het om het hoofdaltaar dat in 1887 uit gebruik werd genomen.

Beschrijving

Exterieur

In zijn oorspronkelijke vorm behoort het bedehuis tot de Kempense gotiek. Typische kenmerken van deze stijl zijn de veelhoekige koorsluiting, een rechthoekig koor van één tot twee traveeën en een driebeukig schip met (bij grotere kerken zoals in Peer) transept. Aan de westzijde worden deze kerken gekenmerkt door een grote toren.

De plattegrond omschrijft een voorstaande vierkante westelijke toren, een driebeukig schip van vijf traveeën, een weinig uitspringend transept met armen van telkens één travee met vlakke sluiting, een koor van twee rechte traveeën met een driezijdige sluiting en een aanleunende sacristie ten noorden en ten zuiden.

De gotische, verankerde bakstenen toren telt vier geledingen en wordt ‘het baken’ en ‘de reus der Kempen’ genoemd.

Er is gebruik gemaakt van hardsteen voor de lekdrempels, de omlopende waterlijsten en de afwerking van sokkel, van de steunberen met onderaan hoekblokken en van het westelijk portaal. Er is gebruik gemaakt van mergelsteen voor het maaswerk, de lateien, de steigergaten, de middenstijlen van de galmgaten, de kraagstenen met gebeeldhouwde bloemen, dierenkoppen en mensenhoofden, alsook voor de muurband van derde bouwlaag. Er is gebruik gemaakt van Naamse kalksteen voor de zeven ingemetselde grafkruisjes. Mogelijk gaat het hier om restanten die men, bij het opruimen van het kerkhof, uit piëteit wilde bewaren. Het is daarentegen ook mogelijk dat het hier gaat om metselaarstekens of gekerstende runen. Er is tenslotte ook gebruik gemaakt van gesinterde baksteen voor een viertal Sint-Andrieskruisen, een kelkmotief op de eerste bouwlaag ten noorden en een Calvariekruis op de derde bouwlaag ten oosten.

De toren vertoont ritmerende spitsbogige of met spitsbogig maaswerk bekroonde spaarvelden. De toren wordt ook gekenmerkt door de zware, meervoudig versneden, overhoekse steunberen.

De eerste geleding heeft een ten westen ingebouwd, spitsboogvormig portaal met kwartholle omlijsting en flankerende spitsboognissen met banken. De centrale korfboogdeur zit vervat in een geprofileerde omlijsting met banden. Het later houtwerk met ijzerbeslag bleef bewaard. De deur wordt bekroond met een spitsbogig drielicht waarvoor wit beschilderd Onze-Lieve-Vrouwebeeld op een zandstenen zuiltje met vijfzijdig geprofileerd basementje en bladwerkkapiteel. Het is met name een neogotisch beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën door Jean-Baptiste Van Wint en Jean-Baptiste De Boeck uit Antwerpen, op 17 oktober 1867 plechtig gewijd door Monseigneur de Montpellier, bisschop van Luik. Flankerend bevinden zich gedenkplaten met uit een literatuurbron geciteerde inscripties: "BELOOFD/DOOR E.H. CORNELIS/ PASTOOR-DEKEN EN/ P.M. EYCKENS BURGE-/ MEESTER TEN TIJDE/ EENER BESMETTELIJKE/ ZIEKTE DIE WELHAAST/ OPHIELD./ MDCCCLXV en OPGERICHT/UIT DANKBAARHEID/ DOOR DE GIFTEN VAN/ GEHEEL DE PAROCHIE/ EN PLECHTELIJK IN-/ GEWIJD DOOR Z. H./ E. THEODORUS DE/ MONTPELLIER BIS-/ SCHOP VAN LUIK. MDCCCLXVII". Ook onder het beeld is er een inscriptie, eveneens geciteerd uit een literatuurbron: "DEZELFDE BISSCHOP VERLEENT IN 1867 EEN AFLAAT VAN 40 DAGEN, TOEPASSELIJK OP DE ZIELEN VAN HET VAGEVUUR, AAN ALLEN DIE VOOR DIT BEELD ZULLEN BIDDEN EN ZELFS AAN ALLEN DIE MAAR VAN VERRE, ZO VER MEN DE TOREN ZIEN KAN, O.L.VR. VAN VII WEEEN GODVRUCHTIG ZULLEN AANROEPEN."

