Deze voormalige hoeve van het langgestrekte type gaat in de kern terug tot het tweede kwart van de 19de eeuw. De hoeve geeft blijk van de typische Kempische ordonnantie.
Historiek
Uit onderzoek, gevoerd door de eigenaar-architect F. Schurmans (Mol), blijkt dat de hoeve in vier fasen werd gerealiseerd. Deze studie werd afgerond door onderzoek in situ, raadpleging van kadasterplannen, mondelinge overlevering en mededelingen van de buurtbewoners, alsook door informatie van de heemkundige kring.
In 1848 was het gebouw, dat niet voorkomt in de Atlas van de Buurtwegen (1845), één travee korter en lager dan de huidige toestand.
Na brandstichting in 1888, werd de hoeve deels heropgebouwd, zoals de jaartalankers 18[??] weergeven in de noordelijke zijpuntgvel en de rodere baksteen aangeeft bovenaan het woonhuis en de stal. Daarbij werd de woning opgemetst en werden twee kamers en een zolder gecreëerd onder het dak. De schuur met houten beplanking kreeg een gemetste westgevel met poortopening. In dat jaar werd tevens één travee aan de zuidkant aangebouwd.
Enkele aanpassingen gebeurden tussen 1888 en 1952: optrekken van de zuid- en oostgevels van de schuur in metselwerk, verkleinen van de staldeur en aanbrengen van kleine stalvenstertjes, alsook metsen van een varkensstal onder lessenaarsdak achteraan.
In 1952 werd deze varkensstal een paardenstal en werd de varkensstal ondergebracht in het losstaande bakhuis.
Beschrijving
De hoeve ligt in woongebied met landelijk karakter.
De hoeve is aan de zuidzijde voorzien van een meidoornhaag (Crataegus). Voor en achter het woonhuis bevindt zich een gecementeerde stoep en voor de staldeur en de schuurpoort bevinden zich kasseien. De op het moment van bescherming leeg- en alleenstaande voormalige hoeve van het langgestrekte type had volgende ordonnantie: woonhuis met dubbelhuisopstand, stal, dwarsschuur. Het gebouw telt heden acht traveeën en één bouwlaag onder een zadeldak (nok evenwijdig met de straat, mechanische pannen) en is voorzien van een gecementeerd noordelijk aandak met vlechtingen, schouder- en topstukken.
Van deze verankerde baksteenbouw op gecementeerde plint met imitatievoegen bleef het houtwerk bewaard. De enige versiering vormt de aflijnende overhoekse muizentand. De rechthoekige muuropeningen zijn voorzien van hardstenen lekdrempels, terwijl de voordeur in een houten kozijn is gevat. De stalopeningen dateren van later, terwijl de schuurpoort onder een houten latei werd aangebracht. De met bruidsluier begroeide noordelijke zijpuntgevel is voorzien van drie rechthoekige uilengaten en een analoog venster in de geveltop. De met klimop begroeide zuidelijke zijpuntgevel van rodere baksteen is een voorzetmuur van 1952. De achtergevel is gelijkaardig als de voorgevel, heeft een rechthoekig keldergat en eveneens een schuurdeur (van na 1888) onder een houten latei. Achteraan links bevinden zich eveneens van na 1888 daterende voormalige varkensstalen van rodere baksteen, onder een lessenaarsdak (mechanishe pannen).
Wat het interieur betreft, bevindt de goede kamer zich vooraan links, met daarachter de opkamer. De voordeur en staldeur geven respectievelijk toegang tot de kalver- en varkensstal. Achter deze stallingen ligt de woonkeuken, waar de achterdeur direct toegang tot verleent.
Achteraan het erf staat nog een haaks en losstaand dienstgebouw dat door een perelaar (Pyrus) wordt beschaduwd. Het gebouw wordt afgelijnd met een rechte muizentand. Het gebouw deed dienst als bakhuis met open schob en wordt gekenmerkt door de rodere baksteen onder een zadeldak (Vlaamse pannen) en door rechthoekige muuropeningen onder houten lateien. Het voormalige bakhuis vervangt een ouder exemplaar, dat in 1935 werd afgebroken. Nog meer achteraan het erf bevindt zich een open schob onder een zadeldak (Vlaamse pannen). Een paar eiken, fruit-, naaldbomen en een beuk vervolledigen dit geheel.
- Beschermingsdossier DL002550, 11 Hoeves en 2 dorpsgezichten (S.n., 2009, digitaal dossier).