De voormalige kerk en klooster van de Vereniging Zuster Redemptoristinnen van Brugge, in de volksmond gekend als 'de Ro(de) Nonnen' naar hun klederdracht, is gelegen tussen de Katelijnestraat en de Visspaanstraat. Tot aan de Franse Revolutie werd een niet onaanzienlijk deel van de open ruimten in de binnenstad ingenomen door kloostertuinen. In vele steden en ook in Brugge is het grote aantal kloosters trouwens één van de opvallende kenmerken van het stadslandschap tijdens het Ancien Regime. Het veertigtal kloosterorden en abdijen dat zich in Brugge door de eeuwen heen vestigde binnen de stadsomwalling, liet niet alleen imposante bouwwerken achter, maar ook uitgestrekte gronden die ze bewerkten en onderhielden. Een kloostertuin bevatte naast een grote moestuin vaak een boomgaard of meerdere siertuinen, vaak in strakke of formele vormgeving. De prenten van Sanderus (17de eeuw) en Beerblock (18de eeuw) geven daarvan duidelijke illustraties. Een aantal van deze gebouwen en tuinen heeft de stadsgroei niet overleefd; op andere plaatsen werden vaak de gebouwen gesloopt maar kregen de tuinen na omzwermingen uiteindelijk een openbare functie als stadspark zoals het Koningin Astridpark, het Sebrechtspark en het Sincfalpark (afbeelding 1.1).
Langs de Katelijnestraat, een zogenaamde 'poortstraat' vestigden zich in de loop van de tijd verschillende religieuze orden: de bogarden (nr. 86; circa 1250-1520), de zusters kapucinessen of penitenten (nr. 105; 1699-1796), de alexianen of cellebroeders (nr. 65; circa 1475-1794), de broeders van liefde (nr. 65; 1841-1970) en de zusters redemptoristinnen (nr. 105-113; 1844-2004). Specifiek op de site van het latere redemptoristinnenklooster bevond zich van 1699 tot 1784 en van 1791 tot 1796 het klooster van de kapucinessen. Bij hun definitieve uitwijziging zijn de bestaande gebouwen vermoedelijk volledig gesloopt.
De kerk van het redemptoristinnenklooster is het eerste voorbeeld van die vroege neogotiek in Brugge. Het ontwerp is van broeder-architect René Duvivier van de orde van de redemptoristen van Sint-Truiden. De aangewende stijl wordt gekenmerkt door het letterlijk kopiëren van de uiterlijke vormen van de middeleeuwse architectuur en sierkunst. De kerk is van uitzonderlijk kunsthistorisch belang door de rol die ze heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de neogotiek in België en op het gehele continent. Het is een typisch voorbeeld van de neogotiek uit de eerste helft van de 19de eeuw, die geen enkele archeologische pretentie heeft maar integendeel een romantische evocatie brengt van een hemelse sfeer. Karakteristiek daarvoor is de zenitale verlichting en de toepassing van beeldhouwwerk dat de architectuur als het ware tot leven brengt. Ook de aangewende materialen en technieken, zoals het gietijzer en stucwerk, zijn geheel typisch voor deze periode. De nog deels bewaarde stoffering, eveneens zeer typisch voor de eerste helft van de 19de eeuw, draagt in belangrijke mate toe tot de waarde van het ensemble. Zoals het gebouw oorspronkelijk voorkwam, kan het daarom gezien worden als een synopsis en absoluut hoogtepunt van deze vroege neogotiek in België.
