De houten staakmolen "Landergemmolen" was reeds in 1418 gekend is als graanmolen. De molen - nog steeds op zijn oorspronkelijke molenberg - is op een heuvelrug gelegen en vormt een baken in een nog vrij open landbouwlandschap. Op de stafkaart van 1931 was de molen nog gelegen op het kruispunt van vier wegen, zoals dit reeds het geval was op 18de-eeuwse kaarten. Volgens luchtfoto's werd de Landergemstraat ter hoogte van de molen tussen 1931 en 1952 rechtgetrokken en werden enkele oude verbindingen gesupprimeerd. Ten noorden van de huidige brede weg sluit op de straat nog het oude gebogen wegtracé van de Landergemstraat aan. Ter hoogte van de molen is de Landergemstraat rechtgetrokken, vermoedelijk in de tweede helft van de 20ste eeuw. Het bochtig tracé waaraan de (opeenvolgende molenaars)hoeves (ten westen nummer 36, ten oosten nummer 34) gelegen zijn, is het oude tracé van de straat. Van dat oude tracé maakt ook de erfoprit van nummer 36 vanaf de rechtgetrokken straat deel uit.
De molen lag op het foncier van de heerlijkheid Landergem, en behoort tot het grafelijk leenhof "De Stenen Man" te Oudenaarde. In 1418 erft Jacob Van Hemsrode het goed van zijn vader Wouter, met onder meer de windmolen. Tussen 1427 en 1433 komt hij in het bezit van Florent Wielant. In de zestiende eeuw komt de heerlijkheid na het huwelijk van Florentine Wielant in het bezit van Steven van Liedekerke, heer van Heestert en Zulte. In de tweede helft van de 16de eeuw, tijdens de godsdienstoorlogen, wordt de molen vernield maar nadien volgt de heroprichting in het begin van de 17de eeuw. Een inventaris uit 1631 vermeldt een "meulene te Landreghem". Ook op de kaart van de Kasselrij Oudenaarde uit 1669 is de staakmolen te zien.
Op de Fricxkaart (1712) is de molen aangeduid als "M(oulin) a l’Huile de Landerghem". Op de meer gedetailleerde Villaretkaart (1745-1748) is de "Moulin de Landreghem" aangeduid op een kruispunt van drie wegen. Vanaf de gebogen Landegemstraat en de molen leidde een toegangsweg naar de "Cense Landreghem" ten westen. In de spie tussen de Landegemstraat en deze toegangsweg is de molenaarshoeve (nummer 36) aangeduid met drie vrijstaande gebouwen. Verdere bebouwing bij de molen ontbrak. Omdat een molenaar best in de nabijheid van zijn molen verbleef om deze te kunnen beschermen bij noodweer, is het hoogstwaarschijnlijk dat de molenaar toen op deze hoeve woonde. Op de Ferrariskaart (1771-1778) staat de molen met dezelfde naam en opnieuw met het symbool van een staakmolen aangeduid. De molenaarshoeve was met hetzelfde grondplan aangeduid. In 1780 of 1781 werd de molen - dan in eigendom is van de familie Van Outryve - grotendeels vernieuwd. Uit die tijd dateert de nieuwe staak met ter hoogte van de maalzolder het jaartal "1781" en boven de kruisplaten het opschrift "P.I.W.B/M.M.K.R./TOT/W.A.R.G.M." (de laatste letter vermoedelijk later toegevoegd). De initialen duiden vermoedelijk op een molenmaker uit Waregem. Volgens het landboek van Anzegem (1780) bezat ook Jonkheer François-Thomas Le Sage d'Hauteroche, heer van Landerghem en graaf van Hulste, (een deel van?) de molen.
In de 19de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw werd de molen verpacht aan de molenaarsfamilie Tack. De molenaarshoeve (nummer 36, ten westen van de molen) heeft op het primitief plan van circa 1835 een L-vormige opstelling van twee vrijstaande gebouwen. In een weide (?) ten westen was een klein vrijstaand gebouw gelegen, mogelijk een bakhuis. De (tweede) molenaarswoning (nummer 34, ten oosten van de molen) is voor het eerst aangeduid op dit plan. De familie Tack liet in 1870 een grote herstelling aan de molen uitvoeren en plaatste in 1901 een stoommachine in een nog bewaard bakstenen gebouw bij de molen om ook bij windstilte te kunnen malen. De molen wordt ook "Vanoottegemsmolen" genoemd naar de nieuwe eigenaar Edmond Van Ooteghem, die de molen in 1931 kocht. Nadat de molen in 1942 stopte met malen, trad het verval in. Een opknapbeurt in 1947 door de Kortrijkse kunstschilder Vermaut bracht geen soelaas. In 1963 stortte de molenkap in en moest de molenkast geschoord worden. In 1971-1972 werd de molen uitwendig hersteld en na een grondige restauratie in 1990 was hij opnieuw maalvaardig. Vanaf 2007 maalde de molen echter niet meer en geraakte hij opnieuw in verval. In 2016 diende de molen opnieuw geschoord te worden.
De houten staakmolen is gelegen op een met gras ingezaaide molenberg. De molen heeft een open voet op vier bakstenen teerlingen. De onderste kruisplaat bestaat uit twee I-ijzers naast elkaar. De voor- en de zijkanten van de molenkast hebben een verticale plankenbeschieting. De windveeg en de gebroken kap zijn met leien bekleed. De molen heeft een gietijzeren askop en een stalen gelast gevlucht van molenmaker Peel uit Gistel. De vlucht meet circa 23 meter.