De tweede en de derde bouwlaag worden beiden gekenmerkt door telkens één rechthoekige lichtgleuf aan elke zijde (behalve op de oostelijke zijde van de tweede bouwlaag). Op de tweede bouwlaag bevindt zich in de noordelijke zijde een gedicht oculus met daarboven een korfboogvormig luik. Op de derde bouwlaag bevindt zich in de oostelijke zijde een wit natuurstenen teken in de vorm van een opgehangen bal, een gedicht oculus en een luik.

De vierde bouwlaag vertoont aan elke zijde drie spitsbogige galmgaten (met uitzondering van twee aan de zuidzijde) en een wijzerplaat. Oorspronkelijk waren er enkel platen aan de west- en oostzijde, maar sinds 1947 aan alle zijden.

De ingesnoerde achtzijdige leien naaldspits heeft ten westen, ten zuiden en ten noorden één dakkapel en ten oosten twee dakkapellen onder een zadeldakje met schild vooraan. Ook de peervormige bekroning heeft vier dito dakkapellen, een bolbekroning met een smeedijzeren kruis, een windhaan van 1819 (in 1956 hersteld en in 1995 gerestaureerd) met inscripties van namen van schout, burgemeesters en pastoors-dekens en een bliksemafleider.

Ten zuidoosten bevindt zich een aangebouwde vijfzijdige, met een rechte muizentand afgelijnde traptoren van zes geledingen onder een ingesnoerde naaldspits met bekronend kruis. Ook deze traptoren vertoont lichtgleuven en spaarvelden.

Het neogotisch schip en grotendeels neogotisch transept zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit mergel. Er is gebruik gemaakt van hardsteen voor de sokkel, de afgeschuinde lekdrempels, de deklijsten, de kruisbloemen, de doorlopende waterlijsten van zijbeuken en transept, de druiplijsten van nissen in transeptsluiting en de afwerking van versneden steunberen, de schouderstukken en het zuidelijk portaal. De houten kroonlijsten steunen op mergelstenen daklijsten. Er zijn veldstenen gebruikt voor de onderbouw van de zuidelijk muur van het transept. Daar zijn ook mogelijk sporen terug te vinden van het vroegere kerkgebouw uit de tweede helft van de 11de eeuw. De verspringende leien zadel- en lessenaarsdaken hebben met van sierankers voorziene aandaken. Bij het middenschip zijn er ten noorden en ten zuiden telkens twee dakkapellen.

De lichtbeuk van het schip is voorzien van ronde vensters in geprofileerde omlijstingen, met uiteenlopend maaswerk. Enerzijds gaat het om flamboyante visblazen, anderzijds om rozetten met driepasmotieven. De oostelijke puntgeveltop heeft een rondbogig luik in een geprofileerde omlijsting.

De zijbeuken worden geritmeerd door versneden steunberen, waartussen zich spitsbogige tweelichten met eenvoudig maaswerk en eenvoudige omlijstingen bevinden. In de eerste travee van de zuidzijde bevindt zich eveneens een portaal, vervat in een geprofileerde, van hoekblokken voorziene omlijsting met overhoekse steunberen onder een overhoekse bedaking. Het houtwerk van dit portaal is vernieuwd.

De transeptarmen hebben analoge drielichten en spitboognissen. In de geveltoppen bevinden zich wit beschilderde beelden van Sint-Antonius van Padua in de noordgevel en Sint-Trudo in de zuidgevel. De beelden staan op geprofileerde sokkeltjes. In de zuidelijke puntgevel zit een gedichte rechthoekige deur met een inscriptie op de latei onder een keperboogvormige ontlastingsboog. In de zuidgevel van het transept bevindt zich tussen de twee steunberen die de hoek vormen van het transept en de sacristie, een betralied houten Onze-Lieve-Vrouwebeeldje. Het werd er na 1943 geplaatst en zit onder een zinken, van een opengewerkte decoratie in de vorm van lelies voorzien baldakijntje. Onderaan is er een inscriptie: "O.L. VR. VAN PEER/B.V.O." Het is een kopie van een klein gepolychromeerd stenen beeldje van Moeder met Kind uit de tweede helft van de 15de eeuw.