Toen het gebouw pas afgewerkt was, werd het beschouwd als het ‘nec plus ultra’ in de kerkarchitectuur en een wonder van schoonheid, zoals eigentijdse getuigenissen in de pers en diverse andere bronnen aantonen: ‘het plan dier kerk in gothieken stiel is allerschoonst’ (1845); admirant avec une véritable joie, ce monument grandiose et majestueux, élevé au créateur du ciel et de la terre (1845); de kerk laet niet te wenschen over door hare prachtige bouwing en inwendige vercieringen (1847); de kerk in den ouden trand gebouwd, levert een zielverrukkend zigt op (1847). In de toeristische gidsen van die tijd werd het gebouw dan ook als een van de bezienswaardigheden van Brugge aanbevolen: une église, qui mérite, sous beaucoup de rapports, l’attention du touriste (Gaillard); leur église mérite, sous beaucoup de rapports, l'attention des touristes (Le cicérone brugeois, Bruges, s.d.). Op het plan van P.C. Popp, gedateerd in 1865, werd de gevel afgebeeld naast de andere grote Brugse monumenten, zoals het Belfort, het stadhuis of de kathedraal (afbeelding 2.9).
Precies de grote aandacht die de kerk trok, zou zich tegen het gebouw keren wanneer de neogotiek in 1850 in een nieuwe fase komt. De archeologische neogotiek, die nu wel degelijk een nauwgezet navolgen van de middeleeuwse vormen propageerde en ook doelbewust teruggreep naar oude materialen en technieken, vond er een uitverkoren schietschijf in. Zo wordt de kerk als negatief voorbeeld bij uitstek te kijk gezet in Kings ‘Les Vrais Principes’. Van dan af krijgt het gebouw uiteraard steeds een slechte pers. In een Engels gidsje uit 1904, 'An Illustrated guide for visitors to Bruges' van Arnold Harris Mathew (Brugge, Ed. De Reyghere, en London) staat over het klooster en de kerk het volgende: 'it is an edifice of recent construction, and though worth a visit, it is not possessed of the great antiquarian and archeological interest for which the other churches are so justly celebrated (...) the chapel is in the Byzantine style of architecture'. In 1910 schrijft de Brugse historicus Adolf Duclos in zijn 'Bruges. Histoire et souvenirs' 'leur église fut bâtie en mauvais gothique du temps. On ferait évidemment mieux aujourd'hui'. Dit negatieve waardeoordeel zou jammer genoeg 100 jaar later nog steeds doorwegen en uiteindelijk resulteren in de verminking van de voorgevel.
Het feit dat de redemptoristinnenkerk centraal stond in de architectuurdiscussie en werd afgebeeld en becommentarieerd in de ‘Les Vrais Principes’, die de neogotiek niet alleen in België, maar in heel Europa beïnvloedden, maakt precies de uitzonderlijke waarde van het gebouw uit. Vanaf 1850 groeit Brugge uit tot een belangrijk centrum van de internationale neogotiek. Omdat de architectuurdiscussie zich rond de redemptoristinnenkerk kristalliseert, krijgt de kerk een historisch belang dat de stad ver overstijgt. Samen met monumenten zoals de site van Vivenkapelle of de basiliek van Dadizele kan ze daarom beschouwd worden als één van de mijlpalen in de geschiedenis van de neogotiek en in de Belgische architectuurgeschiedenis in het algemeen.
Gezien al deze elementen blijft de kerk tot op vandaag een zeldzaam en uitzonderlijk waardevol voorbeeld van de vroege neogotiek uit de eerste helft van de 19de eeuw. Hoewel het interieur in 1931 werd aangepast en de kerk in 1963 een nieuwe voorgevel kreeg naar ontwerp van architect Arthur Degeyter, zijn haar essentiële kwaliteiten en belangrijkste stijleigenschappen tot op heden bewaard gebleven: namelijk haar stedenbouwkundige impact, de fascinerende ruimteschepping met zenitale belichting, het zeer karakteristieke gebruik van eigentijdse materialen als stucwerk en gietijzer, de waardevolle stoffering met werk van Brugse, Brusselse en Doornikse kunstenaars, de band met de wijk.
