Teksten van Hoeve Ooievaarsnest

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80760

Hoeve Ooievaarsnest ()

Restanten van een Kempisch gesloten hoevecomplex, beter bekend als het Ooievaarsnest, uit het derde kwart van de 19de eeuw. Achteraan het erf, ten oosten, staan twee oude linden. Hout- en boskanten omgeven het open agrarisch landschap rond de hoeve.

Historiek

Volgens literatuurbronnen zou de hoeve, genaamd Ooievaarsnest, grondvesten hebben die teruggaan tot de 13de eeuw. Volgens een plaatselijke mondelinge traditie, die zeker teruggaat tot de 19de eeuw, zou de hoeve het geboortehuis zijn van schilder Pieter Bruegel de Oude (1525/1530-1569).

De boerderij is archivalisch rijk gedocumenteerd door teksten, tekeningen en cartografisch materiaal, waaronder documenten in het rijksarchief van Hasselt (Grote-Brogel, schepenbank) en in het Nordrhein Westfälisches Hauptstaatsarchiv in Düsseldorf (Depositum Nesselrode-Ehreshoven).

Het Ooievaarsnest was het meest uitgestrekte goed dat deel uitmaakte van de heerlijkheid Grote-Brogel en Erpekom. In 1657 besloeg het ongeveer 100 bunders, “consisterende in Landen, weijden, Bempden, soo die selve in natten ende droogen met alles appendentien ende dependentien van dijen”. Eigenaars zouden de heren van Grote-Brogel geweest zijn en dit vanaf 1658 tot aan de Franse Revolutie. In 1619 wordt het goed voor het eerst vermeld in geschreven bronnen. Het complex zou een tijdlang bewoond zijn geweest door leden van de familie Exelmans, bekend van het nabije Exelmanshof. Van 1759 tot 1792 was het bezit van de graven van Nesselrode.

Scout Hollanders maakte in 1765 een schets van de site met een schematische weergave van de hoeve, op de tekening genaamd “Oyevaersnest”. Ten oosten, richting Aabeek, waren er “terrer labourables” (akkers) en in de verdere omgeving, ten westen, noorden en zuiden, lag heideland en bos. Weide en hooiland langs de Aabeek waren eigendom van het Ooievaarsnest. Het goed liep dus tot aan de Aabeek.

In 1772 had een verkoop plaats van afbraakmateriaal van de schuur of één van de schuren van het complex. Na de Franse Revolutie werd de familie Wilsens uit Peer eigenaar. Door een huwelijk kwam het goed tegen het eind van de 19de eeuw in handen van de familie Vandermeulen uit Bree. De boerderij werd steeds verpacht.

Op de Ferrariskaart (1771-1777) wordt het complex “Cense Overnest” genoemd en is het gesloten aangeduid met ten westen een moestuin en in de verder omgeving akkers, heidegrond en weilanden. In de Atlas van de Buurtwegen (1845) is het geheel U-vormig, met open oostelijke kant, zoals ook op het hoger reeds aangehaalde primitief plan. De weg van peer naar Bocholt, de huidige Hoogstraat, is hier rechtgetrokken. Op beide kaarten loopt ten zuiden van het complex een veldweg van west naar oost, richting Aabeek.

In 1866 werd het complex door brand vernield, waarna op de oude fundamenten en kelder een nieuwe boerderij werd opgetrokken, waarvan de globale vorm behouden bleef, terwijl de afwerking en de gebruikte materialen eenvoudiger werden. De grote slaapkamer ten noordwesten in het woonhuis fungeerde ooit als café, getuige de dichtgemetselde westelijke buitendeur. Eertijds was de verdwenen oostelijke poort de hoofdtoegang. Deze sloot aan op een eveneens verdwenen beukendreef, uitlopend op een verdwenen slagmolen op de Aabeek, die nu in het Openluchtmuseum van Bokrijk staat. Deze oriëntatie naar het oosten wordt weergegeven op de kadastrale mutatieschets 51 van 1872, waar de toestand volgens het primitief plan van ongeveer 1845 wordt weergegeven, alsook de oostelijke vleugel met doorgang naar de velden, die in het derde kwart van de 19de eeuw moet zijn opgetrokken.

Op de kadastrale mutatieschets nummer 27 van 1878 is de westelijke vleugel, die in 1872 was opgetekend (schets nummer 51), verdwenen. In 1966 (kadastrale mutatieschets nummer 43) wordt een nieuw dienstgebouw ten noorden genoteerd. In 1984 (mutatieschets nummer 62) verschijnt tenslotte het nieuwe woonhuis aan straatzijde.