Het gotisch koor is opgebouwd uit mergelsteen. Daarnaast is er gebruik gemaakt van hardsteen voor de afgeschuinde lekdrempels, de afwerking van bij de sluiting overhoekse steunberen en de afzaat van sokkel. Er is Naamse kalksteen gebruikt voor de twee stenen ter ondersteuning van de steunberen van de koorsluiting. Van deze stenen wordt gezegd dat ze wellicht de fundamenten vormden van een eeuwenoud heidens heiligdom, waarin Keltische druïden de eredienst leidden. Er zijn veldstenen gebruikt voor de onderbouw van het koor. De houten kroonlijsten steunen op mergelstenen daklijsten. Het koor heeft een leien zadeldak bekroond met een smeedijzeren kruis.

Van het koor zijn de eerste traveeën langs beide zijden blind. De tweede koortraveeën en de sluiting hebben vijf gelijkaardige tweelichten. Met analoge materialen werden de gelijkaardig uitgewerkte noordelijke sacristie en zuidelijk bergruimte opgetrokken. Aanvankelijk deden beide aanbouwsels dienst als sacristie. Ze hebben rechthoekige muuropeningen, onder meer betraliede bolkozijnen met afgeschuinde neg. De sacristieën hebben elk een accoladeboogvormige bekroning. Het houtwerk en het glas in lood bleef bewaard.

Interieur

Het interieur van de kerk is grotendeels bepleisterd en beschilderd.

De eerste bouwlaag van de toren heeft een vlakke zoldering en twee korfboogpoorten die evenwel bij de laatste restauratie werden verwijderd. De tweede bouwlaag van de toren wordt gekenmerkt door twee kruisribgewelven met mergelstenen ribben en kraagstenen.

Het schip heeft een basilicale opstand met een vrij smalle middenbeuk, relatief brede zijbeuken en geprofileerde mergelstenen spitsbogige scheibogen. De achtkantige pijlers van Maaslandse kalksteen met basement en met in de Kempen tot in de 16de eeuw toegepast waterlisbladkapiteel dragen neogotisch gecompileerde, houten, van beschilderde gewelfsleutels en bladwerk voorziene tongewelven. De trekbalken met zwikken rusten op mergelstenen colonnetten. Analoge overkluizingen in de transeptarmen rusten op mergelstenen kraagstenen. De zijbeuken zijn overkluisd door middel van spitse tongewelven, waarvan de dwarsribben op gelijkaardige kraagstenen rusten. De scheibogen van de kruising en de spitsbogige triomfboog rustend op halve achtzijdige pijlers. De triomfboog is onderaan voorzien van halfzuiltjes. Er bevinden zich analoge halve pijlers bij de overgang van de eerste naar de tweede travee van het schip, alsook in de uiterste oostelijke travee van de zijbeuken. Het koor is overwelfd met een kruisrib- en straalgewelf die uitlopen in colonnetten. In de westelijke wand van de zijbeuken bevindt zich telkens één driezijdige spitsboognis van mergel, rustend op colonnetjes met bladwerkversiering. Het interieur van het zuidelijk portaal is eveneens voorzien van een houten spitstongewelf. De rechthoekige binnendeur met bewaard houtwerk en ijzerbeslag, zit vervat in een geprofileerde hardstenen omlijsting met hoekblokken onder een accoladeboogvormig geprofileerde latei.

Het mobilair van de kerk bestaat uit:

Schilderijen met de voorstelling van de Maria-Boodschap, toegeschreven aan Gaspar de Crayer, eerste helft 17de eeuw; Schilderij met de voorstelling van Sint-Antonius van Padua met Kind, 17de eeuw; Schilderij met de voorstelling van Sint-Jozef met Kind, eind 17de eeuw; Schilderij met de voorstelling van Sint-Sebastiaan, geschonken door geestelijke Sebastiaan Vandecruys, 1691; Schilderij met de voorstelling van Eremijt in gebed, 17de eeuw; Schilderij met de voorstelling van Jezus aan het kruis, Antwerpse school, 17de eeuw; Schilderij met de voorstelling van Sint-Anna-ten-Drieën met blazoen en initialen van de schenker S. M[orren], eerste helft 18de eeuw; Schilderij met de voorstelling van Jezus aan het kruis, naar model van de Antwerpse school door Hubert Raskopp van Valkenburg, tweede helft 19de eeuw; Schilderij met de voorstelling van de Heilige Familie met engelen; Schilderij met de voorstelling van het Heilig Hart, geschonken door Philip Jacob Hendrix, vader van de schilder, 1869; Schilderij met de voorstelling van het Doopsel van Jezus, 1852, ooit eigendom van het echtpaar Clemens Hubertus Hendrix, een jongere broer van de schilder Perenaar Louis Hendrix (1827-88); Schilderij met de voorstelling van Dorothea Leen, na wier dood in 1921 het schilderij aan de kerk van Peer moet zijn geschonken, werk van Perenaar Louis Hendrix (1827-88); Geschilderde kruisweg, door Legrand, midden 19de eeuw;

Beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind, steen, tweede helft 15de eeuw; Gepolychromeerde houten beelden van de Heilige Maagd met Kind, laatgotisch, circa 1480; Calvariegroep boven de triomfboog, 16de eeuw, herkomstig uit Hechtel, gerestaureerd in 1961 en sinds 1963 in deze kerk; Vernieuwd polychroom beeld van Christus op de koude steen, Meester van Oostham, 1530-40; Piëta, 17de eeuw; Beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën, tweede helft 17de - begin 18de eeuw; Beeld van Heilige Lucia, circa 1669 ;

Beeld van de Heilige Rochus, circa 1669; Neogotisch polychroom, afgeloogd houten beeld van Onze-Lieve-Vrouw met de peer, uit Nederlands Limburg of Kleef, circa 1470 of 19de eeuw; Kruisbeeld van palmhout, uit Zuid-Nederland, 17de eeuw; Albasten reliëf met de voorstelling van Golgotha, midden 16de eeuw; Beeld van Sint-Trudo door J. Jacobs uit Bonheiden, 1947;

Neogotisch hoofdaltaar van deels gepolychromeerde, witte steen en zwart marmer met voorstelling van Christus als leraar met boek, ingewijd op 23 oktober 1887 door Monseigneur Doutreloux, bekroond met retabel met voorstelling van het Laatste Avondmaal, de Communie van de Apostelen en de Mannaregen, door het atelier Peeters uit Antwerpen, 1888; Zijaltaar van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën, van witte steen, marmer en hout, met retabel met voorstelling van de Opdracht van Jezus in de tempel en de Graflegging, alsook bekronende Calvarie, naar ontwerp van architect J. Piscador uit Leuven, 1899-1900, ontwerp van 1897; Zijaltaar van Sint-Jozef, van dezelfde materialen, met voorstelling van het Huwelijk van Maria en Jozef en de Heilige Familie in het werkhuis van Jozef, door J. Custers, 1903-04;

Drie barokke eiken biechtstoelen, één 1671 gedateerd en naar ontwerp van Gijsbrecht Hechtermans uit Borgloon en twee 1714 gedateerde exemplaren voortkomend uit de Augustijnenkerk van Hasselt; Neogotische vierde biechtstoel door Jean Stippelmans uit Sint-Truiden, 1934-35; communiebank met vier eiken panelen met eucharistische symbolen, tweede helft 18de eeuw, waarschijnlijk diegene waarvoor Matthias Vliegen in 1787 werd betaald; eiken preekstoel met beelden van Jezus en de twaalf apostelen, circa 1900; eiken credenstafel in (neo-)Lodewijk XV-stijl, met marmerblad uit de 20ste eeuw; Vier eiken bidstoelen met rood fluweel, circa 1800; neogotische bidstoel, met jaartal 1914 en de initialen JVDH, een gift van deken J. Van den Hove; drie fluwelen bidstoelen, gift van de familie Liekens-Leen, 1908; drie eiken officiantenzetels in Lodewijk XVI-stijl, bekleed met rood fluweel, begin 19de eeuw;

Granieten doopvont uit het midden van de 19de eeuw met geelkoperen deksel uit de 17de eeuw, voorheen in de doopkapel, sinds 1984 in het koor;