Beschrijving kerk: Neogotische kloosterkerk, aan noordzijde palend aan het 17de-eeuwse godshuis "Hertsberge" en ten oosten en zuiden ingebouwd door het klooster. Eenbeukige, georiënteerde kerk waarvan de plattegrond bestaat uit een portaal geflankeerd door twee zijportalen van een halve travee; linkerzijtravee met ingesloten trap naar het doksaal; eenbeukig schip van zes ongelijke traveeën waarvan de eerste twee zijn overbouwd door het doksaal; rechthoekig koor, ingebouwd door een reliekkamer en sacristie ten noorden en door een vierkante winterkapel ten zuiden. Materialen. Baksteenbouw in combinatie met arduin voor sierelementen van voorgevel. Geheel onder leien zadeldak met dakruiter achter het geveltopstuk; glazen bovenlichten ingewerkt in nok- en dakvlakken ter vervanging van de vroegere lantaarntorentjes. Neobarokke westgevel uit de jaren 1960 grosso modo uitgewerkt als een soort van uitgelengde halsgevel met topstuk onder halfrond fronton. Middentravee afgelijnd door twee versneden steunberen. Rondboogportaal in geblokte neobarokomlijsting met aansluitend bovenlicht met geprofileerde omlijsting. Dominerend, hoog rondboogvenster met ijzeren harnas en glas-in-lood, bekroond door medaillon met guirlandes. Topstuk opgevat als een soort van aedicula met rondboogvormig galmgat ter afscherming van de achterliggende klokkenkamer. Vier kleine, rechthoekige vensters ter hoogte van de zijtraveeën. Verankerde, neogotische noordgevel geleed door spitsboognissen waarvan de boogvelden in de drie rechtertraveeën zijn voorzien van een spitsvenster. Interieur. Contrasterende neogotische vormgeving en ruimtewerking met beperkte, doch bijzondere lichtinval. Bepleisterd en sinds 1931 beige beschilderd interieur met slechts enkele kleuraccenten. Schip met enkelvoudige opstand: de gebundelde halfzuilen met gehistoriëerde kapitelen dragen ongelijke kruisribgewelven met trekankers; polygonale, zenitale bovenlichten met geel bloemmotief vervangen de "klassieke" sluitstenen. Ongelijke, spitsboogvormige muraalbogen, soms opgedeeld in gekoppelde spitsbogen, waarin telkens een beeld op console met engelfiguur is geplaatst van (aan de noordzijde) Maria, de H. Alfonsus, Andreas, Simon, Thaddeus, Thomas, Johannes, Paulus en (aan de zuidzijde) Petrus, Jacobus major, Matheus, Jacobus Minor, Batholomeus en Philippus. In het koor, smalle ongelijke muraalbogen en kruis- en straalgewelven. Tegen de westgevel, quasi gesloten orgeltribune achter zorgvuldig uitgewerkt smeedijzeren hek. De aankleding van de sacristie, met de kamerhoge wandkasten, is nog oorspronkelijk. Boven de sacristie bevinden zich enkele ruimten waar de relieken en devotievoorwerpen werden bewaard (zoals een kruis beschilderd door de stichter H. Alfonsus en een kussen waarop genoemde knielde tijdens zijn bisschopswijding) en waar de zusters konden biechten (merkwaardige constructie, waarbij de biechtvader via een trapje vanuit het koor naar boven kwam, biecht hoorde, maar geen visueel contact kon hebben met de biechtelingen die enkel vanuit het klooster de biechtruimte konden bereiken). Mobilair. Art deco-hoogaltaar, vervaardigd door W. Deldaele uit Roeselare, met tabernakel van J.C. Spoorenberg uit Brussel, beide van 1931. Marmeren zijaltaren links gewijd aan O.L.Vrouw van Altijddurende Bijstand en rechts aan het H. Hart, en een marmeren communiebank, alle vervaardigd door de Brugse beeldhouwer François Lefebure in 1847. Hogervermelde beelden van Félix Dumortier (1801-1868). Monumentale piëtagroep in 1857 gemaakt door François Detombay en geschonken door E.H. graaf Henri Goethals. Schyvenorgel van 1847 en koorbanken. Klokken: akkoord van 4 klokken, Guillielmus Dumery (wwe Dumery) gedateerd 1846; 3 nieuwe klokken, Petitfour & Chicot van 1847.