De staak draagt ter hoogte van de maalzolder het jaartal "1781". Boven de kruisplaten is het opschrift "P.I.W.B/M.M.K.R./TOT/W.A.R.G.M." bewaard. Het meeste binnenwerk is verwijderd, enkel de achtermolen is nog aanwezig.
Aan de rand van de molenberg staat een klein bakstenen bedrijfsgebouw onder pannen zadeldak. Hierin werd in 1901 een stoommachine geplaatst waardoor men ook bij windstilte kon malen. De schoorsteen werd afgebroken. Mogelijk was in het gebouw ook als mechanische maalderij ingericht.
De gerenoveerde molenaarshoeve ten westen van de molen is reeds op 18de-eeuwse kaarten weergegeven. De huidige plattegrond met twee L-vormig opgestelde gebouwen gaat minimaal terug tot de eerste helft van de 19de eeuw. De bakstenen boerenwoning ten westen van het erf (haaks op de straat) werd recent voorzien van een strodak. Het is onduidelijk of bepaalde elementen in de witgeschilderde gevel nog teruggaan op een oude toestand. De voormalige stallen en/of schuur (baksteenbouw onder pannen zadeldak) ten noorden van het erf werden recent voorzien van grote rondboogpoorten. De weide rond de hoeve is voorzien van een recente aanplant met boomgaard en omgeven door hagen. In de weide ten westen van de woning is een kleine ast (vermoedelijke cichorei-ast) bewaard, omwille van het brandgevaar op afstand van de andere gebouwen. Het roodbakstenen gebouw telt twee bouwlagen onder zadeldak (rode Vlaamse pannen) met schoorsteen. De metalen ankers geven het niveau van de eestvloeren aan. Bewaarde rechthoekige luiken en getoogde deuren. Aansluitende aanbouw onder lessenaarsdak.
De molenaarswoning ten oosten van de molen is voor het eerst weergegeven op het primitief plan van circa 1835. Het betreft een laag, langgestrekt gebouw onder zadeldak (rode mechanische pannen). Het centrale woongedeelte met dubbelhuisopstand (vijf traveeën) is links geflankeerd door twee bijkomende traveeën (opslagplaats of werkplaats) en rechts een latere aanbouw van twee traveeën. De verankerde baksteenbouw is grotendeels witgeschilderd boven een gecementeerde plint met schijnvoegen. De lange erfgevel is onder de goot afgelijnd met een bloktandlijst in baksteen. De muuropeningen van de twee linker traveeën en in de zijgevel zijn licht getoogd onder een baksteenstrek. De rechthoekige muuropeningen onder betonnen lateien in de erfgevel wijzen op een 20ste-eeuwse verbouwing.
Auteurs: Lenaerts, Tom; De Gunsch, Ann; Vanneste, Pol; De Leeuw, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Lenaerts T. & De Gunsch A. & Vanneste P. & De Leeuw S. 2021: Site Landergemmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/360601 (geraadpleegd op ).
Houten windmolen zogenaamd "Landergemmolen" of "Vanoottegemsmolen". Reeds voor 1418 vermelding van een staakmolen (graanmolen) op de huidige molenwal. Molen gelegen op het foncier van de heerlijkheid Landergem, gehouden van het grafelijk leenhof De Stenen Man te Oudenaarde. In de tweede helft van de 16de eeuw, tijdens de godsdienstoorlogen, wordt de molen vernield. Heroprichting in het begin van de 17de eeuw. In 1780 of 1781 wordt de molen, die dan in eigendom is van de familie Van Outryve, grotendeels vernieuwd en bekomt hij zijn huidig uitzicht. Andere bronnen vermelden Jonkheer François-Thomas Le Sage d'Hauteroche, heer van Landerghem en graaf van Hulste als toenmalige eigenaar. In 1843 verkoop van de molen met bijbehorende hofstede aan de familie Tack, die in 1870 herstellingswerken laat uitvoeren. Van 1930 tot 1942 wordt er gemaald door de gebroeders Van Ooteghem, vandaar ook de benaming Vanoottegemsmolen. Hierna volgt een periode van verval met de instorting van de kap in 1963 tot gevolg. In 1971-1972, grondige restauratie en in 1990 wordt hij opnieuw maalvaardig gemaakt.
Oudst gekende afbeelding op de zogenaamd "Carte Frickx" (1744), als "Moulin de Landreghem" voorgesteld op de Ferrariskaart (1770-1778).
Standaardmolen op vier bakstenen teerlingen, gelegen op een berg. Onderste kruisplaat bestaande uit twee I-ijzers naast elkaar. Verticale beschieting op voor- en zijkant, leien aan de windveeg en op de gebroken kap. Vlucht van circa 23 meter.
Binnenwerk: maal- en steenzolder. De standaard is op de maalzolder gedateerd "1781" tevens inscripties boven de kruisplaten "P.I.W.B./ M.M.K.R./ TOT/ W.A.R.G.M (volgens L. Devliegher is de M vermoedelijk later toegevoegd)/ 1781".
Ten westen van de molen hoeve met aangepast woonhuis en ten noordoosten vermoedelijk voormalige molenaarswoning.
Bron: DE GUNSCH A. & DE LEEUW S. met medewerking van CALLENS T. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Anzegem, Deelgemeenten Anzegem, Gijzelbrechtegem, Ingooigem, Kaster, Tiegem en Vichte, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL27, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: De Gunsch, Ann; De Leeuw, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Gunsch A. & De Leeuw S. 2006: Site Landergemmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/81456 (geraadpleegd op ).