Neogotische orgeltribune van circa 1846-50: twee achtzijdige hardstenen pijlers met bladwerkkapiteel dragen een centrale korfboog en dito netgewelf, alsook twee flankerende spitsbogen en twee dito kruisribgewelven, waarvan alle bogen, ribben en van bladwerk voorziene kraagstenen van mergel; Classicistisch, in 1861 gerepareerd Clerinx-orgel uit Sint-Truiden, 1845-46, de gaafst bewaarde realisatie van de jonge Clerinx, waarvan het rugwerk circa 1900 als zwelwerk achter het hoofdwerk werd geplaatst, in 1936 hersteld en omgebouwd door Fr. Vos uit Zichem;

Figuratieve glasramen, twee in de kruisbeuk uit 1897, vijf in het koor, laatst gnoemde geplaatst door deken Jozef Van den Hove in 1913, onder andere met patroonheiligen van kerk en schenkers, waarvan de namen en dateringen in inscripties opduiken, b.v. Monseigneur V.J. Doutreloux, bisschop van Luik, en jaartal 1898; Ramen in de zijbeuken met evangelische taferelen waarin Maria een bepaalde rol speelt, nl. de zeven vreugden en smarten van Maria, eveneens met de namen van schenkers, door Edouard Steyaert uit Schaarbeek, ontworpen van 1924-31; Boven het kerkportaal, glasraam met de voorstelling van Sint-Trudo door dezelfde Steyaert, 1931; In de zuidelijke zijbeuk achteraan, glasraam met de voorstelling van de parochie Peer die hulde brengt aan Maria, 1931;

Niet van de beiaard deel uitmakende, grote klok , opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw, in 1641 ter plaatse gegoten, herhangen in 1882, met inscriptie geciteerd uit literatuurbron: "S. MARIA VOCOR /LAUDO DEUM VERUM/ VOCO PLEBEM/ CONGREGO CLERUM/ DEFUNCTOS PLORO/ FUGO PESTEM, FESTA DECORO/ ANNO 1641/ RENÉ MILOT, ANTHOINE REGNAULT, JEAN BROCHARD M’ONT FAIT À PEER", verwijzend naar de waarschijnlijk uit Lotharingen afkomstige meesterklokkengieters; Twee in de beiaard meespelende, kleinere klokken, Sint-Trudo- en Angelusklok, van 1952, gegoten te Aarle-Rixtel bij Helmont (Nederland) door de Koninklijke Klokkengieterij Petit en Fritsen, ter vervanging van de twee in 1819 door Andreas Van den Gheyn van Leuven gegoten Sint-Lambertus- en Sint-Trudoklokken die in 1943 door de Duitsers werden weggehaald;

In het koor, hardstenen grafsteen van Gasparus van Lier, parochieherder van Peer tussen 1660 en 1666.

Daarnaast bevindt zich in de kerk ook heel wat mobilair afkomstig uit de Deusterkapel en grotendeels in 1970 naar hier over gebracht: Schilderijen met de voorstelling van de Rust op de vlucht naar Egypte in een medaillon omgeven door een brede bloemenkrans, Antwerpse school, onder andere toegeschreven aan de fluwelen Bruegel, Andries Daniëls, Daniël Seghers en Petrus Van Avont midden, 17de eeuw; De Kruisiging met twee moordenaars en de Moeder van Smarten, getekend S.L.V. Sichen, 1658; Groot kruisbeeld, Meester van de Lange Figuren (groep), 1530-40, dat tot in 1963 aan de buitenmuur van de kapel hing, tijdens de Franse Revolutie werd beschadigd en onder deken Kesters werd gerestaureerd; Gepolychromeerde houten beelden van Onze-Lieve-Vrouw met scepter en Kind met bol, 16de – 17de eeuw; Beeld van Sint-Antonius van Padua, 17de eeuw en dezelfde 18de eeuw; Beeld van Sint-Franciscus van Asisi, 18de eeuw ; Beeld van Heilige Hyacinthus, 18de eeuw; Beeld van een vrouwelijke heilige, eind 17de eeuw; Kerststal met de voorstelling van de Aanbidding der herders, 17de – 18de eeuw.

  • Archief Onroerend Erfgoed Limburg, DL000041, St.-Trudokerk, Historische nota (P. Stevens, 1988).
  • Centrale Archeologische Inventaris CAI ID 51555 Dekenale kerk Sint-Trudo.
  • PAUWELS D., 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Peer, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19N3, Brussel – Turnhout, 217-226.

Auteurs: Mortier, Sophie; Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Decanale kerk Sint-Trudo [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80653 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.