Volgens de overlevering zouden in de gewelfde kelder onder het parallelle dienstgebouw eertijds Bokkenrijders zijn opgesloten, leden van plaatselijke dievenbenden die de streek in de 18de eeuw onveilig maakten met afdreigingen, brandstichtingen en diefstallen.

Beschrijving

Aan het einde van een kiezelweg is een ruïne van een Kempische hoeve te zien. Links staat een stal uit 1966. Vooraan bevindt zich een recente woonst, volgens de kadasterschetsen uit 1984.

De ruïne getuigt nog van een gesloten Kempisch hoevecomplex. Ten noorden van het deels gekasseid, deels van keien voorzien en begroeid erf bevond zich de vleugel met het woonhuis en voormalige stallen. In de linkertravee zijn nog de restanten van een korfboogpoort te zien. Ten zuiden bevond zich een dienstgebouw met bakoven, dwarsschuur en stallen.

Enkel de bakstenen buitengevels van de hoeve zijn nog bewaard. Wat rest van het metselwerk is uitgevoerd in kruisverband en met klimop begroeid en overwoekerd. Er bevinden zich gewone ankers en krulankers op de gevels. Aan de westelijke kopgevels van zowel de noordelijke als de zuidelijke vleugel zijn restanten van vlechtingen te zien.

  • Onroerend Erfgoed, Digitaal opheffingsdossier 4.001/72030/103.1, Hoeve Ooievaarsnest in Peer (S.N. 2023).
  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DL002830, U-vormige hoeve ‘Ooievaarsnest’ (S.N. 2009).

Auteurs:  Sys, Annelien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoeve Ooievaarsnest [online], https://id.erfgoed.net/teksten/430997 (geraadpleegd op ).


Hoeve Ooievaarsnest ()

Deze hoeve, genaamd Ooievaarsnest, is volgens een lokale mondelinge traditie het geboortehuis van schilder Pieter Bruegel de Oude. De kern van het complex gaat terug tot de 13de eeuw. In de 18de eeuw fungeerden de kelders als gevangenis voor Bokkenrijders.

Historiek

Volgens literatuurbronnen zou de hoeve, genaamd Ooievaarsnest, grondvesten hebben die teruggaan tot de 13de eeuw. Volgens een plaatselijke mondelinge traditie, die zeker teruggaat tot de 19de eeuw, zou de hoeve het geboortehuis zijn van schilder Pieter Bruegel de Oude (1525/1530-1569).

De boerderij is archivalisch rijk gedocumenteerd door teksten, tekeningen en cartografisch materiaal, waaronder documenten in het rijksarchief van Hasselt (Grote-Brogel, schepenbank) en in het Nordrhein Westfälisches Hauptstaatsarchiv in Düsseldorf (Depositum Nesselrode-Ehreshoven).

Het Ooievaarsnest was het meest uitgestrekte goed dat deel uitmaakte van de heerlijkheid Grote-Brogel en Erpekom. In 1657 besloeg het ongeveer 100 bunders, “consisterende in Landen, weijden, Bempden, soo die selve in natten ende droogen met alles appendentien ende dependentien van dijen”. Eigenaars zouden de heren van Grote-Brogel geweest zijn en dit vanaf 1658 tot aan de Franse Revolutie. In 1619 wordt het goed voor het eerst vermeld in geschreven bronnen. Het complex zou een tijdlang bewoond zijn geweest door leden van de familie Exelmans, bekend van het nabije Exelmanshof. Van 1759 tot 1792 was het bezit van de graven van Nesselrode.

Scout Hollanders maakte in 1765 een schets van de site met een schematische weergave van de hoeve, op de tekening genaamd “Oyevaersnest”. Ten oosten, richting Aabeek, waren er “terrer labourables” (akkers) en in de verdere omgeving, ten westen, noorden en zuiden, lag heideland en bos. Weide en hooiland langs de Aabeek waren eigendom van het Ooievaarsnest. Het goed liep dus tot aan de Aabeek.

In 1772 had een verkoop plaats van afbraakmateriaal van de schuur of één van de schuren van het complex. Na de Franse Revolutie werd de familie Wilsens uit Peer eigenaar. Door een huwelijk kwam het goed tegen het eind van de 19de eeuw in handen van de familie Vandermeulen uit Bree. De boerderij werd steeds verpacht.