Bron: Beschermingsdossier DW002465 (2009)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2009: Kloosterkerk van de zusters redemptoristinnen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128863 (geraadpleegd op ).
Kloosterkerk van de zusters redemptoristinnen
Neogotische kloosterkerk bij aanpalend klooster. Eenbeukige, georiënteerde kerk aan noordzijde ingebouwd door godshuis en aan zuidzijde palend aan klooster en tuin.
1845-1848: na aankoop van de grond van het voormalige beluik of zogenaamd fort "De Rycke", bouw van de kerk en het klooster naar ontwerp van broeder René Duvivier (Pottes) van de orde van de redemptoristen van Sint-Truiden. Kerk oorspronkelijk voorzien van neogotische bakstenen gevel van drie traveeën, afgewerkt met een driehoekig fronton en bekroond met gietijzeren torenspits, door tijdgenoten onthaald "als slecht voorbeeld van het toepassen van de ware principes". Vanaf 1961 ontstaat een hevige polemiek over het al dan niet behoud van de gevel.
1963-1966: "Kunstige Herstelling naar ontwerp van architect A. Degeyter (Brugge) met name bouwen van een nieuwe voorgevel met neobarokinslag na afbraak van de omstreden gevel.
De plattegrond ontvouwt: een portaal geflankeerd door twee zijportalen van een halve travee; linker zijtravee met ingesloten trap naar orgeltribune; eenbeukig schip van vijf ongelijke traveeën, waarvan eerste ingenomen door orgeltribune; rechthoekig koor, ingebouwd door sacristie ten noorden en door vierkante winterkapel ten zuiden. Baksteenbouw in combinatie met arduin voor sierelementen van voorgevel. Geheel onder leien zadeldak met dakruiter achter het topstuk en glazen bovenlichten ingewerkt in nok-en dakvlakken in plaats van de vroegere lantaarntorentjes. Nieuwe westgevel grosso modo uitgewerkt als een soort van uitgelengde halsgevel met topstuk onder halfrond fronton. Middentravee afgelijnd door twee versneden steunberen. Rondboogportaal in geblokte neobarokomlijsting met aansluitend bovenlicht met geprofileerde omlijsting. Dominerend, hoog rondboogvenster met ijzeren harnas glas in lood, bekroond door medaillon met guirlandes. Bekroning opgevat als een soort van aedicula met rondboogvormig galmgat ter afscherming van de achterliggende klokkenkamer. Vier kleine, rechthoekige vensters ter hoogte van de zijtraveeën. Verankerde, neogotische noordgevel geleed door spitsboognissen waarvan boogvelden in drie rechter traveeën voorzien van venster.
Interieur. Contrasterende neogotische vormgeving en ruimtewerking met bijzondere lichtinval. Schip met enkelvoudige opstand: gebundelde halfzuilen met gehistoriëerde kapitelen dragen ongelijke kruisribgewelven met trekankers; polygonale zenitale bovenlichten met geel bloemmotief vervangen de "klassieke" sluitstenen. Ongelijke spitsbogige muraalbogen, soms opgedeeld in gekoppelde spitsbogen, waarin telkens een beeld op console met engelfiguren wordt ingeschreven onder meer de apostelen, Maria en Heilige Alphonsius. Smalle ongelijke muraalbogen en kruis- en straalgewelven in het koor. Tegen westgevel, quasi gesloten orgeltribune met zorgvuldig uitgewerkt smeedijzeren hek.
Bron: GILTÉ S., VANWALLEGHEM A. & VAN VLAENDEREN P. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Brugge, Middeleeuwse stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 18nb Zuid, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Gilté S. & Vanwalleghem A. & Van Vlaenderen P. 2004: Kloosterkerk van de zusters redemptoristinnen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/82005 (geraadpleegd op ).