Op de Ferrariskaart (1771-1777) wordt het complex “Cense Overnest” genoemd en is het gesloten aangeduid met ten westen een moestuin en in de verder omgeving akkers, heidegrond en weilanden. In de Atlas van de Buurtwegen (1845) is het geheel U-vormig, met open oostelijke kant, zoals ook op het hoger reeds aangehaalde primitief plan. De weg van peer naar Bocholt, de huidige Hoogstraat, is hier rechtgetrokken. Op beide kaarten loopt ten zuiden van het complex een veldweg van west naar oost, richting Aabeek.

In 1866 werd het complex door brand vernield, waarna op de oude fundamenten en kelder een nieuwe boerderij werd opgetrokken, waarvan de globale vorm behouden bleef, terwijl de afwerking en de gebruikte materialen eenvoudiger werden. De grote slaapkamer ten noordwesten in het woonhuis fungeerde ooit als café, getuige de dichtgemetselde westelijke buitendeur. Eertijds was de verdwenen oostelijke poort de hoofdtoegang. Deze sloot aan op een eveneens verdwenen beukendreef, uitlopend op een verdwenen slagmolen op de Aebeek, die nu in het Openluchtmuseum van Bokrijk staat. Deze oriëntatie naar het oosten wordt weergegeven op de kadastrale mutatieschets 51 van 1872, waar de toestand volgens het primitief plan van ongeveer 1845 wordt weergegeven, alsook de oostelijke vleugel met doorgang naar de velden, die in het derde kwart van de 19de eeuw moet zijn opgetrokken.

Op de kadastrale mutatieschets nummer 27 van 1878 is de westelijke vleugel, die in 1872 was opgetekend (schets nummer 51), verdwenen. In 1966 (kadastrale mutatieschets nummer 43) wordt een nieuw dienstgebouw ten noorden genoteerd. In 1984 (mutatieschets nummer 62) verschijnt tenslotte het nieuwe woonhuis aan straatzijde.

Volgens de overlevering zouden in de gewelfde kelder onder het parallelle dienstgebouw eertijds Bokkenrijders zijn opgesloten, leden van plaatselijke dievenbenden die de streek in de 18de eeuw onveilig maakten met afdreigingen, brandstichtingen en diefstallen.

Beschrijving

Het gaat om een achterin, aan het einde van een kiezelweg gelegen hoeve, Ooievaarsnest genaamd. Vooraan, ten zuidwesten van complex, bevindt zich een recente woonst. Achteraan het erf, ten oosten, staan twee oude linden. Hout- en boskanten omgeven het open agrarisch landschap rond de hoeve.

Ten tijde van de bescherming was de hoeve met klimop begroeid en overwoekerd. Er bevinden zich gewone ankers en krulankers op de gevels. De zijpuntgevels zijn voorzien van vlechtingen. Waarschijnlijk was de hoeve eertijds overal met een overhoekse muizentand afgelijnd. Het is een bakstenen geheel, grotendeels op een gecementeerde plint. Ten tijde van de bescherming was het complex U-vormig, eertijds was het gesloten. De zadeldaken zijn voorzien van mechanische en Vlaamse pannen en deels van golfplaten. Het complex stamt grotendeels uit de tweede helft van de 19de eeuw, zoals de jaarankers met het getal 1866 in de oostelijke zijpuntgevel van het parallel dienstgebouw getuigen. Toch gaat de kern van het complex mogelijk terug tot de 13de eeuw. Daarvan getuigen de gewelfde kelders onder het woonhuis en het parallelle dienstgebouw. Het houtwerk bleef deels bewaard.

Ten westen bevindt zich een muur met bouwnaden ter hoogte van beide parallelle vleugels van het complex, ten tijde van de bescherming deels met ingestorte korfboogvormige inrijpoort van een dubbele rollaag en een platte laag tussen versneden steunberen. Eertijds was het complex aan erfzijde aan weerszijden voorzien van een karrenschob.

Ten noorden van het deels gekasseid, deels van keien voorzien en met vlierstruiken begroeid erf, treft men een vleugel aan met ordonnantie: ossenstal-woonhuis met enkelopstand-koestal, later varkensstal-dorsvloer, met schelft erboven, later varkensstal, van heden zes, voeger zeven traveeën en één bouwlaag. De rechthoekige muuropeningen op hardstenen lekdrempels waren eertijds beluikt, waarvan de ogen getuigen. In de linkertravee is een gelijkaardige korfboogpoort aangebracht. De achtergevel van het woonhuis heeft licht getoogde, eertijds beluikte vensters op hardstenen lekdrempels en een getoogd keldergat, dat naar de opkamer verwijst. De aansluitende stallen hebben rechthoekige vensters in gecementeerde omlijstingen onder houten lateien in de oostelijke zijpuntgevel. Aan de westelijk zijpuntgevel werd een vogelkot aangebouwd. Voor het woonhuis bevindt zich een waterput onder een dikke steen. Het interieur telt onder het woongedeelte drie in baksteen gemetselde kelders met tongewelven.

Ten zuiden, aan de overzijde van het erf, treft men een deels van S-vormige ankers voorzien parallel dienstgebouw aan. Het heeft als ordonnantie: bakoven-assekot-dwarsschuur-potstal voor de schapen, later koestal-'oelicht' (stapelruimte, later koestal, met schelft erboven-dwarsschuur-'oelicht', later koestal-paardenstal. Dit deel heeft rechthoekige poorten en deels latere stalvensters onder betonnen lateien met ijzeren roedeverdeling. In de linkertravee is een kleine rondbogige muuropening aangebracht, de ovenmond van het bakhuis. Aan de westelijk zijpuntgevel werd een recente garage van betonplaten onder lessenaarsdak van golfplaten aangebouwd. De achtergevel wordt gekenmerkt door één liseen, rechthoekige stalvensters in gecementeerde omlijstingen en een gedichte centrale rechthoekige deur. Het interieur van dit parallel dienstgebouw omvat onder het meest centrale 'oelicht' een op het moment van de bescherming onbereikbare, grote gewelfde kelder, waar volgens de overlevering bokkenrijders werden gevangen gehouden. Daarvan kunnen de eertijds aanwezige grote ijzeren ringen en kettingen getuigen.

Ten noorden van het complex staat een recente, haakse, losstaande stal van betonblokken onder zadeldak van golfplaten, kadastraal opgetekend in 1966.

Eertijds was er ook een lagere oostelijke vleugel met varkensstal, waarin een latrine, een centrale doorgang naar de velden en een bakhuis, waarvan op het moment van de bescherming enkel nog sporen resten, voorzien waren. Dit element werd kadastraal opgetekend in 1872 en verdween na 1984.

  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DL002830, Hoogstraat 4, U-vormige hoeve 'Ooievaarsnest', beschermingsdossier (S.N. 2009).

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoeve Ooievaarsnest [online], https://id.erfgoed.net/teksten/153535 (geraadpleegd op ).


Hoeve Ooievaarsnest ()

Volgens een plaatselijke overlevering het geboortehuis van schilder Pieter (1525/30-1569). Achterin, aan het einde van een kiezelweg gelegen, sterk vervallen hoeve. De grondvesten zouden dateren van de 13de eeuw. Eigenaars zouden de heren van Grote-Brogel geweest zijn en dit tot aan de Franse Revolutie. De eerste vermelding in geschreven bronnen dateert van 1619: oyevaer nest. In 1772 ging een verkoop door van afbraakmateriaal van de schuur of één der schuren van het complex. De boerderij werd steeds verpacht. In 1866 werd het complex door brand vernield, waarna op de oude fundamenten en kelders een nieuwe boerderij werd opgetrokken, waarvan de globale vorm behouden bleef, terwijl de afwerking en gebruikte materialen eenvoudiger zouden worden. De grote slaapkamer ten noordwesten in het woonhuis fungeerde ooit als café, confer dichtgemetselde westelijke buitendeur. Eertijds was de verdwenen oostelijke poort de hoofdtoegang. Deze sloot aan op een eveneens verdwenen beukendreef, uitlopend op een dito slagmolen op de Aabeek, nu in het Openluchtmuseum van Bokrijk.

In 2002 werd een eerste aanzet gegeven tot stedenbouwkundige voorschriften, waarbij een educatief centrum in verband met de schilder Pieter Bruegel, een beperkte restaurant-, café- en parkeervoorziening zou tot stand komen. Op de Ferrariskaart (1771-77) wordt het complex Cense Overnest genoemd en is het gesloten aangeduid. In de Atlas van de Buurtwegen (1845) is het geheel U-vormig, met open oostkant.

Thans vooraan, ten zuidwesten van het complex, van een recente woonst, ten zuiden van een houtkant voorzien, overwoekerd, met klimop begroeid, met gewone ankers en krulankers verankerd, in de zijpuntgevels van vlechtingen voorzien en waarschijnlijk eertijds overal met een overhoekse muizentand afgelijnd, bakstenen geheel op grotendeels gecementeerde plint, heden U-vormig, eertijds gesloten, onder grotendeels ingestorte zadeldaken (mechanische en Vlaamse pannen, deels golfplaten), in zijn huidige vorm grotendeels uit de tweede helft van de 19de eeuw, confer jaartalankers met jaartal 1866 in de oostelijke zijpuntgevel van het parallel dienstgebouw, doch in kern mogelijk teruggaand tot de 13de eeuw, confer gewelfde kelders onder het woonhuis en het parallelle dienstgebouw; deels bewaard houtwerk. Ten westen, muur met bouwnaden ter hoogte van de beide parallelle vleugels van het complex en met deels ingestorte korfboogvormige inrijpoort van een dubbele rollaag en een platte laag, tussen versneden steunberen, eertijds aan erfzijde aan weerszijden voorzien van een karrenschob.

Ten noorden van het deels gekasseid, deels van keien voorzien, met vlierstruiken begroeid erf, vleugel met ordonnantie: ossenstal-woonhuis met enkelhuisopstand-koestal, later varkensstal-dorsvloer, met schelft erboven, later varkensstal; heden zes, vroeger zeven traveeën en één bouwlaag. Eertijds beluikte (confer ogen), rechthoekige muuropeningen op hardstenen lekdrempels; in linker travee, gelijkaardige korfboogpoort.

Achtergevel van woonhuis met licht getoogde, eertijds beluikte (confer ogen) vensters op hardstenen lekdrempels en getoogd keldergat. Aansluitende, sterk vervallen stallen met rechthoekige vensters in gecementeerde omlijstingen onder houten lateien in de oostelijke zijpuntgevel. Westelijke zijpuntgevel met recent aangebouwd vogelkot. Voor het woonhuis bevindt zich een waterput onder een dikke steen.

Interieur: onder het woongedeelte: drie in baksteen gemetselde kelders met tongewelven.

Ten zuiden, aan de overzijde van het erf, deels van S-vormige ankers voorzien, parallel dienstgebouw met huidige ordonnantie: bakoven, assekot-dwarsschuur-potstal voor de schapen, later koestal-"oelicht" (stapelruimte), later koestal, met schelft erboven-dwarsschuur-"oelicht", later koestal-paardenstal. Rechthoekige poorten en deels latere stalvensters onder betonnen lateien; ijzeren roedeverdeling. In de linker travee, kleine rondbogige muuropening, de ovenmond van het bakhuis. Westelijke zijpuntgevel met recente garage van betonplaten onder lessenaarsdak (golfplaten). Achtergevel met één liseen, rechthoekige stalvensters in gecementeerde omlijstingen en gedichte centrale rechthoekige deur.

Interieur van parallel dienstgebouw: onder het meest centrale oelicht: heden onbereikbare, grote gewelfde kelder, waar volgens de overlevering bokkenrijders werden gevangen gehouden, confer de eertijds aanwezige grote ijzeren ringen en kettingen. Ten noorden van het complex, recente, haakse, losstaande stal van betonblokken onder zadeldak (golfplaten). Eertijds was er ook een lagere oostelijke vleugel met varkensstal waarin latrine, centrale doorgang naar de velden en bakhuis, waarvan enkel nog sporen resten. Achteraan het erf, ten oosten, twee oude linden.

  • B.P.A. "Herwaardering oude landbouwnederzettingen". Selectie van sites op te nemen in de eerste fase van het B.P.A., onuitgegeven studie, Peer, 2001, nummer GB 39, afbeeldingen (daar verkeerdelijk in de Ooievaarsneststraat gelokaliseerd).
  • GB 39 - Hoogstraat 4 - Ooievaarsnest. Eerste aanzet tot stedenbouwkundige voorschriften, onuitgegeven gegevens, s.l., 2002.
  • De zeven torens, 8, 1993, p. 99-100, pentekening van Rik Leen; 10, 1995, p. 81-93; 16, 2001, p. 58, 61.
  • BUSSELS P.L., "Ooievaarsnest" Grote Brogel 1772 en ... Pieter Breugel, in Limburg, 50, 1971, p. 18-20.
  • DIRIKEN P., Geogids Peer, s.l., 1996, p. 10, 55-56, 58.

Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Peer, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoeve Ooievaarsnest [online], https://id.erfgoed.net/teksten/80760 (geraadpleegd op ).